Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkelijke gedeeldheid en Verbondsgeboorzaamheid. („Een roepstem" lieantwoorfl.)

X.

(Rusten-ln een „gegev eu-heid'. Taaktoev/ijzing a la Friedrich Heiier. Pluriformiteit.)

Wie hebben gehandeld over de „middelpunt"bespiegelingen, gelijk ze in de Leidsche redevoeringen gegeven werden. En we zagen, hoe men daarmee in het slop zitten blijft: men koml er niet verder mee.

Hieraan laat zich gereedelijk vastknoopen, wat wij nu verder zeggen willen. Immers: we hoorden ons verzekeren, dat niet wij op den „troon" moch- I ten zitten, doch alleen Christus. W ij mochten het 'niet; we mochten óók niet op den troon der BE­ LIJDENIS" „gaan zitten".

Ieder is geneigd, daarop dadelijk „amen" te zeggen. De belijdenis toch mag nimmer een „troon" zijn, waarop men „zit". Integendeel, zij is oen daad van gehoorzaamheid, en ook een verklaring omtrent die gehoorzaamheid. En — gehoorzaamheids-v er ri ch ting en zijn al evenmin als gehoorzaamheidsteekenen of - verklaringen „tronen", waarop men „zit", — zoolang het nog de dag is om als knecht te werken.

Indien dan ook door de Leidsche redenaars bedoeld mocht zijn, dat men de belijdenis steeds toetsen moet aan de Schrift, dat men haar nimmer als een onfeilbare gegeven-heid zou mogen hanteeren, doch elk oogenblik bereid moet zijn. Schrift-getrouwe bedenkingen tegen haar inhoud metterdaad te doen gelden, dan zouden wij zulk een betoog van harte ondersteunen; want dat is altijd ook zóó gezegd door de belijdenis zelf.

Alleen maar — zóó wordt het blijkbaar niet bedoeld.

En dat ligt aan de verbonds-beschouwing, gelijk we die in concrete waardeeringsoordeelen aan het woord hoorden komen bij den eersten redenaai-.

Legt men immers de middelpunt-besprekingen van den tweeden naast de verbonds-opvatting van den eersten spreker, dan komt men tot de conclusie, dat

a) terecht verboden wordt, de belijdenis als een „ten troon" geheven gegeven-heid te beschouwen en te behandelen, om vandaar uit te gaan in het stellen en handhaven van kerkelijke in- en uitsluitings-decreten;

b) daarentegen het bestaande kerk-instituut, in casu de Hervormde Rerk, wèl wordt aanvaard als een „ten troon" geheven gegeven-heid, een ge­ geven ding, van welks bestaan men uit mag gaan om te eischen, dat men zich daarbij voege.

Niet de belijdenis dus, maar wel het instituut wordt als een „troon" beschouwd, waarop men „zitten" kan.

Laat ons dit even nagaan.

ad a) Wat het eerst genoemde betreft: men mag de belijdenis niet misbruiken als een troon, zoo lezen we: „O n z e hervormdheid of gereformeerdheid redt ons niet, die vereenigt niet, maar verdeelt". „Wij van den troon, ook van een als troon misbruikte belijdenis, — wij aan het kruis, wij met Christus gekruist en wij leven, doch niet meer wij. Hij leeft in ons en maakt nog gelijk vroeger Joden en Grieken, zoo nu Hervormden en Gereformeerden tot „één man" in Hem".

ad b) Daarnaast echter treft het, dat de sprekers de gegeven Hervormde Kerk hier te lande als de kerk des verbonds zien; zij heeft het recht, op te roepen tot de ééne avondmaalstafel, mag niet worden verlaten, omdat God ze niet verliet; wij spraken reeds hierover. Deze gedachte, "hoewel ze speciaal door den eersten redenaar werd uitgewerkt, heeft toch ook van den tweeden spreker de instemming. Immers, hij mcenl, dat de „nationale historische Hervormde Kerk" een „bijzonder recht' beeft „als hoedster der eenheid".

Hier wordt dus de Hervormde Kerk als gegevenheid — afgedacht van haar organisatie — genomen als uitgangspunt voor een daarna volgende redeneering over wat te doen staat. Er wordt rustig heengeloopen over de belangrijke vraag, of de Hervormde Kerk soms haar plicht als hoedster der eenheid verzaakt heeft, toen zij ophield de belijdenis te handhaven. Geen wonder, dat men deze kardinale kwestie passeert: dat Ugt aan de oudtestamentische redeneerwijze, de verbondsopvatting, de moeder- en de middelpunt-theorieënj welke alle reeds besproken zijn. En toch ligt hier de quintessence van heel het probleem. Om het bepaalde gegeven instituut als een „troon" te kunnen handhaven, wordt op het gebruiken van de „b e 1 ij d e n i s" „als" „troon" critlek geoefend. Maar dat loopt sdheef. Want ook het „instituut" is geen gegeven-heid, welke zich abstraheeren laat van de vraag, wat er concreet gedaan wordt, en gedaan KAN worden voor en door en ten behoeve van een belijdenis.

