Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Antl'Semietisme van Rosenberg

^ ^ door Dr W. H. Gispen.

/ I-

Om met de deur in huis te vallen: het Anti- Semietisme van A. Rosenberg in zijn boek „Der Mythus des XX. Jahrhunderts" behoort tot het z.g.n. „politieke rassen-Anti-Semietisme". Het is het Anti-Semietisme van een man, die in navolging van anderen, het ras tot het één en al maakt van zijn levens- en wereldbeschouwing. Aan het ras moet alles worden gemeten. Aan de zuiverhouding van het ras moet alles worden geofferd.

Niet ten onrechte heeft Prof. van Riel in de Nieuwe Rotterd. Courant van 14 Mei 1933 (Ochtendblad B) de tegenwoordige belangstelling, zelfs bij den man van de straat, voor de rassenkunde, een acuut en gevaarlijk probleem genoemd. Hoe gevaarlijk het is, ervaren de Joden in Duitschland tegenwoordig aan den lijve.

Maar ook voor ons, Christenen, is • oppassen de boodschap.

De Mythus van Rosenberg heeft het al gebracht tot den acht en vijftigsten druk. Het boek is verkocht in bijna 300, 000 exemplaren.

En het is daarom zoo gevaarlijk, omdat het zich richt tot de miUioenen, die wel met het oude geloof hebben gebroken, maar niet tot een nieuwe wereldbeschouwing zijn gekomen. Bovendien bekleedt de man, die dit boek heeft geschreven, een machtige positie in één der grootste laniden van Europa.

Een Christen moet ook rekenen met de komst van den Antichrist.

In zijn boek „De Anticlirist" wijdt Prof. Hepp een hoofdstuk aan den godsdienst van den Antichrist. Hij typeert hem „als een hier-benedengodsdienst". En hij schrijft ervan: „De gedachte aan ©en Jenseits, een hierboven en een hiernamaals, zal de Antichrist niet kunnen dulden. Hij zal een zuiveren hier-beneden-godsdienst stichten. De hoop op een eeuwig leven moet worden vernietigd. In dit tijdelijke moet de mensch zich volkomen uitleven" (a.w. eerste druk bl. 205).

Aan die typeering wordt men sterk herinnerd bij de lezing van het boek van Rosenberg.

Men kan den „Mythus" lezen met verschillende bedoelingen.

Blijkens het opschrift van dit artikel is de mijne geweest, om Rosenbergs standpunt ten opzichte van de Joden en van het Oude Testament te leeren kennen.

En misschien zijn er, die zonder het dikke boek te moeten doorworstelen, daarvan nadere bijzonderheden te weten willen komen.

Daartoe moeten wij citaten uit den „Mythus" geven (uit den 57sten en 58sten druk).

Het beste is, dit te doen met eenig systeem.

Mijn plan is, als volgt te werk te gaan:

I. Algemeene opmerkingen, door Rosenberg in den „Mythus" gemaakt, waaruit blijkt de strekking van zijn boek.

II. Uitspraken, die licht werpen op Rosenbergs standpunt ten opzichte van het Oude Testament.

III. Uitspraken aangaande het Jodendom.

IV. Rosenbergs beschouwing van Jahwe.

V. Rosenbergs beschouwing van Jezus.

VI. Rosenbergs beschouwing van PauliLS.

VII. Rosenbergs standpunt ten opzichte van het Christendom.

Na dit zevental groepen van citaten, die genoeg voor zichzelf spreken, is er nog wel gelegenheid tot een kort woord van criüek.

I. De strekking van den „Mytiiiis". Reeds in de inleiding staat: „De rassenziel tot leven wekken, beleekent haar hoogste waarde er-

kennen en onder haar heerschappij de andere waarden haar organische plaats toewijzen: instaat, kunst en religie" (hl. 2).

Dat Rosenberg tot dit toekennen van de hoogste waarde aan het ras gekomen is, ook uit reactie tegen marxisme en liberalisme, erkent hij zelf op bl. 16: „Vele tientallen van jaren gold het als bijzonder vooruitstrevend, slechts van „menschheid" te spreken, wereldburger te zijn en het vraagstuk der rassen als „rückstandig" af te wijzen."

