Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Noordscbe Wereldbescbouwlng en Naturalisme.

Het mythische karakter van de Noordsche wereldbeschouwing en de kracht waarmede zij werd ontwikkeld, heeft talloozen bekoord. Zij klonk als een roepstem uit een andere wereld; wie naar die stem hoorde vond de bron, waaruit het Duitsche volk de krachten zou ontvangen om zicli weer op te richten. Indien de innige band tusschen ras en ziel, tusschen bloed en „karakter", öiet "langer door een vreemden geest werd verstoord, zou dat volk wederom zijn scheppende taak kurmen volbrengen. „Bloed en karakter zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden en wel in die mate, dat iedere aantasting van dezen wederzijidschen band een bedreiging is voor het geheele leven van het volk." Wie zoo oordeelt, duldt geen verdraagzaamheid tegenover „vreemde karakterwaarden" en wil de ^gestalten, die daarvan de uitdrukking zijn, zoo snel mogelijk geheel verjagen.

Die gestalten zijn in de eerste plaats de „Joodsciie religie" en het „Kerkelijk Christendom", maar ook het materialisme en het marxisme, het humanisme, het liberalisme en het rationalisme, die, volgens Rosenberg, alle door denzelfden geest worden beheerscht. Alleen uit de Duitsche ras-ziel kunnen de krachten vrij komen, die de drukkende omklemming van al die stelsels zullen verbreken en de doodende .werking daarvan verhinderen. De ondergang van deze systemen is de levensvoorwaarde voor het volk. Leven kan alleen de ras-ziel geven en daarom is het _gelukkig, dat de „tijd van het intellectualisme als stelsel voorbij is". De symbolen, waarin de Noordsche wil en het Noordsche karakter zich uitdrukt, worden voortaan als liet hoogste goed geprezen!

De kritiek van Rosenberg op de „heerschappij van de rede" is door velen met instemming begroet, ook al behoorden zij niet tot de directe aanhangers van zijn wereldbeschouwing. In hun strijd tegen het rationalisme was zijn hulp hen welkom. Rosenberg gaf immers weer aan de ziel d© volle ©er en hij verzette zich tegen de smadelijke pogingen om haar al ontledend te verklaren. Het volk behoefde zich niet langer te bukken onder de macht van de „heerschende" systemen, want „het leven van een ras, van ©en volk is geen logisch zich ontwikkelende philosophi© 1) en ook geen proces dat volgens natuurwetten^) verloopt, maar de ontwikkeling van een mystieke synthese, van ©en activiteit der ziel, die niet door logische conclusies kan worden verklaard en ook niet als ©en reeks van oorzaak en gevolg begrijpelijk kan worden gemaakt". Zulk een taal was voor menigeen aangenaam om te hooren. Het typisch naturalistisch karakter van de Noordsche leer bleef, (door het mystieke waas dat hem omgaf en door de symbolische wijze van uitdrukken, voor niet weinigen verborgen.

In zijn verweerschrift „An die Dunkelmanner unserer Zeit", heeft Rosenberg zich ©en uitdrukking veroorloofd, die dat naturalistische karakter in al zijn duidelijkheid onthult. Wij hebben het stuk, waarin die uitdrukking voorkomt, aan het slot van het artikel „Rondom de Mythus" reeds vermeld. In dat gedeelte beweert Rosenberg dat het Duitsche volk mede langs den wegdereuge-J netiek voor de Noordsche wereldheschoiiwing zal worden gewonnen: „Gezonde D u i t s c h e r s keeren n a ar hun eigen nie t-zieke wezen terug". De physiek gezond gemaakte Duitscher zal vanzelf Noordsch denken, heel het geestelijk leven is tot een begeleidend verschijnsel van 'het stoffelijk leven gedegradeerd, Ziel en lichaam mogen voor de waarneming verschillend zijn, in wezen is er geen onderscheid.

Het gez ond e b 1 o e d — nu in den natuurlijken zin des woords en niet in de symbolische beteekenis — brengt een gezonde wereldbeschouwing voort. Zulk een redeneering is zuiver epiphenomenalistisch. De binding van het geestelijke aan Jiet natuurlijke leven is nu wel zeer duidelijl^ zichtbaar en kan door geen mythisch-mystiekg omhulling meer worden verborgen. Wie dus Rosenberg meent naast zich te hebben

in den strijd tegen het naturalisme komt wel bedrogen uit. De sclirijver van de „Mythus" heeft te veel ontleend aan het, door hem zoo verachtte 18de en 19de eeuwsche denlien. De absolute waarlieid is bij hem datgene, wat , aan het Noordsche ras het grootste geluk en het grootste nut verschaft. Het waai'heidsbegrip is volledig door een waardebegrip vervangen. „De „Mythus" vraagt niet „wat is waar", maar „wat heeft waarde voor het iDloed van den Noordschen mensch" „Haar „nieuwe" waarheidsbegrip glijdt langs een steile curve naar de diepten van het utilitarisme en eudaemonisme af." ^)

