Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Plnrilormiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) XVI

Hetgeen tot nog toe opgemerkt werd, trachtte te bewijzen dat Dr Kuyper inzake de pluriformiteit niet gekomen is tot eenheid van overtuiging, en dat het dus te veel gezegd is, indien Prof. Hepp spreekt van Dr Kuypers „leer", welke dan door epigonen niet zou kunnen worden aanvaard vanwege hun bewustzijnsvernauwing.

Om hetgeen opgemerkt werd nog nader te axistrueeren, laten wij dezen keer enkele citaten volgen, die ons door een onzer lezers-predikanten zijn verstrekt. Tijd om ze te controleeren hadden wij niet. Wilden wij ons betoog ervan afhankelijk maken, dan zou natuurlijk controle ten aanzien van het verband der redeneering onafwijsbare plicht zijn geweest. Nu wij echter in den breede op heel andere gronden reeds betoogd hebben wat hierboven werd aangegeven, kunnen wij 'ten overvloede ook nog wel deze citaten zonder verder onderzoek naar het verband, waarin zg voorkomen, doorgeven.

Wij wijzen daartoe allereerst op het volgende citaat:

Heraut, 12 Oct. 1884, 355,

„Hoe dezerzijds over de Scheiding in 1834 wierd gedacht, behoeft niet nader uiteen gezet. Het Tract aat over de Reformatie is daarover duidelijk.

Ook hoe we over KohJbrügge's afscheiding te Elberfeld denken verheelden we niet.

Zonder twijfel waren we te Ulrum en te Elberfeld mee uitgetreden".

Vervolgens lezen wij dit:

Heraut, 19 April 1885, 382.

Is het goed, als er, gelijk in Schotland, twee drie kerken zijn, die apart bestaan als Kerkgenootschappen door heel het land en die slechts een geestelijke eenheid in Christus hebben?

Ons dunkt neen. Dit kan en mag niet. Er is een geestelijke kerk, die aan alle plaatsen dei aarde is, en die slechts plaatselijk onderscheiden, zich naar de eenheid der belijdenis openbaart.

Is niet, afgedacht nu van de benaming „geestelijk© kerk", de inhoud van den laatsten volzin precies analoog aan dat wat wij in onze eerste reeks, met name in onze Calvijn-interpretatie, tegenover Prof. Hepp hebben gehandhaafd? Daarna lette men op het volgende:

Maart 1888, No. 532.

„Voor wat d e K e r k aangaat verzoeken we in onze Formulieren van eenigheid tweeërlei wel te willen onderscheiden.

Er komt in onze Formulieren van Eenigheid tweeërlei tegenstelling voor.

Eenerzijds die van zichtbare en onzichtbare kerk; en anderzijds die van de goed geïnstitueerde en de v a 1 s c h geïnstitueerde.

Geïnstitueerd wordt een kerk, als er ambten in haar midden optreden; als die ambten een bestuur vormen; en als door dit bestuur een officiëele belijdenis wordt gepubliceerd, een kerkenorde vastgesteld enz.

Dit nu moet geschieden naar Gods Woord, en waar dit naar Gods Woord geschiedt, is een ware kerk geïnstitueerd.

Geschiedt het daarentegen tegen Gods Woord, dan is er een valsche kerk geïnstitueerd. Van deze tegenstelling nu handelt de Belijdenis in

art. XXIX, als ze zegt

Hieraan hebben ook wij ons derhalve te houden. Elke geïnstitueerde kerk, die deze ware kenteekenen niet vertoont, is dit (is hier bedoeld: als? ) Instituut door ons als valsche kerk te verwerpen.

Maar heel iets anders is het, als er sprake is van de zichtbare, organische kerk, waarin het lichaam van Christus waarneembaar wordt.

D'eze kerk toch is er, ook al ontbreekt tijdelijk el» instituut, of ook al is er niets dan een valsch instituut- Van deze kerk zegt Art. XXVII enz.

