Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkelijke gedeeldheid en ïerliondsgelioorzaamlieid. („Een roepstem" heantwoorfl.)

..-'••*'' I.

HeL is, geloof ik, de eerste maal, d'at ik aan. een hoofdartikel van. „De Reformatie" een ondertitel geef. Een. ondertitel, dien ik de zetterij verzoek te laten staan, zoolang deze reeks zal loopen. Een ondertitel, die mij eigenlijk meer waard is, dan de titel zelf.

Ik zal zeggen, waarom die ondertitel mij zooveel waard is. Hij is mij hierom zooveel waard', omdat ik er een beroep mee doen wil op het christelijk geweten.

'S, zal n.l. in de volgende artikelen meening tegenover meening hebben te plaatsen. Ik zal dat doen, zóó, als ik het in bijna alle ernstige gevallen doe: door namelijk, de meening van anderen bestrijdende, tevens eigen meening te geven, of te handhaven. Mijn meening, of die van mijn broeders — onverschillig, of ze zich d'at believen te herinneren.

Ik weet, dat er zullen zijn, die met een frons zeggen: polemiek dus. Ik weet ook, dat voor de zooveelste maal dit onwaar zal zijn. Want polemiek, die geen ei, gen gedachte stelt, of handhaaft, is het niet. Nu niet. En óók niet in die vele andere gevallen, waarin menschen, die hun tijd', hun conferentie-retraite, hun college-zaal, en hun theesalon voor betere dingen konden gebruiken, met het woord „polemiek" stemming tegen afwezigen maken. Met geen ander gevolg, dan dat ze onverstandigen winnen, — voor een oogenblik, en verstandigen laten denken aan zekere psychologie, die daar handelt over verdrongen conflicten, en over ressentiment, en over de natuurhjke neiging, om een verloren slag aan te dienen als ecA niet eens de moeite van het seinen waard geachte victorie. Ik weet dit alles, eu — ga mijn gang, ook nu.

Want naar mijn stellige meening is heden onbekeerd, wie niet polemiseert. Piolemiseerem wordt dan ook tegenwoordig door haast iedereen, die meetelt, of het begeert, gedaan. Er wordt gepolemiseerd in de pers. Er wordt ook hevig gepolemiseerd op Woud'schoten. Of in P'nièl. Er wordt gepolemiseerd mèt en zónder argumenten. Er wordt gepolemiseerd hardop en zachtkens. Maar de één wil het weten, de ander niet.

In een onklaren tijd, een tijd, die met woorden toovert, die theologen van allerlei slag met maskers voor het gezicht onder Gods verkochte volk rondloopen laat, een tijd, die aan „evangelische katholiciteit" oden wijdt, maar die het evangelie niet meer weet te omschrijven, en dus niet bet christendom, en niet het evangelie, doch een aggregaat van min of meer nog op traditie terende menschen katholiek (algemeen) maken wil, een tijd, die den Heiligen Geest als „léven-wekker" verheerlijkt, en aan de „kerk" (lees: dit quasikatholieke aggregaat) Hem „toebidt", in, hetzelfde moment, waarmee men zich ontdoet van juist die bepaalde levens-functies, die den ge^ achten spreker nu net niet aanstaan, of hem niet zoo „liggen", of nog niet lijken, — in zulk een tijd is onbekeerd, wie niet polemiseert, op welke manier dan ook. Hij hoort tot de familie van dien éénen zoon van vader Jakob, van wien de dominees zoo gaarne vertellen, dat hij „nederliggende j j i | ! j i | j is tusschen twee pakken". Gewoonlijk wordt daar dan de luiheid des neder liggers onder verstaan, mitsgaders eenige onverschilligheid' in het dragen van de lasten van Gods strijdend volk. De nederligger, die te vadsig is om neder-lègger van vijanden te worden, al is hij daartoe verwekt... in 't verbond der genade... volgens Psalm 8! Hoe dit zij — want we zullen dit alles niet curieuselijk onderzoeken — in elk geval is dit waar: indien op zoo iemand toepasselijk is het eerste gedeelte van dien bekenden tekst, dien ik maar eens in het zuid-afrikaansch citeeren zal, dan geldt van hem ook het tweede. Het eerste gedeelte luidt aldus: „Issaskar is 'n sterkgebeende esel, wat tussen die veekrale lê. Toe hij sien dat die rus goed en die land lieflik is...", en ; hier houdt dan gewoonlijk de faam op, Issaschar te typeeren. Maar daarom vergeet men ook zoo vaak, dat het tweede gedeelte van den tekst luidt: „... het hy sy skouer gebuig om te dra, en hy moes dwangal-beid verrig". Geen wonder: hij liet zijn vrijheid verkwanselen, die hij in Christus had.