Hiet belijden immers behoort tot de taak van het instituut; ja, nog krasser: het belijden institueer t.

Ik denk hier aan een uitspraak van Ds S. G. de Graaf, die nog pas voor een kring van reunisten van N. D. D. D. een referaat vol gezonde gedachten heeft gegeven over „Kerk en kerk". Ds de Graaf heeft reeds in 1925 over de kerk en het kerkelijk besef geschreven. „Om een voorbeeld te geven", zoo schreef toen Dr J. C. de Moor (Heraut, no. 2498) in zijn recensie van Ds S. G. de Graafs brochure (Kerkelijk Besef, Ons Arsenaal) „van de pakkende, diepzinnige opmerkingen", die Ds de Graaf in deze brochure ten beste gaf, citeerde Dr de Moor dezen — mij in dit verband zeer toesprekenden — passus van Ds de Graaf: „slechts zij, die den strijd opgaven en verzoening prediken, verzaakten de worsteling om de eenheid. Ook deze eenheid kan alleen in de worsteling om de waarheid verkregen worden". „Dit ziet" — aldus Dr de Moor in zijn recensie — „op de guaestie van de eenheid en pluriformiteit" (Heraut, 6 Dec. 1925).

Ik meen, dat het óók verband houdt met de in deze artikelen besproken Icwesties.

Want, wat dit laatste weer betreft. Iaat ons eens letten op de merkwaardige rolverdeelüig. die Dr J. Ch. Kromsigt, de hier bedoelde tweede spreker van den Leidschen avond, voorslaat als hij de „nationale historische Hervormde Kerk" en de „(rereformeerde Kerken" met elkaar vergelijkt. Die rolverdeeling herinnert zóó sterk aan Friedr. Heilers denkbeelden, dat ze de vermelding en overweging ten volle waard is.

Dr Kromsigt pleit voor „wederzij dsche waardeering". „Hervormde Kerk en Gereformeerde Kerken" zouden „saam kunnen komen ... om ... elkaar in ieders bijzondere waarde en roeping te waardeeren". „Zoo zou ook" ~- aldus vervolgt hij — iedere kerk bij deze vereeniging in Christus kunnen komen tot haar bijzonder r ech t'.

Welke is dan die „bij z o iid c re waarde roeping", over en weer? en

Men hoore:

„De nationale historische Hervormde Kerk kon komen tot haar b ij z o n d e r r e c h t als hoedster der eenheid, nu strijdend voor ware eenheid en in het kerkherstel, waarnaar De Cock eens uitzag, afwijzend alle valsche eenheid en kerkontheiliging, alzoo de hand reikend aan de Gereformeerde Kerken."

Dit wat de Hervormde Kerk betreft.

En nu \vt> X de Gereformeerde aangaat: 1< < ; r k e n

„En de Gereformeerde Kerken konden komen tot haar b ij z o n d e r recht als hoedsters der gereformeerde zuiverheid, opkomend voor heiligheid en gerechtigheid, maar afwijzend alle eigengerechtige scheiding onder broederen, alle kerkverscheuring, alzoo de hand reikend aan de Hervormde Kerk".

Wie zou de hartelijke eenheidsverlangens, die hier zich uitspreken, niet waardeeren? Wij voor ons willen daarin voor niemand onder doenj wij willen zelfs niet eens nadrukkelijk vragen, wat Dr Kromsigt hier nu toch eigenlijk onder die „vereeniging", dat „samen komen", concreet genomen, verstaat.

