Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De HEERE verdrietig over den arbeid van Israël. Toen werd Zijn ziel verdrietig over den arbeid van Israël. 1) Richt. 10:16 b.

yDITDE> 5CnRHTl]

Hoe wordt door deze enkele woorden d'e genade des HEEREN hemelhoog geprezen!

Weer had Israël gezondigd. Vergeten was de nood en de uitredding onder Gideon, vergeten waren de werkingen des HEEREN onder Thola en Jaïr, Israël ging weer zondigen, weer verzaken den God des verbonds. En ditmaal ging het nog erger zondigen dan vroeger: zij gingen al de goden der omringende volken dienen, zij dienden immers (Richteren 10:6) de Baals en de Astaroths, en de goden van Syrië, en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen Ammons, mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE en dienden Hem niet.

Toen ontstak de toorn des HEEREN over Israël, en in het Zuiden kwamen de Filistijnen over Israël, en in het Oosten de Ammonieten, en in het eerste jaar reeds, dat de kinderen Ammons Israël sloegen, werden zij verdrukt en vertreden (vs. 8) en jaar op jaar werd het erger, zoodat het Israël zeer bange werd (vs 9).

Indiengrootennoodroept Israël tot den HEERE, maar de HEERE wil niet helpen. Hij is hard voor Zijn volk, en wijst de bede van Israël af, en stuurt Israël naar de goden, die het dient, die het ver-

kozen heeft boven Jahwe, laten ziij bet verlossen ten tijde van zijn benauwdheid. Hij is ten diepste gekrenkt door een volk, dat Hij telkens verlost heeft, waaraan Hij telkens de grootheid Zijner macht bewezen heeft, maar dat telkens ook weer Zijn trouw met ondank heeft beloond; hoe smarteüjk klinkt 's HEEREN woord: Nochtans hebt gij Mij verlaten en andere goden gediend; daarom zal Ik u niet meer verlossen. En zoo duurt Israels ellende voort. Die andere goden kunnen immers niet helpen, en Israël wil het ook niet meer van hen verwachten, ze doen de vreemde goden weg, en gaan den HEERE, Hem alleen dienen. En dan komt het mooie woord: Toen werd Zijn ziel verdrietig over den arbeid van Israël, toen kon Zijn ziel de ellende Israels niet langer verdragen. Hij beeft wel besloten, niet te helpen, Hij heeft wel gezegd: Ga maar naar die andere goden, maar zoo'n ellende van Israël^ Zijn, Zijn volk, kan Hi| niet aanschouwen, en Hij verwekt mannen, die Israël redden kunnen, Simson en Jefta, en Ebzan, en Elon, en Abdon.

Wat een sprake is hier van genade. Zie, God is in den hemel, en Hij is daar omstuwd door engelen, en Hij is daar in volle glorie, Zijns is hepiel en aarde, ... en Hij is verdrietig over Israël.

Hij mag nog zoo noog zijn, maar Israels nood kan Hij niet aanzien. "Verdrietig over Israël: ach, Richteren bevat één droef refrein: en zij verlieten den HEERE, en dat na zoovele weldaden, en nu is het al heel erg, maar ondanks alles, Hij wil geen zonde aanzien in Jacob en geen ongerechtigheid in Israël, en Hij wil, dat die ellende ophoudt. Dat is genade! Een God, Die zoo groot is, Die zoo getergd is en dat door een volk, waarover Hij zooveel goeds beschikt heeft, en Die in Zijn h o o g- heid verdriet heeft over de moeiten van zulk een volk.

En, nu moeten wij er ons voor wachten deze genade te verkleinen. "Wij zeggen immers licht^ dat hier „menschvormig" van den HEERE gesproken wordt, maar dan wordt deze heerlijke uitspraak zoo vaag, zoo wazig; wij hebben er geen houvast meer aan. Laten wij liever dit woord in al zijn heerlijkheid aanvaarden, laten wij liever vasthouden aan het feit, dat de HEERE in Zijn rijke genade niet dulden kan, dat aan Israël moeite wordt aangedaan. O ja, het is geheel en al hun eigen schuld, het is de straf voor hun menigvuldige overtreding, maar dat kermende Israël, het blijft toch het zaad van Abraham, het blijft toch het volk, waarover het bloed der verzoening gesprengd is, en Hij wordt verdrietig.

-Laten-wij- ook nu in onzen tijd dit woord aangrijpen in al zijn troost. Overal is de gemeente van Jezus Christus een gemeente in moeite, hetzij dat zij zelf lijdt onder de verdrukking of medelijdt met de broeders en zusters, die om bet getuigenis van Jezus Christus geslagen en gedood worden. Op grond van 's HEEREN verdriet over Zijn afvallig volk, dat tot Hem weerkeert, mogen wij gelooven, dat nog de HEERE ontferming heeft met Zijn arme kerk. Keeren wij ons dan tot Hem, en laten wij pleiten op die genade, en vooir ons en voor de jansche gemeente van Jezus Christus. Laten wij bidden: HEERE, Gij zijt hoog, maar wil verdrietig zijn over den arbeid Uwer kerk, en wil ons Simsons geven, en Jefta's en ook nog Ebzans en Elons en Abdons, als eenmaal aan Israël.


1) Dr Goslinga vertaalt in „Korte Verklaring": „Toen kon Zijn ziel Israels ellende niet langer verdragen".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's