Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

/ De „Mythus" en Jezus.

Hel alles-beheerschende motief van Rosenbergs wereldbeschouwing is een „overweldigd-zijn door de macht van het Germaansche bloed en door de idee van den Noordschen mensch, welk gevoel wij met ons verstandelijk vermogen niet kunnen vatten". Daarom spreekt Rosenberg lievei- niet van een ras-begrip, maar van een innerlij ke raservaring. Alle argumenten, die de juistheid van het Noordsche principe moeten bevestigen, zijn „niets anders dan een achteraf in het werk gestelde poging om deze innerlijk ervaren mythe van het bloed, die Rosenberg geheel vervult, voor het bewustzijn te rechtvaardigen". ^)

De „Mythus van de 20ste eeuw" wil nu in de eerste plaats „het ieder keer opvlammen van den Noordschen geest naspeuren en de ontvouwing van het Noordsche wezen in den loop der geschiedenis volgen", om aldus de onveranderlijke wetten daai-van te ontdekken. „De uitwendige gestalten, die bepaald waren door den tijd waarin zij ontstonden, zijn met hun bizonder levensgevoel verzonken, de ras-ziel maakte zich meester van de oude wagen door middel van nieuwe vormen, maar de scheppende krachten van den wil en de waarden der ziel bleven in hun richting en in hun aard dezelfde." 2) Het komt niet op de relatieve verschijningsvormen aan maar op datgene wat zich daarin weerspiegelt, op dat, wat achter hen staat, op de adellijke vrije ziel, die al het overige bepaalt.

„Wie niet" — sclirijft Dr Künneth — „het transparante karakter van de duizend gestalten der wereld begrijpt, waardoorheen de echte Noordsche ziel sdiijnt, zal 'geen toegang tot dit symbolisme vinden. Bij den grooten doorkijk door de geschiedenis komt het op de „mythische herinnering" aan, op het grijpen van het oeroude waarheidsgehalte der nieuwe mythische er\'aring." s)

Deze mythe-leer is in werkelijkheid de „volkomen omdraaiing van het Christelijk geloof in een zuiver aardsch-gericht, verwereldlijkt geloof, dat op elk punt het tegendeel leert van hetgeen de Chr. Kerk verkondigt... De mensch is en blijft ©en Titaan, die den hemel wil bestormen, die bezeten is door het satanische: „Gij zult als God zijn", onverschillig of hij de autonome mensch is uit het tijdperk van het verlichte denken of een, die zich in bet nieuwe kleed van de autonomie van het Noordsche ras presenteert". *) Dat geloof in de vorm^gevende ras-ziel leidt nu bij de bestudeering van de geschiedenis tot grove willekeur. Elke historische gestalte zal een antwoord moeten ^even op de vraag ol ook in hem de ras-ziel woonde. Van het antwoord op die vraag hangt alles af. Een ontkennend antwoord heeft verwerping tengevolge. Ook Jezus moet nu voor den Arischen rechterstoel verschijnen.

Bij al deze „onderzoekingen" missen we volkomen het heroïsche karakter, dat het hoofdkenmerk van de Noordsche wereldbeschouwing zou zijn. Den vorigen keer hebben we er reeds op gewezen, hoe Rosenberg uit de resultaten van het rationalistisch denken wapenen vormde om zijn tegenstanders te treffen. Rosenberg erkent dit zelf. Bij zijn „ziïiveringsactie" van de Evangeliën prijst hij het voorbereidende werk van de wetenschappelijke tekstkritiek. Hij aanvaardt hier die Icritiek, 'die afkomstig is van de oud-liberale school, welke van een Goddelijke openbaring niet wilde weten. Dit totaal ongeoorloofde gebruik van „wetenschappelijke resultaten" (van meer dan één gebied), die, uit zuivere utiliteitsoverweginigen, zonder kritiek worden aanvaard, is op zichzelf reeds voldoende om aan Rosenberg den naam van ernstig denker te ontzeggen.

Rosenberg wil Jezus behouden voor zijn Germaansche religie. De ware Jezus is bij hem de Noordsche Jezus, in wien de ras-geest spreekt. Al wat aan Hem niet-Arisch is, moet worden verwijderd. Na deze, „door het jonge geslacht zoo dringend begeerde reiniging", ziet hij Jezus pas in Zijn „werkelijke gestalte", die tot nog toe onder een laag „Joodsche vervalschingen verborgen was." De Noordsche geest kan slechts wonen in het Noordsche bloed en daarom is het voor hem zeker dat Jezus van Arische afkomst is.

Op deze wijze wordt Jezus voor den Noordschen Mythus „gered". Zulke redeneeringen zijn voor ons heiligschennis, het is bijna niet mogelijk om daarover nog te schrijven.