Polemiek alzoo, — maar dan in een wel wat anderen zin, dan de irenische, tegen polemisten niet-irenische broeder van daarnet, toen hij het woord gebruikte, het meteen beperkte, verarmde, en misduidde.

Waarom echter döze j, polemiek", in den door mij hierboven, ea-aan gegeven zin, mij op deze plaats een afzonderlijk beroep op het christelijk geweten waard schijnt?

Omdat — en nu komt die ondertitel voor den dag — omdat terwille van den vrede, van de eenheid, van de toekomst, die we zoeken, voor de katholiciteit van het EVANGELIE, om dit woord GEVRAAGD is.

Neen, het is niet van iemand persoonlijk gevraagd. Van mij dus ook niet. Maar het is wel gevraagd van de gemeenschap, waartoe ik hoor. En daarom ga ik, nu ik deze reeks begin te schrijven, een ding doen, dat tot het werk hoort^ dat aan de kerk, dewelke de gemeenschap der heiligen sedert overoude tijden heet, is opgedragen. Ik doe dus ook hier weer het werk van mijn broeders. Onverschillig, of zij dat willen weten, ja dan neen.

Gevraagd is om een woord als dit, zei ik. Ik heb hier het oog op de samenkomst, belegd vanwege het Hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging, bij gelegenheid van de herdenking der Afscheiding van 1834, in de Pieterskerk te Leiden, op Donderdag 18 October 1934. Daar in die Pieterskerk — met haar herinnering aan de Pilgrimfathers, een kerk dus, die ook óns aanspreekt — is op dien dag een drietal redenen gehouden. De redevoeringen waren van Ds A. B. te Winkel, Den Haag; Dr J. Ch. Kromsigt, Rinsumageest; Ds J. W. (iroot Enzerink, Leiden. De toespraken zijn per radio uitgegaan tot het heele Nederland'sche volk. Ze bedoelden, de Afscheiding van 1834 te gedenken, te bespreken, zóó, als d'at in den kring der gemelde vereeni, ging geschiedt, an hier bij ons geweten ingang 2, 0cht.

Die avond is voor het besef der sprekers zelf van historische beteekenis geweest. Voor hen. En voor de Gereformeerde Kerken. Voor hejnzelf.

Begon niet de eerste spreker. Ds te Winkel, met de opmerking, dat het eigenlijk beschamend was „voor ons. Hervormden", „dat er in de hondqrd jaar, die verloopen zijn sinds de scheiding, nimmer zulk een moment van groote geestkracht bij ons" (Hervormden) „geweest is, dat wij de boodschap hebben doen uitgaan tot de gescheiden broeders in ons vaderland: kom toch samen, kinderen des verbonds om des Heeren zoendood te gedenken, kom toch weder tot den eenen avondmaalsdisch"? Het had, zegt Ds te .Winkel, eerder móéten geschieden. Maar thans zouden deize sprekers het doen. „Nu willen wij, nu mogen wij niet langer wachten. Geen moment meer en wij willen door de snelle wegen der lucht spreken tot de harten, tot de consciëntiën der gescheiden broeders".

En hier begint het dus de Gereformeerde Kerken tö raken. Mijn eigen kerk. Mijzelf. Hier word onder vele duizenden ook ik opgeroepen tot „den éénen disch des Verbonds". Hier word ik gevraagd, hier worden mijn Kerken gevraagd, wat ze zullen doen, — naar de consciëntie — met de boodschap der redenaars, wien het gescheiden zijn der kerken ter harte gaat, gelijk oo'k ons zelf. Wij zijn hier aangesproken, in het openbaar. De sprekers mochten niet zwijgen. Mogen wij het dan?

Neen, wij mógen het niet. Er is immers om een weder-woord, een ant-woord gevraagd. En men moet niet vragen, of een weder-woord) nèlpt. Gods Wo'ord — ook als het polemiseert — keert niet ledig weer. Als 't maar het Zijne is. Er is gevraagd om een antwoord naar Gods Woord. Begon de eerste spreker nog met de opmerking, dat hij niet zou spreken oiver die vraag, hoe men deze „roepstem tot den éénen avondmaalsdisch bij de gescheiden broeders en zusters ontvangen" zou, toch eindigde hij niet, voor hij aan de „gescheiden broeders" de vraag ter beantwoording had overgelaten, „of zij nog geloof hebbeu voor onze" (de Hervormde) „kerk, of dat naar hun oordeel onze kerk niets meer van den God de.s- Verbonds te wachten heeft, of die God des Verbonds onze kerk heeft verlaten". En zijn slot was weer een directe „roepstem" tot „onze gescheiden broeders en zusters: aanschouw het Verbond. , Wij hooren bijeen. Wij hooren in dezelfde kerk. Wij knielen bij één Heiland".

