Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk en haar werk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk en haar werk.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Heden ten dage is de positie van de kerk in het geding. Ik bedoel niet de positie der kerk in publiek-rechterlijken zin, maar iiaar invloed in foro onterno, de geestelijke werking, die van haar uitgaat, de bevrediging, die zij schenkt aan het onrustig, bewogen leven van onzen tijd. Zeer velen hebben met de kerk afgerekend. Dit zijn allereerst degenen, die mei geloof en godsdienst hebben gebroken. Er zijn ook anderen, wier godsdienst buiten-kerkelijk, wier vroomheid vrij is van vorm en verleden. Gelukkig echter zijn er ook nog zeer velen, die wel met de kerk rekenen. Men zou ze in drie categorieën kunnen onderscheiden.

Allereerst zijn er nog groote scharen getrouwen in den lande, stillen in den lande, die tevreden zijn met de overgeleverde vormen en klanken en iedere verandering schuwen. Hoeveel kracht zit er in dit conservatieve? Meer wellicht dan velen denken. Hun zwakheid is, dat zij de deur sluitende voor iedere bewogenheid, den stroom van het leven langs de kerk heen laten gaan.

Dan zijn er, die juist het tegenovergestelde standpunt innemen. Zij gevoelen zich los van het overgeleverde en zoeken vóór alles nieuwe vormen. Zij zoeken de krachi, zij zoeken het nieuwe leven in wat ik wil noemen: „methode"'. Dit woord kiezende neem ik „methode" als tegenstelling tegen „beginsel". Ik zal dit verklaren door verwijzing bij wijze van voorbeeld naar de z. g. n. „Groepbeweging" of „Buchmanbeweging". Is deze tegen de kerk? Neen, zeggen ze. Wij willen juist weer de kerk nieuw leven toevoeren. Maar, zooals een Engelsch predikant mij eenigen tijd geleden zeide: Nowadays services and sermons don't seem to help. Kerkdiensten en prediking hebben hun tijd gehad. Nieuwe methoden moeten worden aangewend. En dan yond Buchman den stillen tijd, de deeling, de confessie.

Alles methode, om in te werken op des menschen geest, hem ertoe te brengen zijn leven te veranderen, en met nieuwe idealen, gedreven door nieuwe bezieling in te werken op een in twijfelmoedigheid en ontmoediging wegzinkende wereld.

En dan wijst men op de prachtige resultaten in veranderde levens. En in publieke samenkomsten treden naast den bisschop de telegrambesteller op om te getuigen van ondergane levensvernieuwing! Beginsel komt er minder op aan. Waar het op aan komt is Gods leiding. Wie die leiding ontvangt, koml in het rechte spoor. Voor hem krijgt de Bijbei weer waarde, die gaat weer ter kerke (liefst bij die predikanten, welke ook groepsrnenschen zijn!). Zoo valt naar hun bedoelen de oogst toch weer, ook van hun buiten-kerkelijk werk, de kerk in den schoot.

Tegenover de „methode" stel ik het „beginsel". Ik wil mij, wel wat eenzijdig wellicht, maar toch met opzet eenzijdig uitdrukken om scherp het Verschil te accentueeren.

De groepbeweging meent door haar methoden den Bijbel weer waarde te doen krijgen. W'ij stellen den Bijbel voorop. De groepbeweging meent door hara methoden de kerk weer nieuw leven toe te voeren. W ij stellen de kerk voorop. Allereerst de Bijbel, het Woord Gods. Dan de kerk als instelling Gods, gegrond op hel Woord van God, geroepen tol de verkondiging van het Woord van God.

Velen zuilen dit onbegTijpelijk vinden. Zij wijzen erop lioe de kerk is te kort geschoten. Van haar is hel dus niel meer te verwachten.

Voor mij is het anders, en hiermede zijn we lot de derde categorie gekomen. Ik houd eraan vast, dat ook in dezen tijd, juist in dezen tijd onze gaven eii krachten moeten werden gewijd aan de kerk en dat z ij de l> edding is, waardoor het leven moet worden geleid. De Heilige Schrift en de kark. Op de Groningsche Synode van 1927 heb ik dit in een toespraak tot de builenlandsche afgevaardigden uitgedrukt in deze woorden: „Wij gelooven vast, dat voor het geestelijk leven van (Ie kerken de kanalen van confessie en doctrine, vooral wat betreft de autoritei! der Heilige Schrift in onze dagen meer dan ooit noodzakelijk zijn. Een uwer heeft mij gevraagd, hoe in ons land de schepen van het eene kanaal in hel andere komen zonder dat het waterpeil in de verschillende kanalen wijziging ondergaat. Ik maakte hem duidelijk, dat de sluizen het peil ophouden terwijl de schepen er doorheen gaan. We kiuinen natuurlijk zeggen: Laat het water zijn vrijen loop hebben. Neem de sluizen weg, dan kan het water vrij doorstroomen. Zeker, maar dan zou het land verloren gaan".