Voor Rosenberg is echter de geloofsbelijdenis, dat Jezus van Arische afkomst is, niet voldoende. Hij gaat veel „verder", hij komt met een „historisch bewijs": „Wat de herkomst van Jezus betreft, is er... geen enkele dwingende reden, hoe ering ook, om aan te nemen, dat Jezus van Joodsche afkomst is geweest..."

„Eenige interessante resultaten van een on-

d e r z O e k over deze kwestie, kan men bij Dr E. Jung vinden in zijn boek: „De historische persoon van Jezus". Naar de Syrische Christenprediker uit de 4de eeuw, Ephraïm, mededeelt, heeft Jezus tot moeder een Danaïtische vrouw en tot vader iemand van de Latijnen. Ephraïm ziet daarin niets dat oneervol is en voegt er aan toe: „Jezus heeft dus zijn afstamming van twee van de allergrootste en meest beroemde volkeren afgeleid: van moederszijde van de Syriërs en van vaderszijde van de Romeinen". Ephraïm veronderstelt, dat deze feiten algemeen bekend zijn". Elders schrijft Rosenberg, dat Jezus voortkomt uit het Noordsche deel van de bevolking van Galilea, dat door de Amorieten is gevormd. En in zijn „Antwort an die Dunkelmanner unserer Zeit", luidt het: „... men behoorde toch te weten, dat Jezus juist niet in Bethlehem, maar in Nazareth is gieboren, zoodat de vrome Joden over Galilea, dat is over de heidensche landstreek, altijd spraken: „Wat kan uit Nazareth voor goeds komen"."

We hebben op enkele woorden in dit citaat den nadruk gelegd. Rosenberg zegt meer dan eens, dat hij het historische 'bewijs niet noodig heeft. In werkelijkheid houdt hij krampachtig vast aan z.g. „exakte historische feiten", die hij onaanvechtbaar en onweerlegbaar noemt en inderdaad moeten de manifestaties van den Noordschen geest, zoo zij voorkomen, kenbaar zijn. Uit de verheven hoogten der symboliek daalt Rosenberg dikwijls snel neer op het platte vlak van het naïeve empirisme en van het rationalisme, waar hij de macht van het weten wil gebruiken om alle gestalten, die het kenteeken bezitten van een „hoogere wereld", te verjagen. Uit het „algemeen bekende fei t" (een resultaat van ernstig on de r zoek !), uit „onze wetenschap" van de Arische afstamming van Jezus, volgt voor hem, dat alle beroep van Jezus op het O. T. en alle profetieën, , die de geboorte te Bethlehem aankondigen, waardeloos zijn. Het naturalistisch karakter van de Mythe-leer beheerscht ook nu weer het betoog. Omdat ik — Rosenberg — weet, dat Jezus uit het Arische gedeelte van Galilea stamt, weet ik ook, dat zijn geest Nooi'dscli is en weet ik dus zeker dat zijn „Joodsche karaktertrekken" vervalschingen zijn. Omdat Jezus van Arisch bloed is kan er geen verband bestaan tusschen deze Noordsche gestalte en de Joodsche religie, is dus al het wijzen op het O. T. overbodig en onzinnig. Met een machtige Noordsche beweging vegen wij, Duitschers, al de „Joodsche toevoegselen" weig.

De schrijvers van de Katholieke „Studiën zur Mythus" hebben het beroep op Ephraïm nauwkeurig nagegaan en het is wel de moeite waard, om de uitkomsten van hun onderzoek hier te vermelden. ^) De schrijvers komen tot de conclusie, dat de zoogenaamde Danaïetisch-Latijnsche afstamming van Jezus niet bij Ephraïm voorkomt, maar dal Jung die opvatting eenvoudig aan dezen kerkleeraar toedicht en wel door de volgende overwegingen geleid: In de uitgave van de werken van Ephraïm is tegelijk afgedrukt een studie van den bisschop Jakob van Edessa, uit de 7de eeuw, waarin de hypothese voorkomt, dat de Antichrist zou afstammen van een Danaietische moeder en een Latijnschen vader. Ephraïm zegt nu in een van zijn preeken, dat de Antichrist de uitwendige gestalte van Christus zal aannemen. Jung schrijft nu zoomaar de hypothese van Jakob van Edessa aan Ephraïm toe, combineert die met de veronderstelling, die de kerkleeraar in zijn preek noemde, en trekt dan de conclusie: „Wanneer de Antichrist op den waren Christus zal gelijken en wanneer van hem vaststaat (!), dat hij een Danaïeüsche moeder en een Latijnschen vader zal hebben, moet ook de ware Christus dezelfde afstamming gehad hebben"!! „Een eenvoudigweg overweldigende argumentatie", zeggen de schrijvers en zij laten er bijtend scherp op volgen: „Zoo ontstaan in de 20ste eeuw mythen". Ook de conclusie, die ten onrechte aan Ephraïm wordt toegeschreven, en die we boven hebben vermeld, slaat op den Antichrist. Déze zou afstammen van twee der meest beroemde volkeren. Rosenberg fantaseert dan nog, dat Ephraïm de kennis van de Arische afstamming van Jezus „als algemeen bekend zijnde", aanneemt.

