Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eenige iievolldngscijfers.

De bedoeling van dit artikel is niet hot geven van een reeks dorre cijfers of een verzameling tabellen, waaruit men alleen na voldoend lange studie eenige conclusies zou kunnen trekken, neen het is de bedoeling eenigszins een indruk te geven van de toename van ons volk met vermelding van de plaats, die de Gereformeerde Kerken hierbij innemen.

Zooals men weet, wordt om de tien jaren in Nederland een algemeene volkstelling gehouden. Uit de gegevens van deze volkstellingen kunnen gevolgtrekkingen gemaakt worden aangaande de samenstelling, den gezondheidstoestand en verschillende andere onderwerpen, die voor ons land vpn belang zijn, zooa, ls de indeeling naar het beroep en de kerkelijke gezindte. Maar het verkregen materiaal moet eerst op verschillende manieren bewerkt worden en de absolute getallen worden omgerekend tot uniforme grondeenheden, als bijvoorbeeld per duizend of tienduizend inwoners. Want hoe zou anders een webenschappelijke waardeering van de cijfers mogelijk zijn, zonder een kennen der cijfers in hun onderling verband? We hebben er weinig aan te weten, dat in ons land jaarlijks plus minus 180 duizend kinderen geboren worden, daarom moeten we de gegevens omcijferen per duizend inwoners, waardoor we in staat zijn de jaarcijfers onderling te vergelijken.

De bevolking van Nederland is sedert 1830 van 21/2 millioen inwoners gegroeid tot 8 millioen inwoners in 1930, dus in deze laatste honderd jaar ruim driemaal zoo groot geworden. Eveneens is de dichtheid van de bevolking toegenomen en kwam van 80 inwoners per vierkante kilometer in 1830, op 244 inwoners per vierkante kilometer in 1930. De afstand die de inwoners van elkander zou scheiden, als de geheele Nederlandsche bevolking gelijkelijk over ons land was verdeeld, zou in 1830 honderdtwintig meter en in 1930 achtenzestig meter hebben bedragen.

Ook Europa heeft zjjn bevolking geweldig zien toenemen. Was deze in het jaar iVOO tachtig millioen, ze was in 1800 honderd zeven en tachtig millioen, in 1900 driehonderd drie en negentig millioen en in 1930 vijfhonderd en zes millioen (volgens de statistische gegevens van het Volkenbondsbureau te Geneve). De bevolkingsvermeerdering wordt bepaald door het geboortecijfer (het aantal geborenen) te verminderen met het sterftecijfer (het aantal overledenen). Zooals we reeds opmerkten moeten voor de juiste vergelijking der getallen deze berekend worden per eenheid (dit is per duizend inwoners) evenals het geboorteoverschot (het zoogenaamde geboortesurplus).

Het geboortecijfer of de geboortefrequentie per duizend inwoners was in de jaren 1840 tot 1849 in Nederland 33, 54, dit cijfer neemt toe tot in het jaar 1876 toen er 37, 14 kinderen geboren werden per duizend inwoners^ na '1876 begint de steeds grooter wordende daling. Deze daling van het geboortecijfer wordt tijdelijk onderbroken (vol­ gens de maandopgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek te 's Gravenhage) tien maanden na het sluiten van den wapenstilstand in 1918, toen het geboortecijfer weer begon te stijgen, wat vermoedelijk in hoofdzaak moet worden geweten aan den terugkeer van de^edemobiliseerden. Deze stijging van het geboortecijfer heeft echter slechts korten tijd stand gehouden, want dit cijfer was reeds in 1930 gedaald tot op 23, 02 en in 1934 kwam zelfs het laagste geboortecijfer voor van de laatste eeuw, er werden toen per 1000 inwoners slechts 20, 7 kinderen geboren.

Een sterk dalend geboortecijfer en toch zulk een geweldige vermeerdering der bevolking? Men voelt dat dit alleen mogelijk is door een flink geboorteoverschot. Dit blijkt dan ook inderdaad het geval te zijn; gedurende de jaren 1840 tot 1849 was het geboortecijfer 33, 54, het sterftecijfer 26, 2, dus het overschot 7, 34 en in 1930 waren deze getallen: geboortecijfer 23, sterftecijfer 9, 1, dus het overschot 13, 9 (alles per 1000 inwoners).

