Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten. Psalm 51:6b.

Davids erkenning van Gods recht.

De schuldbelijdenis, die David voor den HEERE uitspreekt, na zijn groote zonde met Bathseba, is in vele opzichten ons tot rijke leering. Vooreerst: onomwonden spreekt David van het schrikkelijk karakter der zonde. Hij gebruikt daartoe drie woorden, die alle spreken van misdoen^ maar die

elk een zijde laten zien van de schrlkkelijkheid: hij spreekt immers van overtreding (het zich losscheuren van God), van ongerechtigheid (het verdraaien, het krom maken van den levensweg) en van zonde (het missen van het levensdoel), i) En hij gewaagt in verband daarmee ook van het diep-invretend karakter der zonde: hij moet wel gewasschen worden, de zonde zit zoo diep, tot in het hart zelfs, waarvan de uitgangen des levens zijn.

En, die zonde wordt maar niet bedreven tegen menschen, hij heeft ze gedaan tegenover God, tegenover den HEERE, Die hem zooveel goeds heeft gedaan en Dien hij nu zoo bitter heeh bedroefd. En die HEERE is een heilig God, Die lust heeft tot waarheid, en moet hij tegen dien heiligen God zoo zwaar overtreden, en daarom klaagt hij bet uil: tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan, wal "kwaad is in Uw oog.

Dan: naast die diepe schuldbelijdenis zij ons tot leering zijn vertrouwend pleiten op 's Heeren genade. Ö zeker, David weet het, hij heeft zwaar misdaan, maar toch, hij is niet wanhopig. Hij heeft, bij wijze van spreken, al de genade des HEEREN noodig, en hij bidt het dan ook: „delg mijn overtredingen uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden", maar wanhopig nogmaals is hij niet, in den angst zijner ziel pleit hij ondanks alles vertrouwend op de genade des HEEREN.

En, ten derde, hier treft ons de ootmoedige erkenning van Gods recht. Wat had de HEERE door den dienst van Nathan zware woorden van oordeel laten spreken tot David! Het zwaard zou van zijn huis niet wijken, zijn vrouwen zouden aan anderen gegeven worden, zijn kind, in die zondige gemeenschap verwekt, zou sterven. Zware straften, maar David erkent Gods recht om hem zoo zwaar te straffen, hij belijdt zijn zonde zelfs zoo volkomen, opdat dat recht Gods goed uitkome, klaar schiftere voor elks oog.

David erkent Gods recht. Moet dat niet tot een voorbeeld zijn voor vele menschen, misschien ook nog voor vele belijders van Jezus Christus? Ach, hoevelen zijn er niet, die het recht Gods niet erkennen willen, die niet erkennen willen, dat God straffen mag, straffen mag zelfs met de hel.

Men verwacht van God enkel goeds ... en als Hij dan van Abraham eischt't menschenotf er, dan vindt men dat wreed, eii voor een .„Oudtestamentisch!" God wil men niet buigen. Maar de geloovige zegt: het is enkel genade, als God genoegen neemt met den ram in de plaats van Izak, Hij is immers in Zijn recht, als Hij alles van ons eischt, wat Hij wil.

Men verwacht van God enkel goeds... en als Hij dan naar recht een wereldoorlog toelaat of naar recht crisis over de wereld brengt, dan spreekt men weer van wreed, maar de geloovige buigt ootmoedig en zegt: „En nu doet Hij nog niet naar onze zonden en vergeldt nog niet naar onze ongerechtigheden'.

Men verwacht van God enkel goeds... en als Hij dan de hel toewijst als strafplaats voor zondaren, dan wil men niet gelooven in een God, die zooiets wil, maar de geloovige zegt: zoo eischt Zijn gerechtigheid, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan Ucliaam en ziel gestraft worde.

En, men verwacht van God enkel goeds, ... en als dan 't recht Gods bezocht wordt aan Zijn eigen Zoon, dan spreekt men smalend van „bloedtheologie", maar de geloovige ziet in het kruis de betooning van Gods rechtvaardigheid, waar Hij naar recht de zonde zoo schrikkelijk moest straffen.

David erkent Gods recht, en met David moeten wij allen Gods recht erkennen. O, wat is dat vaak moeilijk. Maar wij zullen het leeren_, als wij maar door het geloof God leeren kennen, naar Zijn woord 'in al Zijn grootheid en heerlijkheid en majesteit tegen Hem hebben wij gezondigd.

En wij zullen het leeren, als wij door het Woord leeren zieri, hoe erg het is, dat nietige menschen zonde, ongerechtigheid, overtreding doen tegenover dien grooten God. Uit die diepten roepen wij, (Ps. 13Q), en in die diepten roemen wij, erkennend Gods recht, temeer 's HEEREN genade.

Zoo Gij in het recht wilt treden... Maar neen, daar is vergeving...


1) Naar Noordtzij, „Korte Verklaring" op Psalm 51.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's