Wij vermelden deze weerlegging natuurlijk niet om hel geloof in den Zoon van God sterker te maken. Voor dat geloof hebben we aan een weerlegging van de vermelde „feiten" geen behoefte. We weten nu, hoe het Duitsche volk wordt misleid en hoe grof en willekeurig de toepassing is van de verheerlijkte nieuwe methode om de geschiedenis te bestudeeren. Rosenberg zelf doel alsof hij zich van deze kritiek niets aantrekt. In zijn verweerschrift herhaalt hij, alsof er niets gebeurd is, de bewering, dat iedereen behoort te welen, dal Jezus van Arische afkomst is. „Als iedereeD maar van de feiten kennis wilde nemen, dan zou niemand daar anders over denken!" Ook zijn speculatie over de Galileesche afstamming handhaaft hij ten volle en zelfs beroept hij zich in een onbewaakt oogenblik op een Joodsch getuigenis. Over de kritiek rept hij echter met geen woord. Integendeel: hij misleidt zijn lezers op een ergerlijke wijze door ben te vertellen: „Bij het nauwkeurig

herhaald onderzoek van den tegen mij gerichten aanval^ moet ik tot mijn verbazing vaststellen, hoe weinig onjuistheden mij konden worden aangetoond Een ding staat nu reeds vast: niet één keer is het gelukt om zelfs een minder belangrijk gedeelte van mijn werk te weecleiggein, , laat staan, dat ook maar een en'kel fundamenteel beboqg aan ' t wanr kelen kon worden gebracht." Rosenberg moet wel ©en diepe minachting voor het denkvermogen van het Duitsche volk hebben, om tegenover een. zoo fundamenteele kritiek als gegeven is, een dergelijk antwoord te durven geven.

We hebben ons in deze artikelen niet in hoofdzaak bezig gehouden met de wereldbeschouvidng van Rosenberg, maar meer met de kritiek die daarop is gegeven en vooral met het antwoord van Rosenberg op die kritiek. We meenen, dat dit antwoord bij de beoordeeling van de „Mythus" niet kan worden gemist. Het antwoord is zoo beneden alle peil en getuigt van zulk een gebrek aan moed en vermogen om de waardige aanvallen van de tegenstanders te bestrijden, dat het voortaan onmogelijk is om aan den schrijver van de „Mythus" ook maar ©enig gezag in de behandeling van vraagstukken op geestelijk gebied toe te kennen. We zijn ons bewust dat de weergegeven kritiek slechts betrekkelijke waarde heeft. „Het gaat ten slotte niet om „bewijzen", maar om een geloof... Noordsche Mythus of Bijbelsche Christus? De Kerk van Christus staat niet in angstige onzekerheid over den afloop van deze worsteling. Zij leeft in de triomfeerende zekerheid: „Is God voor ons, wie kan dan tegen ons zijn? "

Meer dan verschrikkelijk is het, dat de wereldlijke macht gebruikt wordt om, nu de verdediger van de Noordsche religie niet in staat is om een behoorlijk antwoord te geven, de bestrijders van de „Mythus" te treffen. Een Duitsch blad schreef onlangs, dat de wijze, waarop Dr Künneth zijn kritiek op Rosenberg had gegeven, het onmogelijk maakte om hem als privaat-'docent nog te dulden. Dat is eenvoudig schandelijk! Wanneer een geloofsgetuigenis als het „Antwort auf den Mythus" een smaadschrift wordt genoemd; wanneer zulk een diepgaande kritiek, die op een zeer hoog peil staat, als een straf-waardige daad wordt beschouwd, dan is het leven van een belijder van Christus voortdurend in gevaar.

En toch zwijgen die belijders niet^ zij strijden op bevel van Gods Woord. „De eene banierdrager na den anderen mag vallen, maar in het vallen reikt hij de banier aan dengene, , die naast hem strijdt. Maar de vaan strijken? Dat nooit".


1) Dr Künneth, „Antwort auf den Mythus", pg. 4.

2) Rosenberg, „Der Mythus ", pg. Ö93.

3) Dr Künneth, pg. 24.

4) Idem, pg. ZT. i-«, ^jïr.

- 5) „Studiën zur Mythus", pg, 106 e.v.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1935

De Reformatie | 8 Pagina's