Dat dit niet op het instituut, maar op de onzichtbare kerk slaat, blijkt: lo. daaruit, dat er in Art. 28 vEui de in Art. 27 omsohrevene kerk staat: „dewijl buiten dezelve geen zaligheid i s", wat geen enkel Calvinist van eenig instituut zal beweren; en 2o. daaruit, dat ze over heel de wereld verspreid is, wat van niet één Gereformeerd instituut geldt.

Tegenover deze zichtbare kerk staat dan de onzichtbare kerk, waarvan vraag 54 van den Catechismus handelt

Dit toch kan niet op het instituut en kan ook niet op de zichtbare kerk slaan, daar men uit de zichtbare kerk met zijn dood uittreedt, en er niet eeuwig een lidmaat van kan blijven.

Zoo hebben we dus de vier definities van de Formulieren.

Van de onzichtbare kerk in vraag54van den Catechismus.

Van de .zichtbare kerk in Art. 27 van de Belijdenis. Van de ware geïnstitueerde in Art. 29.

En van de v a 1 s c h e geïnstitueerde kerk in Art. 29. Eerst wie op dit verschil let, is in staat de leer onzer Formulieren over de kerk te verstaan.

Hierbij teekenen wij aan, dat, gelijk reeds gebleken is, wij het met deze beschouwing niet eens zijn wat betreft het abstraheeren van de zichtbare en d© onzichtbare- kerk. Maar het is ons thans daarom niét te doen. Er valt weer veel tegenover dit alles op te merken en te onthoudeïi, wanneer men let op volgend citaat:

Traktaat Ref., 32.

Niets hoeft dus afgedaan of toegevoegd aan de omschrijving door onze vaderen van de kerke Christi gegeven, t. w. „dat ze is Heilige Geest" een omschrijving die evengoed van de onzichtbare als voor de zichtbare gestalte der kerk doorgaat, en dus zoowel voor elke plaatselijke kerk geldt als voor de kerk in het algemeen. .

Vervolgens teekent onze predikant-lezer aan:

Oct. Nov. 1888.

No. 565, 566, 567. Tegen Gravemeijer over Calvijn, juist over Inst. 4-1-7 enz., TEGEN de gedachten, ontwikkeld door prof. HEPP in zijn artikel (zichtbare kerk); ofschoon in andere opzichten minder juist.

Daarna lette men op de volgende jiitspraken:

No. 678.

Beuker beweert dat de Herv. Kerk een valsche kerk is. „Een uitdrukking, die we niet overnemen, omdat een , valsche kerk" nog altoos veel meer van een wezenlijke kerk heeft dan de „Ned. Herv. Kerk", die Toor ons besef veeleer als „schijnkerk" dient te worden bestempeld".

No. 687.

Een wezenlijke kerk is de kerk, die God verordineerde en instelde. De valsche kerk is een kerk, die zich geheel als de echte kerk poogt voor te doen, maai-' u bedriegt. De l e g e n-kerk is een inrichting, die niets op een kerk lijkt, maar zich in de plaats van de kerk poogt te stellen. En de schijnkerk ziet er wel als een kerk uit, maar doelt op heel iets anders.

Bij dit laatste citaat teekent onze correspondent aan als een opmerking zijnerzijds:

Dit art. is zeer interessant. Correlaat zijn: Pseudo Christus — Pseudo Kerk — Anti-Christus — Tegen Kerk —• Ceno-Christus — Schijn Kerk.

Tot zoover dan onze citatenreeks. Op geen enkele bizonderheid gaan wij verder in. Bijzondere waarde hechten wij er niet aan, want we zijn ons natuurlijk er van bewust, dat citaten-bundelen geen wetenschap is, en dat men vrijwel iedereen op deze manier met zichzelf kan laten strijden.

Maar wij herhalen het nog eens — na al het voorgaande kan bij wijze van toevoegsel dit citatenlijstje zijn dienst-ten-overvloede nog wel doen. Zelfs, als men let op de jaartallen. Voor deze week volstaan wij hiermede.

Psalmen van Willem de Mêrode.