Deze „waarde-leer" is niet de eenigste reminescentie aan het denken uit de vorige eeuwen. Bij zijn aanvallen op het Christendom, vooral op de geschiedenis der Clir. Kerk, maakt Rosenberg een dankbaar gebruik van vrijdenkersgeschriften, zelfs Voltaire verscliaft hem gegevens.

De rationalisüsclie vergelijkende godsdienstwetenschap bewijst hem groote diensten, zonder eenige aarzeling spreekt hij over het nauwe verband, dat tussclien de Chr. religie en de Oostersche magie zou bestaan: „In de sfeer van het toovergeloof van zekere volksstammen.... hooren natuurlijk ook de Christelijke legenden, die nog in allen ernst tegenwoordig aan de Europeesche Christenheid worden verkondigd: b.v. de Uchamelijke opstanding van Christus". In zijn verweerschrift noemt hij het gebed de onmiddellijke voortzetting van de tooverachtige magie van het Morgenland en van Afrika, waartegenover hij dan de echt^germaansche onbevangen natuur-studie plaatst. Wie nog aan de „Cliristelijlce dwaaslieden" gelooft, is in zijn oogen of zeer dom öf gewetenloos, een stumperd of een bedrieger. Daarom is zijn antwoord gericht tot de „d u i s t e r 1 i n g e n van onzen tijd". Voor het verlichte denken yan Rosenberg moet al het „tooverachtig gedoe" wijken; het verwekt bij hem slechts spot.

In vele marxistische geschriften vinden we de zelfde gedachten over de verhouding van godsdienst en wetenschap als in de „Mythus". Ook Rosenberg meent, dat iedere wet de onmacht van God bewijst, dat iedere nieuw-ontdekte wetmatigheid een verovering is op den Almachtige. Die verovering is bij hem het speciale werk van den germaanschen mensch: „Het zoeken naar de wétmatigheid van den Kosmos is steeds het typische kenmerk van den Noordschen mensch geweest De ontdekking van die wetmatigheid is een slag in het aangezicht van elke beschouwing, die haar wereldbeeld bouwde op de willekeurige geweldheerschappij van een of meer wezens, die jnet toovermacht waren begiftigd". Zoo oordeelt Rosenberg over God. De groote stroom van het naturalisme, die vooral ook onder de arbeiders tallooze slachtoffers heeft geëischt, wordt nu langs andere wegen weer naar het Duitsche volk geleid. De dam, die tegen het marxisme was opgeworpen, heeft wel zeer veel doorgelaten. Dezelfia primitieve opvattingen over de natuur en haar wetten, die — tot groote smart van ernstige denkers — het dierbare bezit waren van de socialistische massa, vinden we bij Rosenberg terug. Een principieel onderscheid is er niet. Men vergelijk© de zooeven aangehaalde uitlatingen van Rosenberg ©ens met hetgeen de bekende Oostenrijksche marxist, Otto Bauer — zijn naam is het vorige jaar bij den socialistischen opstand dikwijls genoemd — schreef: „D© ontwikkeling der wetenschap beeft het geloof aan d© piacht van den toovenaar, aan de macht van het gebed, verstoord. De ziekte, het weer — ze verloopen volgens onveranderlijk© wetten; geen daemon kan, door onze toover-oeremoniën verschrikt gemaakt, geen God, door onze gebeden vermurwd, het wetmatig verloop daarvan veranderen." ^) Het is dezelfde geest, die in den nationaal-socialist Rosenberg en in den marxist B-auer spr©ekt. , W© hooren hem ook overal in de socialistisch© massa: „Geen gebeurtenis, hongersnood, sto^rmvloed, oorlog, ziekte enz. laat zich door nog zoovel© en nog zoo innige gebeden ook maar in het geringst© beïnvloeden." Het geloof in de absolute macht van de wet van oorzaak en gevolg, wil van geen Goddelijke Voorziening w©ten.