Op bl. 18 besluit Rosenberg zijn woord bij het 150.000ste exemplaar van zijn boek: „De staatspolitieke revolutie is voltooid, de omwenteling der geesten echter is pas begonnen. In haar dienst staat nu „Der Mythus des 20. Jahrhunderts" mede in de eerste rij" (S. 18; cursiveeringen van Rosenberg).

„Heden", zoo klinkt het op bl. 114, „ontwaakt echter een nieuw geloof: de mythe van het bloed, het geloof, met het bloed ook het Goddelijk wezen van den mensch te verdedigen. Het met het helderste weten belichaamde geloof, dat het Noordsche bloed dat mysterie vormt, dat de oude sacramenten vervangt en overwonnen heeft".

De Noordsche rassenziel „begrijpt, dat zich laat invoegen wat naar ras en ziel verwant is, dat echter wat vreemd is zonder te dwalen afgescheiden, zoo noodig neergeslagen moet worden. Niet omdat het „valsch" of „slecht" op zichzelf, maar omdat het aan den aard vreemd is en den innerlijken opbouw van ons wezen verwoest" (bl. 119).

Bl. 140: „Het komt erop aan, de diepste wet van iedere echte cultuur te erkennen: zij is bewustzijnsvorming van het vegetatief-vitale van een ras."

Als centrum van 'tgansche bestaan beschouwde de oud-Noordsche, de Germaansche mensch de eer (bl. 153, 154)

De Duitsche mystiek, met namie Eckehart, bracht volgens Rosenberg de blijde boodschap, dat eer en vrijheid „tijd- en ruimtelooze wezenheden" waren (vgl. bl. 218), de leer van de ziel, die meer is dan het heelal (bl. 223), het breken met het denkbeeld, dat de dood een betaling voor de zonde is (bl. 224, 225).

Heden laegint het Duitsche volk de droomen van Eckehart en van Lagarde weder te droomen (bl. 458).

In dit verband schrijft Rosenberg over wat een mythe is: „De waarden van het karakter, de lijnen van het geestesleven, de Ideurigheden der symbolen loopen naast elkander voort, vermengen zich en geven toch één mensch. Maar slechts (dan in geheele "bloedrijke volheid, als zij zeil gevolgen, geboorten uit één centr-ar^ : ; jn, dat buiten het terrein v^n. iiet slechts empirisch doorvuxsohuai-e ligt. Deze niet vatbare tezamenvatting aller richtingen van het ik, van het volk, van een gemeenschap, maakt zijn mythe uit" (bl. 459). Voorbeeld: de godenwereld van Homerus was zoo'n mythe voor Griekenland, die Griekenland besclaermde en bewaarde ook toen vreemden zich van het Hellenendom meester maakten.

Op bl. 514 staat in cursieve letters: „De idee der eer — der nationale eer — wordt voor ons aanvang en einde van ons gansche denken en handelen. Zij verdraagt geen krachtcentrum van gelijke waarde, onverschillig van welken aard, naast zich, inoch de Christelijke liefde, noch de humaniteit der vrijmetselaars, noch de Roomsche filosofie".

- De gedachte van de eer en der bevordering der volkomen heerschappij van het „volksche" „heeft alles gelijkmatig te dienen, wat heden nog , öm den voorrang strijdt: religie, politiek, recht, kunst, school, maatschappijleer" (bl. 575).

„Toen eer en macht en wil tot macht uit elkander vielen, verzonk een godengeslacht, brak in een verschrikkelijken bloedigrooden brand 1914 een wereldtijdperk. De zaak der toekomst is het, deze drie grootheden weder tezamen te voegen in het teeken van den eersten Duitsdien volksstaat" (bl. 598).

Op bl. 684 wordt de „organische waarheid" gelijk gesteld met „het aan het ras gebondene „Volks­

tam"." Een nieuw symbool worstelt met alle andere (het crucifix, de roode vaan etc): het hakenkruis.

II. Rosenbergs standpunt ten opzichte van het Oude Testament.

Blijkens I is Rosenberg een man, die op de basis van de „bloed- of rasmythe" staat. Zijn ras, het jas, waarmee hij dweept, is het Noordsche of Germaansche. En dit standpunt gaat gepaard met de verachting van het Semietische ras vooral.

Reeds in zijn woord vooraf bij den derden druk slaakt hij een klacht over de vasthoudendheid der Protestantsche theologen aan het Oude Testament. Terloops gezegd: Rome kan bij Rosenberg geen goed doen, maar de Protestanten behandelt hij zachter, tracht hij te winnen. Hij denkt, dat bij in de lijn van Luther zich beweegt.