Bij den uitgever G. F. Callenbach te Nijkerk is verschenen een bundel van 30 Psalmen van Willem de Mérode. Men zal verstaan, dat wij voor het k e r k e 1 ij k leven ook met belangstelling van dezen bundel kennis genomen hebben. Er is al vaak gesproken over onze psalm-berijming. En dat deze niet deugt, werd ettelijke malen, aangewezen. Herhaaldelijk is echter opgemerkt, dat' wij „de mannen niet hebben, welke voor ©en nieuwe borijming noodig zijn". Voor zoover men daar onder verstaat, dat men het niet wachten moet van onze christelijke litteratoren, en dat men dus niet er op rekenen moet, dat op ©en goeden dag van de pen van ©en van hen een complete bundel van 150 „berijmingen" kant en klaar op onze tafel gelegd wordt, .ben ik het er me© eens. Al was het alleen maar om deze reden, dat hier zooveel exegetische moeilijkheden zijn, dat litteratoren het niet kuimen zonder theologen.

Daar staat echter tegenover, dat theologen het ook niet kunnen zonder litteratoren. En dat dus heel de b.lijdende gemeenschap in dezen heeft mee te werken.

Dat nu inderdaad- ütterato-ren veel kunnen, moge uit dezen bundel van De Móro-de blijken. Dat ze het ook niet alleen afkunnen is den theoloog fit dezen bundel eveneens duidelijk. Maar van- •«v'ege onze blijdschap zwijge-n wij daarover, om alleen te wijzen op de in het oog springende voordeelen van De Mérode's werk. Ee-n e-nkel Toorbeeld mogen we ons hier te citeere-n v-eroorloven. Prof. Noordtzij vertaald© Psalm 141:6 aldus:

Zelfs als hun rechters mij lanigs de rots naar bene-den werpen, m-ogen zij hooren, dat mijne woorden lieflijk zijn.

De Mérode geeft dit als volgt weer:

Zelf als ik van de rots t-eme-der vrord gestort. Zij nog mijn spreuk tot hen met lieflijkheid omgord. Voor hen rijs' mijn gebed om reiniging van 't kwade. Ik bid voor hen en naij, o God, om Uw genade.

Prof. Noordtzij ' jv-ertaalde den aanhef van Psalm 73 als volgt:

Waarlijk, goed is God voor den oprechte. God voor de reinen van harte ! Toch waren bijna mijn voeten gestruikeld. Waren bijkans mijne schreden uitgegleden !

De Mérode toont ook hier, de beter© vertaling te kennen, want bij hem lezen we:

God is barm-harfig voor de oprechten, Den reinen harten is Hij - goed. O God, behoor ik tot de slechten ? Haast uitgeschoten WELS mijn voet. Ik struikelde en ware uitgegleden. Als Gij mijn val niet had gestuit.

Prof. Noordtzij vertaalt Psalm 22:30 ©n 31 (men legge eens eerst ter vergelijking de Statenvertaling

en de gsbruikelijke psalmberijming zich voor oogen) als volgt:

Slechts voor - Hem zullen zich nederbuigen alle grooten der aarde, voor Hem - zich krommen allen, die in het stof nederdalen. Wiens ziel voor Hem leeft, diens zaad zal Hem dienen. Men spreke van den Heere aan het komend geslacht.

D-© Mérode geeft deze passage als volgt weer:

de soheps'len worden weder stof. Maar - die zijn gunst en goedheid heeft - genoten. Verheft zijn grootheid in zijn heilig hof.

Dat 's hij, 'die leeft, om-dat - God leven - geeft. Hij zal verheugd zijn kind'ren onderwijzen Hoe goed de Heer is....

Psalm 123:2 wordt door Prof. Noordtzij aldus vertaald:

Zie, als - der dienstknechten oogen gericht - zijn op huns heeren hand, als de oogen - der dienstmaagd gericht zijn op - de hand barer vrouw, zoo zijn onze oo-gen gericht op den Heere, onzen - God, totdat Hij ons genadig zij.