Uit de getallen zien we tevens, dat behalve het geboortecijfer ook het sterftecijfer sterk verminderd is. Stierven er op 1000 inwoners in 1830 27 inwoners, in 1930 stierven er slechts 9. Hieruit moeten we dus de conclusie trekken, dat er op den duur in Nederland veel meer oudere menschen zullen wonen dan voor honderd jaar het geval was. Prof. Dr Methorst, de directeur van het Centraal Bureau voorde Statistiek, heeft over deze dingen een diepgaande studie gemaakt en komt tot de conclusie, dat in ieder land, indien bijzondere gebeurtenissen niet storend inwerken, het geboortecijfer neiging tot toeneming vertoont (zooals in ons land tot 1876) totdat een zéker maximum is bereikt., hetwelk in den regel stijgt tot 40 geboorten per jaar en per 1000 inwoners. Maar dat daarna het sterftecijfer sneller gaat dalen dan het geboortecijfer, waardoor er soms tijdelijk een buitengewoon hoog geboorteoverschot ontstaat. De geschiedenis bewijst dat dit hooge geboortecijfer geleidelijk aan gaat dalen bij meer materiëele welvaart. Maken we een grafische voorstelling van geboorte- en sterftecijfers over een reeks van jaren, dan zien we dat de curve van de sterfte (dus niet alleen de kindersterfte, maar de sterfte in het algemeen) gaat dalen en het moment kan dan ontstaan, waarop de lijn van de geboorte en de lijn van de sterfte elkander naderen en soms zelfs gaan kruisen. In Nederland zijn we thans reeds zoover gekomen, dat we hebben een zeer sterke sterftedaling en dientengevolge een hoog geboorteoverschot.

Prof. V. Aken teekende in zijn openingsrede op het Roomsch-Katholieke bevolklngsoongres te Breda voor eenigen tijd den somberen toestand aldus: „Dan zal het Nederlandsche volk wonen in een doode stad, zonder uitborrelend leven, zonder vooruitgang, zonder energie! Dan zal de dood ook bij ons volk een grooten oogst, een grooteren wellicht binnenhalen dan het leven."

Zoo vermelden de laatste opgaven van het Centraal Bureau voor de Statistiek, dat in het vorige jaar per 1000 inwoners er slechts 8 overleden zijn, hetgeen de geringste sterfte is, die in de laatste eeuw is voorgekomen. Als bijzonderheid willen we nog vermelden, dat de .gemiddelde levensduur van het „zwakke" geslacht langer is dan die van de mannen, al worden de verschillen thans kleiner dan vroeger. De lage sterfte is thans zoover gekomen, dat we in de eerste tien jaren zeker weer een stijging van het sterftecijfer mogen verwachten, terwijl de factoren die nu het lag© geboortecijfer veroorzaakt hebben, waarschijnlijk nog niet uitgewerkt zullen zijn en we dan krijgen den toestand, dat het geboorteoverschot snel minder wordt. Hoe komt het, dat het sterftecijfer de laatste tientallen jaren zoover is gedaald, dat er thans meer menschen op hoogeren leeftijd sterven dan bijv. voor honderd jaar? Dit is voor een groot gedeelte te danken aan het feit^ dat de kindersterfte sterk gedaald is. (We hebben hier speciaal het oog op de zuigelingensterfte.) Deze sterfte van kinderen jonger dan 1 jaar, was in de vorige eeuw zeer hoog en bereikte in de jaren 1870 tot 1880 haar hoogtepunt. Er stierven toen gemiddeld in Nederland 20 zuigelingen per 100 levend geborenen, dus van elke vijf kinderen die geboren werden stierf er één voor het 1 jaar oud was. Mede door de betere verzorging, de betere huisvesting, de betere voorlichting op het gebied der zuigelingenzorg, en mede dank zij het prachtige werk van de verschillende Kruisvereenigingen, is dit cijfer in 1930 gedaald tot vijf per 100 levend geborenen. Dus nu is de zuigelingensterfte zoodanig, dat één kind op de twintig levendgeborenen sterft. Ia dit verband moge terloops gewezen worden op het groote belang van de natuurlijke voeding voor de zuigelingen. Onderzoekingen op ruime schaal in ons land verricht hebben aan het licht gebracht, dat men door de kinderen de natuurlijke (borst-) voeding te geven, de kleintjes brengt in een veel geringere gevarenklasse voor darmstoringen, stuipen en dergelijke, dan de fleschkinderen. Maar behalve de verminderde zuigelingensterfte is de zeer veel verbeterde hygiëne en dt^ ruime voorlichting op elk gebied debet aan de jfetiigefe" algemeene sterfte.

Zonder overdrijving mogen we wél zeggen, dat de geneeskundige verzorging de laatste halve eeuw voel beter geworden is, de geneeskundige wetenschap is zeer vooruitgegaan.