Maar wij mogen het toch ook niet verhelen, dat wij hier een taakverdeeling hooren bepleiten, die ons onwezenlijk, en dus onuitvoerbaar lijkt. We herinnerden aan Friedrich Heiler. Deze ijveraar voor het denkbeeld van een „evangelische Katholicitat of van een „christelijk universalisme" heeft gezegd, dat eerst in de wisselwerking van de beide kerk-typen, het roomsche en het protestantsche, de z.g. christelijke idee zich in haar waarheidsen waarde-rijkdom ontplooien kon. Met een verwijzing naar Lehmann geeft hij het roomsch-katholicisme tot taak, hoedster te zijn der universeele eenheid (ja-en-neen-verbindend!); het protestantisme 'daarentegen heeft tot zijn „bijzondere waarde" wachter te zijn der zuiverheid, de ongereptheid van het oorspronkelijke christelijke leven. De roomsche kerk moet het christendom bewaren tegen „ver-eenzij dig-ing", het protestantisme tegen „verontreiniging". Roomsche universaliteit en protestantsch puritanisme werken zoo samen in prachtig-harmonisch samenspel van goddelijke voorzienigheid: leve de synüiese! In de eenheid van die beide kerken ziet Hieiler de diastolisch-systohsche beweging van het „hart' van het christendom: de hartspieren zetten zich uit en trekken zich samen.

Lijkt dat niet heel erg op wat Dr Kromsigt verdedigt? De geachte redenaar zal misschien tegenwerpen: Heiler heeft het over roomsch en protestantsch; ik heb het over hervormd en gereformeerd. Maar ik zou op die tegenwerping antwoorden :

a) a 1 s men eenmaal zich in beeldspraak verliest (de één heeft het over een „middelpunt", de ander over een „hart'), waar ligt dan de grens?

b) al's men d© feiteilijfce „èn-èn"-veirbindi!n.g, diei

de bervormde berk-inrichting ten aanzien van de leer ziet als „levens-uiting", welke tegeno'ver de gereformeerde „niet-zoo-maar-züs''-practijk even gelijkwaardig is als de door God gewilde uitzetting der hartspier het is tegenover de evenzeer door Hem gewilde samentrekking dierzelfde hartspier, waarin ligt dan de befceering? D^an heeft men en passant de zonden der Hervonnde Kerk, die men met ons beweenen wil, tot deugden omgieitO'Overd, en de geprezen zuiverheid der Gereformeerde Kerken tot een eenzijdigheid. Dan moetein we feitelijk niet, — al wordeai we daartoe opgewekt — beiderzijds onze zonden beweenen, doch' God danken voor onze prachtige wederzijdseh© aanvulling.

Inderdaad: waar is de grens? Bij Heiier ligt de belijdenis van het protestantisme gerelativeerd. Wat zal men in confessioneele kringen — aldus redeneerende — nog verder doen tegen Dr Boissevain? Tegen de N. C. S. V".? Tegen de roomschen? Tegen de pluriformiteitsleer van Dr A. Kuyper, om welker bestrijding ik onlangs in Dr Kromsigts orgaan geprezen werd, maar van welker „pink" men hier zelf zijn „lendenen" maaktj? Wat zal men doen tegen Baur, het hoofd der I'übinger school, die ook tegenover den roomschaT. Möbler het evolutionistisch syntheseprincipe vaa een verfilosofeerd protestantisme heeft willen verdedigen? Möhler had — terecht 1 — Schellings poging om boven de tegenstelling vajn roomsohkathoTicisme en protestantisme uit te komen, willeia bestrijden; Baur trachtte nu het protestantisme te redden uit de roomsche handen: in het roo'mschkatholicisme had z.i. het objectieve element overheerscht, in het protestantisme het subjectieve; het moderne denken echter had, met name bij Schleiermacher, beide principes verzoend.

Men ziet bet: de idealen van Dr Kromsigt zijnl niet nieuw; 'hij past ze alleen maar op Nedeïlandsch-protestantsche verhoudingen toe. Maar wij küimen ze niet aanvaarden. Want:

a) élke kerk heeft de zuiverheid der belijdenis te handhaven; en daarin de eenheid te zoeken, daarin zich universeel te weten (zie wat ik in| mijn „Open Brief" aan Prof. Kuyper opmerkte over de Encyclopaedie van Dr A. Kuyper);

b) heel die redeneering van Dr Kromsigt oven de.... bizonderei taak en het bizonder recht der Herv. en der Geref. Kerken gaat uit van helt historisch ge word en e, ijkt dit achteraf door een theorie, doet alsof de loop der geschiede^ nis normatief was, d. w. z. norm zijn MAG, en lijdt dus feitelijk aan dezelfde kwaal, die wei meenden te moeten bestrijden in de pluriformiteitsleer;

c) heel het systeem vervalt, als men weer in stee van het g eg e vene als uitgangspunt te nemen positie kiest in den eisch der veirbondsgeboorzaamheid. Want dan komt „het belijden" en „het institueeren" als könkrete, dageh lijksche gehoorzaambeidsverrichting ons in spanning zetten, om bet quietisme vani een rusten in de belijdenis EN in bet instituut als gegeven"heden te breken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's