Mogen wij zwijgen?

Maar de laatste spreker heeft aan het eind' een gelijkenis van Huber' naverteld. „Toen ik" — aldus het verhaal, dat ik letterlijk van den laatsten spreker citeer — „toen ik nog schaapherder was, kwam hel dikwijls voor, dat ik een schaapje verloor, omdat een hond het van de kudde wegdreef, of omdat het zelf een hond achterna liep, om zijn jong te verdedigen. Wanneer het dan later terugkwam, liep het blatend rond den stal, doch kon niet meer naar binnen, hetzij uit eigen opwinding, hetzij omdat de deur reeds gesloten was, of — wat meestal het geval was — het durfde niet meer naar binnen, omdat het schuldbewust was en ik aan de deur stond. Het schaapje was bang voor slaag. Ach, het had iets goeds willen verdedigen (zijn lammetje) en verdwaalde... Wat bleef daar anders over dan de heele kudde nog eens een weinig naar buiten te laten, opdat het afgedwaalde schaap zich daarmee kon vereenigen? jHoe gelukkig was dan zulk een schaapje; hoe gaarne ging het dan weer dien stal binnen!"

„Aangrijpende gedachte', zegt de laatste spreker: „de geheele kudde nog eens een weinig naar buiten laten!" „Als dat eens — zoo gaat hij verder — „als dat eens gebeurde met alle kerken en alle secten! Huber vraagt terecht, of daar niet ligt de oplossing van het zoo precaire en oecumenische vraagstuk: de eenheid der Kerk".

„Doch" — zoo vervolgt de auteur — „doch de herders der schapen zullen dat waarschijnlijk liever .niet doen: heel ons doen en laten in 't volle licht brengen en onder 't oordeel".

Ik vrees ook, dat het niet vlot loopen zal met dat zoeken van 't volle licht. De hedendaagsche onzakelijkheid, en oneerlijkheid', of nalatigheid in de .polemiek, is er het bewijs van. Ze is het beste bewijs voor de wereldgelijkvormigheid der kerk. Doch — INDIEN HET ERNST IS MET DAT VERHAAL VAN HUBER - INDIEN het ernst is, dan zal er onophoudelijk moeten gepolemiseerd worden. Volhouden, wat waar is. Laten vallen, wat niet waar is. Maar doorpraten. Dóór-praten... „In Godsnaam", — door-praten.

Ach neen, er komt doorgaans niet veel van dat doorpraten terecht. Maar juist om te voorkomen, dat straks de anti-christ ons naar elkaar toe-ranselen móét, m.a.w., om het mogelijk te maken, dat wij onze zaken nog zélf opknappen,

en onze geschillen zélf bespreken, en onze houding zélf bepalen, móét er worden gepolemiseerd, d.w.z., moet voor de vragen van „heel ons doen en. laten" het „volle licht" worden „gezocht", en naar Gods Woord, zoover wij dat althans aanvaarden, het „oordeel" van dat Woord gevraagd worden.

, ; Ziehier daui ook de reden, waarom ik op deze (toespraken van gereformeerde zijde een antwoord zal trachten te geven. De redenaars, die — en ik : pespecteer dat — zich met de „snelle loopers van .Hiskia" hebben vergeleken, die immers óók eens -hebben opgeroepen tot de gemeenschappelijke viering van het pascha, ze moeten ons straks niet kunnen verwijten, dat wij op hun roepstem geen antwoord gegeven hebben. Wie niet polemiseert, is niet bekeerd. Ook daarin niet, dal hij zijn broeder maar Iaat praten.

Reeds heeft ondergeteekende voor de microfoon der N.C.R.V., in het kort natuurlijk, het onder- .werp behandeld, dat de boven-titel van deze reeks aangeeft. Thans hoopt hij de toen ontwikkelde gedachten, vanwege den ondertitel nog wat gepraeciseerd, en vermeerderd, hier weer te ; geven. Hij spreekt dus direct van kerk tot kerk.

; Den stal uit; Iaat ons samen richten, zegt Jahwe.

Want het zal te doen zijn om het hooren van Zijn Woord, opdat de snelle loopers van Hiskia met ons één zijn, althans reeds hieriUj dat wij voor onszelf niets anders begeeren, dan zij in hun oproepbrief zeggen uit te dragen, en concreet te maken in e& n concrete situatie: Gods Woord, het bevel van den Grooten Herder der schapen, die nog heden — en dan, gelijk alle eeuwen door, zoo ook nu, óók door het middel van r e c h t-u i t-c o n c r e e t sprekende polemiek — „zich een gemeente, tot het eeuwige leven verkoren, vergadert 'door Zijn

Geest en Woord".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's