Alhoewel ons kennen en kunnen grooter geworden is (toch ontdekken we eiken dag, dat dit maar betrekkelijk is) het is een verblijdend feit, dat men steeds meer gaat inzien de waarde van het reeds oude gezegde: „voorkomen is beter dan genezen". Deze tak van de medische wetenschap, de zoogenaamde preventieve geneeskunde, heeft op menig terrein reeds zegenrijk gewerkt en werkt nog. Komen we vervolgens tot de oorzaken van het dalend geboortecijfer. Bij de volkstelling van- 1930 is gebleken, dat het gemiddeld aantal kinderen per gezin was voor het Rijk 2, 18. Tevens bleek, dat in de zes groote gemeenten van ons land namelijk in Groningen 1, 8, in Haarlem 1, 7, in 's Gravenhage 1, 7, in Rotterdam 1, 9, in Amsterdam 1, 6, en in Utrecht 2 kinderen gemiddeld per gezin voorkwamen, dus alle groote gemeenten bleven onder het Rijksgemiddelde. De groote gezinnen treffen we meer aan op het platteland dan in de groote steden.

In welke kringen is het geboortecijfer het hoogst en in welke het laagst? Daartoe heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek in een zoogenaamde huwelijksvruchtbaarheidsstatistiek ons de gegevens verschaft. We onderscheiden dan twee groepen^ de eerste groep vormen de zoogenaamde intellectueelen, de tweede groep de zoogenaamde handarbeiders.

De eerste groep heeft gemiddeld 3, 8 levendgeboren kinderen per echtpaar. Enkele van deze groep willen we afzonderlijk noemen met het gemiddelde aantal kinderen per echtpaar. Het blijkt dat advocaten en procureurs 3, leeraren van'H.B.S. en Gymnasium 3, 2, geneeskundigen, tandartsen en apothekers 3^3, notarissen 3, 4, hoogleeraren 3, 5, burgemeesters en gemeente-secretarissen 3, 7, onderwijzers 4 en predikanten 4, 5 kinderen helDben. Zooals men ziet, hebben de predikanten uit deze groep der gestudeerden het grootst aantal kinderen. De andere groep der zoogenaamde handarbeiders hebben een grooter aantal kinderen per gezin, n.l. emiddeld 6, 5 levendgeborenen. De grondwerkers ebben de grootste gezinnen, n.l. gemiddeld 8^5 evendgeborenen. Het is belangwekkend deze getallen eens te zien, en daaruit voor zichzelf een conclusie te trekken.

Het is hier niet de plaats, dieper in te gaan op de oorzaken, de natuurlijke en tegennatuurlijke,

die het geboortecijfer doen dalen. Alleen willen W& er op wijzeii, dat verwerping van godsdienstige waarden hier een groote rol speelt. Bij iedere volkstelling wordt het aantal van hen die onverschillig zijn en opgeven tot geen kerkelijke gezindte te behoorcn steeds grooter. Sedert 1879 is dit aantal gegroeid van 12253, tot 1.144.393 personen in 1930, dus vermeerderd met 9239, 69 o/o. We komen nu vanzelf tot het verband dat bestaat tusschen de bevolkingscijfers en de kerlteljjke groepeering. We zullen ons beperken tot de leden van de Gereformeerde Kerken. Per 10.093 inwoners waren er in ons land in het jaar 1889 401, in 1899 708, in 1909 waren er 812, in 1920 waren er 833 en in 1930 waren er 801 lid van een der Gereformeerde Kerken. De Gereformeerde Kerken hebben dus procentueel het hoogtepimt bereikt in 1909 met ruim 8 »/„ der bevolking. De Gereformeerden waren het sterkst vertegenwoordigd in Friesland met 21, 56 o/o, dan volgen Groningen met 16, 34 o/o, Drenthe met 14, 31 o/o en Zeeland met 11, 37 o/o. De overige provincies hadden een geringer percentage. Ook bleek dat in de kleinere steden, de gemeenten met een gemiddeld aantal inwoners van 5000—20.000 inwoners, de Gereformeerden het grootst in aantal waren. Gemiddeld bleken de leden der Gereformeerde Kerken 6, 42 kinderen te bezitten, het geboortecijfer was met dat der Chr. Gereformeerden en de Roomsch- Katholieken het hoogste. Lettende op deze cijfers, zouden we dus verwachten, dat de Gereformeerden als volksgroep sterk vooruit gegaan zouden zijn, hetgeen echter niet het geval blijkt te zijn; zooals we reeds zagen vermindert het aantal Gereformeerden sinds 1909 per lO.ODO inwoners.

Samenvattend komen we dus tot de volgende uitkomst, welke ons de bevolkingscijfers leeren: de bevolking neemt steeds toe, het geboortecijfer daalt en wel het meest bij de zoogenaamde intellectueelen en bij die groep van de bevolking, welke tot geen kerk behoort. Aan de daling van het geboortecijfer, zij het in mindere mate dan in andere kerkelijke groepen, doen ook de leden der Gereformeerde Kerken mede. Dat ondanks het zeer lage geboortecijfer de Nederlandsche l> evolking nog steeds toeneemt is te danken aan het lage sterftecijfer, waardoor een grooter geboorteoverschot mogelijk is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's