Wat ik toen sprak, leeft in mij als een vaste overtuiging. En in die vaste overtuiging wil ik hel pleit voeren voor de Gereformeerde Kerken, viiaaraan ik zooveel te danken heb.

Wal ik Ie danken heb aan de Gereformeerde Kerken? Mij daarvan rekenschap te geven, mezelf voor de vraag te stellen wat ik met de dankbaarheid, die ik gevoel, als toekomstige ontwikkeling van ons kerkelijk leven wenschelijk moet achten, dreef mij ertoe omtrent de kerk en haar werk enkele gedachten neer te schrijven.

Voorop slel ik de dankbaarheid voor den zegen, dien ik van ons kerkelijk leven ontving. Mag ik dat zoo uitdrukken? Ja, wanneer ik daarbij terstond zeg, dat de Gereformeerde Kerk het middel is geweest in Gods hand, om mij den zegen van mijn leven te schenken, dien zegen, welke ligt in het kennen van God in Jezus Christus. Want alle dingen bestaan tezamen door Hem, ook mijn leven met al zijn zonde en schuld, ook mijn leven mei al zijn arbeid en zwakheid, ook mijn leven in den dienst der kerk, die mij zooveel schonk, wat voor mijn geloof van de hoogste waarde is.

Maar als ik zoo spreek, waarom hecht ik dan zooveel waarde aan de kerk? Sommigen zouden geneigd zijn te zeggen, dat zij bleven in 't geloof, niettegenstaande de kerk schier alles wat hooger was tegenstond.

Zoover gaan anderen niet. Toch is de kerk voor hen maar het uitwendige. Aan de kerk toe te schrijven de draagster te zijn van het levensgeluk, achten zij een onverdraagbare veruitwendiging. Voor mij staat de zaak echter zoo niet.

Ik zie in de kerk de draagster van de traditie: de leiding van God in ons leven.

Ik zie in de kerk de draagster van de leer en van de sacramenten. Door haar ontving ik den Doop, die het symbool is van den band des Verbonds, van den draad der genade door de geslachten der menschen. Door haar bemiddeling ontving ik het onderwijs in de leer.

Maar, hebt ge van haar — zoo vraagt mij terstond iemand — soms ook het leven ontvangen en komt het dan niet vóór alles op het leven aan? Ik wil en moet leer en leven onderscheiden. Ik wil niel en mag niet leer en leven scheiden. De leer is voor mij niet het doode, het uitwendige, als tegenstelling tegen het volle, innerlijke, dat alleen het echte léven is. De leer leert ons te gaan tot de bron van het leven, voert ons tot die bron, waar de Geest ons laaft uit de volheid der genade-gaven.

Dat is de beteekenis van de kerk.

Dal is de beteekenis van haar werk.

Over de kerk en overhaal-werk wil ik tot U spreken. Maar vooraf wil ik het zoo vaak aangevoerde bezwaar even bezien, hel bezwaar, dat zoo telkens wordt ingebracht van haar onvolmaaktheid. Ik wil lüerniede niel het principieele punt behandelen van de j)luriformilcit of pluraliteit, de (|uaesije van belijdenis-kerk of volkskerk, de legensteJling inwendige kerk en uitwendige kerk. Ik denk allereerst aan het meer vulgaire bezwaar, dat zoo vaak wordt ingebracht door hen, die zeggen: ik moei van de kerk niets hebben, want (he menschen, die naar de kerk gaan kan je toch niet vertrouwen; bekijk ze maar niel op de keper! Zou juist niet 't feit, dat men iels poogt na te maken, bewijs zijn, dal wat men wil namaken hooge waarde heeft? Is dan niet de houding van een kerkelijk mensch, die dat niet écht is, niet in z'n binnenste, geen l> ewijs dat een heuscli kerkelijk mensch tocli wel waarde heeft? '

Maar laat mij V hooger op voeren. De kerk roept zondaren tot Christus. Sluit dus zondaren niet uil van hel kerk-bezoek en verheug U erin, dal zij daarheen gaan, waar hun de eisch der bekeering telkens weer wordt gesteld. Hoop en bid, dat zij dien eisch in z'n vollen klem mogen gevoelen voor geheel hun leven.

We gaan nu van het vulgair bezwaar tot hel principieele.

We staan in onzen tijd toch wel een weinig anders tegenover de kerk dan vroeger. De groote massa moge aan haar voorbijgaan, vele menschen van liooger ontwikkeling haar niet achten. Er is toch iels anders ook gekomen. En dan denk; ik aan lietgeen Dr de Visser mij eens gezegd heeft. In menig opzicht met Dr A. Kuyper oneens, achtte hij dit de groote beteekenis van Kuypers *" optreden, dat hij de kerk uit haar achteruitslelling had gebracht en een plaats had gegeven midden op de markt des levens. De kerk en haar werk zijn niet meer in een vergeten hoek. Zij worden weer als een factor beschouwd waarmede gerekend moet worden en gerekend wordt.