Dat deze vertaling uitgaat van een beel ande-re tekst-opvatting dan doorgaans bij ons en bij vele onzer organisten (de tremolo!)- leeft, blijkt uit Prof. Noordtzij's exegese. Hij zegt er dit van;

„Daarbij voelt de dichter zichzelf en z'ijn volk als dienstknechten - e-n dienstmaagden. De heer des huizes is toornig op zijn loiechten, die in gebreke zijn gebleven of zijn bevelen hebbe-n veronachtzaamd. Dreigend spreekt hij hun aan. Reeds grijpt zijn hand naar den geesel om de nalatigen gevo-elig te straffen. Zal de slag neerkomen? Met angstige spanning volgen de slaven ieder© beweging van hun heer. Hun gansche houding teeke-nt onderdanigheid; de blik van hun oog spreekt van bede om vergeving; alles in hen roept om genade."

Men lette nu na deze paraphrase op de v-ertaling van De Mérode:

Ik hef tot U, - die in - den hemel troont, 'Mijn oo-gen. Heer, die straft en loont. Een slaaf wacht slagen van zijn heer of 'vrede. Als hij heeft overtreden. En e-en slavin durft haar vertoornde vrouwe Slechts weenend te aanschouwen. 'Zoo wacht - ik, schuldig, van mijn - God Nog een genadig lot.

Genadig sla, genadig sla uw hand ; Wij - zijn tot een verachting in het land.

Men zal gemerkt hebben, dat ik, om niet op het terrein van Dr Tazelaar te komen, hier alleen gesproken heb over de uit exegetisch oogpunt ons bekorende passages. Misschien mogen we ook nog een voorbeeld aangeven van de uit een oogpunt van woordkunst tot dankbaarheid stemmende bewerkingen. W-e kiezen het eerste couplet van Psalm 2:

De drom der volk'ren mort en murmureert. De natiën bedenten ijd'le dingen. De vorsten, allen tegen God gekeerd, 'De 'koningen in hun vergaderingen Verstouten zich in blinde woede, en steken Den Heer en zijn Gezalfde naar de kroon. Zij dreigen boud zijn banden te verbreken En weg te sling'ren 't juk van zijnen Zoon.

Meer mogen we niet citeeren. Maar het gezegde is, dunkt ons, genoeg, om voor het werk van De Mérode de belangstelling te vragen van allen, die ook de zaak van de psalm b- rijming nog dragen op het hart, en voor de toekomst nog op eenig licht in deze'U hopen voor de kerk.

K. S.

Meehelpen voor evangelisatie door de pers.

In Amsterdam-Oost is de wakkere evangelisatiecommissie er over bezig geweest, hoe zij een radiouitzending (evangelisatie), die op IS April is voorgenomen, op de meest doeltreffende wijze kan bekend maken aan degenen, voor wie zij bestemd is De commissie vroeg mij, mee te helpen, dat de middelen, waarover zij voor dit alleszins loffelijk streven de beschikking zoekt te krijgen, haar kunnen toekomen. Zij zond mij daartoe een circulaire, welke ik niet in deze rubriek opnemen kan, m, aar die ik graag heb doorgezonden naar de drukkerij ter opname onder „Kerknieuws". Daarheen verwijs ik. De commissie merkt in haar brief zeer terecht op, dat het artikel van Ds Tazelaar Sr, in ons nummer van 15 Februari, voor haar al zeer actueel geweest is, omdat door haar juist in de door Ds Tazelaar aangegeven richting een besluit genomen was. Omtrent den inhoud van het besluit licht de circulaire, , onder „Kerknieuws" opgenomen, nader in. , Wij verblijden ons, dat de gedachte van Ds Tazelaar zoo gereede instemming vond, en willen met allen aandrang verzoeken, dat men de ijverige commissie helpe op de door haar aangegeven

wijze.

K. S.

De orde der getrouwe getuigen van den komenden Christus.

Ons werd ter recensie gezonden ©en geschrift onder den hierboven vermelden titel. Een uitgever wordt niet vermeld. De hoofdleider der orde is Baron van Lynden van Horstwaorde, Huize Boschwij'k, So-estdijk. Het geschriftje bevat 54 bladzijden. In het voorwoord van - den hoofdleider wordt me-d-egedeeld, dat de orde o-ntstaan is als g©volg van een oproep door schrijver ©e-rilge maaridem geleden gepubliceerd, en gericht tot de Protestantsch© Christenheid, om te komen tot een interkerkelijke gebeds- en geloofsgemeenschap ter bestrijding van d© verwording in d© we'reld door het materialistische egoïsme.