Rosenberg leidt ons terug tot het primitievB natuurfilosofische denken van d© 19de eeuw. De wetenschap beeft den „magischen" Bijbel van zijn labelen en „wonderen" gereinigd. „Kopemicus heeft met zijn nieuwe wereldbeeld onze geheale kerkelijk© dogmatiek, de geheele mythologische voorstelling van hellevaart en opstanding, eens en voor altijd, totaal overwonnen, de noordsche natuurwetenschap heeft het oude kerkelijke bijbelgeloof in stukken geslagen en onze beid© Christelijke kerken zelf inwendig doen ineenstorten, ook al geven zij zich moeit© om zich zelf en de wereld met lamme leugens een rad voor de oogen te draaien".

Zoo spreekt iemand, di© van de heerschappij van de dorre verstandelijke redeneering zoogenaamd niets wil weten, di© getuigt van levens-

waarheden, di© w© „met ons verstand nooit kunnen weerleggen". De „Mythus" is vol tegenstrijdigheden, de inhoud van het verweerschrift komt dikwijls niet uit boven de bekend© populair© Dageraad-geschriften. I

We verwachten een behoorlijk antwoord op al die kritiek. Weer stelt het antwoord teleur: .„Overigens wordt met het argument gewerkt dat, hetgeen ik aanvoer, slechts de slagwoorden van het liberalisme en de oude vrijdenkersbeweging zouden zijn. Men weet natuurlijk heel goed ho© het Diiitsche volk over deze bewegingen denkt en hoopt mij tegelijk ©en afwijzend oord©©l te bezorgen. De 19de eeuw is ©en tijdperk van de vakwetenschappen... een centrale wereldbeschouwing ontbrak. Maar deze critiek verhindert ons niet om veel afzonderlijke ontdekkingen te erkennen. En men kan het een physicus jioch een historicus verbieden hiervan gebruik te maken, alleeö omdat de onderzoekers van de 19d© ©euw .„vrijdenkers" waren. Deze boeman heeft geen invloed meer."

Rosenberg moet wel zeer weinig respect hebben voor het denkvermogen van het Duitsche volk, wanneer hij deze zinnen ©en antwoord op de gegeven kritiek durft te noemen. In d© leerste plaats ontkent hij nu, dat de negentiende eeuw sterk onder den invtoed stond van ©en bepaalde wereldbeschouwing, terwijl toch de „Mythus" op de tegengestelde bewering is gebaseerd. In de tweede plaats zegt hij duidelijk, dat hij' veel resultaten van het 19de ©euwsche denken wil aanvaarden, natuurlijk alleen als d©ize h©m van dienst kunnen zijn. Maar nu moet Rosenberg kiezen I

In de „Mythus" zegt hij met een zekere felheid: „Er is geen onbevooroordeelde wetenschap, maar alleen wetenschap met vooronderstellingen". Van tweeën een: öf Rosenberg moet deze, voor zijn leer zoo belangrijke stelling terugnemen, öf hij moet tegehjk met de resultaten ook de principia aanvaarden. In beide gevallen hebben belangrijke stukken uit de „Mythus" hun beteekenis verloren.

Er komt nog bij dat Rosenbea-g aan zijn lezers ©en zeer tendentieuze en onjuiste samenvatting heeft gegeven van de principiëele kritiek op zijn beschouwingen. Immers hij neemt van de „geleerde vrijdenkers" niet slechts resultaten van hun vak^studie over, hij aanvaardt ook hun wereldbeschouwing. De natuurwet, waarvan hij, op grond van de bekwaamheid der vakgeleerden, de geldigheid erkent, is voor hem tegehjk ©en bewijs dat geen God de wereld kan regeeren. Rosenberg beüjdt met die uitspraak dat hij ©en aanhanger is van een strenge monistische „natuurfilosofie". Het is trouwens de vraag of hij zelf daarvan veel begrijpt. Wie op zulk een primitieve wijze, als hij doet, een tegenstelling construeert tusschen de, door den menschehjken geest geformuleerde, natuurwet en de Goddelijke Almacht, heeft van de meest eenvoudige probleemstelling op natuurfilosofisch gebied geen woord begrepen en evenmin iets van het wezen der Chr. religie.

Het eenigste wat Rosenberg van de „vrijdenkersbewegiriig" onderscheidt, is dat bij hem niet de wetenschap, maar de germaansche wetenschap het wapen is om de Chr. religie te treffen. Een ander onderscheid is er helaas niet.


1) Hier wordt dus zoowel het idealisme als het naturalisme veroordeeld

2) Dr Künneth: „Antwort auf den Mythus", pg. 32 e.v. en 4U e.v. Vergelijk ook de opmerking van een Nederlandsch natsocial.: „Wat doet het er toe of Rosenberg geHjk heeft, als het ™lk gelukkig is met zijn leer"?

j) Otto Bauer: „Sozial-demokratie, Religion und Kirche",

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's