Maar toch — hoevelen waardeeren de kerk zoo, dat zij waarlijk haar een plaats geven in hun eigen leven? Een plaats, nu ja, misschien wel omdat zij gaarne nog hun kinderen gedoopt zien, omdat de ceremonie van het kerkelijk huwelijk de beste gelegenheid biedt tot defligheidsvertoon. Een plaats ook wel, omdat ze soms gaarne een stichtelijk woord hooren, zooals zij ook gaarne een mooi concert hooren. Dat men trouw ter kerke gaat, één, zelfs tweemaal, dat men tijd en geld wijdt aan de kerk, dat men groote offers brengt voor gebouw en eeredienst, dat men haar dienen wil in de ambten? Hoevelen vinden dit nu iets dal geheel buiten hen ligt. Zij veroordeelen den dienst des Woords, zonder dat zij ooit zich met ernst de moeite gaven in een kerkgebouw den dienst bij te wonen. En terwijl de kerk hen niet trekt, gaat de trek van de massa, en ook van den enkeling, die toch niet om zijn hooger ontwikkeling met de massa wil worden gerekend, langs de kerk henen.

Maar wat is dan toch die kerk, waarvoor ge zoo pleit, vraagt ge mij.

Ik zie in de kerk de openbaring van Gods heilsraad, de gemeente van Christus, de gemeenschap der geloovigen.

De openbaring van Gods heilsraad.

Ik kies met opzet deze woorden, om er aanstonds een verklaring aan toe te voegen.

Wij kunnen handelen over de kerk als levensverschijnsel. We kunnen ook over de kerk handelen als instelling door God gegeven, zooals daarvoor de ordinantiën door God in Zijn Woord zijn geopenbaard. De Pliaenomenoloigie rekent alleen met het levensverschijnsel. Het Openbaringsgeloof stelt ons echter den eisch achter ieder verschijnsel te zien de grondslagen, voor ieder verschijnsel te rekenen met de wetten, door God gegeven. Dat te doen geeft kracht en vastheid. Dit is altijd de diepe beteekenis en de hooge waardij van het Gereformeerde leven, dat het rekent met de Wet van God, waaruit de ver-

schijnsclen opkomen en die de verschijnselen mofit beheersciien.

Zoo is ook de kerlc voor ons de instelling door God gegevea. Die instelling is Heilsopenbaring. We mogen de Heilsopenbaring niet losmaken van en apart stellen van de kerk. De kerk is hel orgaan door God gegeven. En daarom is de kerk noodzakelijk èn voor de verkondiging van het Woord door de geslachten èn voor de toepassing van het Woord in het leven. Voor het laatste — de opbloei van het geestelijk leven — mogen we dus geen wegen preferentie geven, (lic naast de kerk en langs haar heengaan. Het mag geen voet bij ons krijgen, dat de kerk zou zijn het formeele, haar organisatie het vormelijke, daarentegen de buitenkerkelijke, niet aan haar organisatie gebonden vrije bevordering van het geestelijk Jeven, datgene wat aan de innerlijke behoeften eigenlijk beter bevrediging geven kan dan het vormelijke.

Zoo mogen wc de kerk niet zien.

Zij is voor ons de instelling door God gegeven, wier grondslagen en institueering in de Heilige Schrift zijn aangegeven.

En daarom moet ons streven erop gericht zijn de kerk in hare organisatie en door haar organisatie zóó tot ontwikkeling te brengen, dat zij zooveel mogelijk, d. w. z. voorzoover wij dit als menschen kunnen benaderen, kan beantwoorden aan d€ haar door God gestelde taak. En die laak moeten we heel breed zien. Wc zien die taak in de vervulling van al de behoeften van hel leven in haar meest onderscheiden schakeeringen, voor het persoonlijk geestelijke leven en voor de samenleving. We zien de kerk die taak niet alleen vervullen door het intermediair van het persoonlijke leven, dal geestelijk moei inwerken op het sociale leven, we zien haar die taak ook vervullen als instelling. Want ook als instelling, werkt de kerk door de wijze van hare organisatie op het leven in, Wanneer we dus spraken over de kerk en haar werk, dan denken we aan de bediening des Woords, aan de bediening der Sacramenten, aan de kerkregeering en aan de kerkelijke barmhartigheid.

We zien dat alles ecliter op den achtergrond van Gods Woord. Buigende voor de absolute autoriteit van dat Woord, aanvaarden we op grond van dat Woord, wat als regel des levens ook voor de kerk in organisatie en optreden ons God in Zijn Woord heeft geopenbaard.

Het is dan ook niet iels accidenteels, dat telkens als er op een of ander punt belangende de kerk strijd ontslaat, het in den grond gaal om de autoriteit van Gods Woord.

A. J. L. VAN BEECK CALKOEN.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De Kerk en haar werk.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's