Deze opro-ep was aanleiding dat in November enkele personen te Emmen bij'een gekome-n zijn, en daar hebben besloten tot de stichting van de orde, bovenvermeld.

De „openlijke kondschap van het orde-bestuur" begint met de mededeeling, dat men in twee woorden kan zeggen wat men wil: „open kaart en klare wijn".

Welnu, wij willen trachten ook onzerzijds beide te geven; het is ons dO'Or de Orde immers gevraagd? Wijl moeten dan uitspreken, dat o-ns d© orde machtelo-o-s lij'kt, wijl zij uitgaat, niet van „-een" verkeerd beginsel, maar in werkelij't beid van „h è t" verkeerde beginsel, dat der praktisch© beginselloosheid. Dat blijkt reeds uit het feit, dat men een eind gemaakt wil zien aan het „afschuwelijk spel", dat er _„in de politiek met ons allerheiligste geloof, en in de heilige apostolisch© kerk met de politiek gespeeld wordt". Wij gelooven niet, dat déze orde hiertegen iets za, l doen. Wij gelooven alleen maar, dat er onder da leiders zijn, die dit spel huns ondanks aanwakkeren en bemoedigen. Wij' zijn nog niet vergeten dat de reeds geno-emd© hoofdleider den oproep, dien hij hier zelf heelt vermeld, heeft gemaakt tot ©en soort van aanbeveling van de N. S. B'. en deze N. S. B-. verloochent officieel de waarheid van diezelfde geloofsbelijdenis van Nic©a, waarop hier deze ordeleden zich hebben gebaseerd. D© N. S. B. gaat er rechtstreeks tegen in en is ©en van de krachtigste organe-n o-m het christendom van zijn kracht te b-eroove-n. Men wil hier strijden tegen een onwaardig spel, maar ia feite strijdt men tegen den geboden ernstig-en arbeid, dien ons God in kerk en politiek en in vele ander© kringen op de hand gezet heeft. Het enkel© feit reeds, dat m-e-n hier j, geestelijken", (die functionnarissen van d© orde zijn, bij voorbaat verbieden wil, politiek© functies te vervullen, bewijst dat men het geestelijk leven verbastert, machteloos maakt, en bet tegendeel doet zijn van d© bre-ede, h©t gansche leven omspannende gehoorzaamheid,

TrcfZen wij voorts nog onder de leiders namen aan van menschen, die de g©lo-ofsbolijd©nis van Nicea mede hebben helpe-n ondermijnen door theorieën aan te prijzen, welke rechtsdraads er tegen in gaan (b.v. ïijt Barthianisme), dan strookt dit wel met de o.i. onjuiste bewering van deze ordebro-e-ders, dat het „rationalistisch" is, te staan op een uitgesproken dogmatisch kerkdijken grondslag; maar dan strookt het volstrekt niét met de eischen van gehoorzaamheid, noch ook met het klimaat, waarin d© belijdenis van Nicea is ge^ groeid en vastgesteld.

Dat de schrijvers teruggaan naar een belijdenis vkn de vierde eeuw is ons b-e-zwaar met. Wat ons betreft, gelooven wij', dat er in de wereld al een massa gewonnen zou zijn, als alle menschen eens eerlij'k de twaalf artikelen geloofden. Maar ons bezwaar is, dat men deze belijdenis van Nicea thans omgeeft met een verheerlijking van theorieën, b.v. inzake scheiding van „geestelij'ke" functies en politek leven, welke theorieën, indien zij in de vierde eeuw hadden erkenning gevonden, de opstelling van de belijdenis van Nicea radicaal zouden verhinderd hebben.

En als men dan de schrijvers hoort spreken over oecumenisch christendom, dan kunnen wij niet anders dan de beweging machteloos noemen. Want het oecumenisch christendom zelf heef t wel anders gedacht dan - deze conferentiegangers.

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's