Maar dan nu die klacht: „In gesprek met geleerde theologen kon ik voorts steeds het volgende constateeren: zij stemden mij toe, dat de „rassisch-seeUsche" taxatie van de oude geschiedenis juist was, ook de beoordeeüng van het Hugenotendom was zonder twijfel juist. Maar als ik dan de conclusie trok, dat juist ook de Joden hun zeer bepaalde karakter, hun aan het bloed gebonden Godsvoorstelling moesten hebben, dat dus deze Syrische levens- en geestesvorra ons niet in het minst aanging, dan verhief zich als een muur tusschen ons het dogma van het Oude Testament; daar bleek plotseling het Jodendom als een uitzondering onder de volken. In allen ernst moest de kosmische God ident zijn met de twijfelachtige geestelijke bezinksels van het Oude Testament!" (S. 11).

Daarbij kwam dan nog de vereering van Paulus, „een erfzonde van het Protestantisme" (S. 12).

Het Oude Testament!

Die „muur" wordt door Rosenberg beklad op een wijze, die weinig van de verheerlijkte deugden van het Germaansche ras getuigt.

Een kleine bloemlezing van citaten moge dit bewijzen.

„De troostelooze vertellingen van het Joodsche achterafvolk" (bl. 13, 14).

Uit het door Luthers voorbeeld teweeggebrachte feit, dat de „Bijbel" een volksboek werd en de Oud-Testamentische ^, profetie" religie, „was de verjoodsching en verstarring van ons leven een nieuwe schrede voorwaarts gedreven en het is geen wonder, dat voortaan blonde, Duitsche kinderen eiken Zondag zingen moesten: „U, U, Jehova, wil ik zingen; want waar is zulk een God , als Gij"... (bl. 129).

' De voorstelling van een God over de wereld hebben de Joden aan de Perzen ontleend (bl. 129).

„Hoe zeer deze tooverwereld Afrika, Azië, Europa overschaduwd heeft, en alle denken ook der meest vrijen dreigde neer te slaan, daarvan geeft Luthers oordeel over Copernicus getuigenis, dien hij een zwendelaar en bedrieger noemde, alleen omdat de magische Bijbel het anders wilde, dan de groote Copernicus het leerde" (bl. 133.)

„Het Joodsche volk begint met verhalen van het fokken van vee, die echter ook iedere heldhaftigheid missen; zijn tateren uittocht uit Egypte begeleidt de Bijbel zelf met de vertelling van de aan de Egyptenaars ontstolene kostbaarheden" (bl. 138).

„Heldhaftigheid echter is het grondtype van alle Noordsche volken" (bl. 138; vgl. het begin van dit artikel en sub I).

De vroolijke boodschap van de Duitsche mystiek (vgl. sub 1) „was echter niet geheel gestorven; de groote zonde van het Protestantisme echter was het, om, in plaats van naar haar te hoeren, het z.g.n. Oude Testament tot volksboek gemaakt en de Joodsche letter als afgod te hebben opgericht" (bl. 218).

Op bl. 480 heet het O. T. „de oude Jtxlenbijbel" en wordt gespot met het „ernstig" onderzoeken ervan door de secten.

In plaats van de Oud-Testamentische veehandelaarsverhalen zullen de Noordsche sa_gen en sprookjes komen. „Niet de droom van haat en moordend Messianisme, maar de droom van eer en vrijheid is het, die door Noordsche, Germaansche sagen aangevuurd moet worden" (bl. 614).

„Daar staan de belijdenisscholen, die heden in allen ernst ook aardrijkskunde en wiskunde op grond van hun oud-testamentsiche openbaringen willen onderwijzen" ... (bl. 625).

Op bl. 626 wordt aan een Jezuïet verweten, dat de oude vertelling van Adam en Eva openlijk tot maatstaf voor alle onderzoekingen wordt verheven.

III. Uitspraken aangaande het Jodendom.

Het bitterst laat Rosenberg, op grond van zijn rassentheorie, zich uit over het Jodendom, hoewel de Roomsche kerk ook niet malsch wordt becritiseerd.

Wij vermeldden reeds, dat het Jodendom door hem weinig oorspronkelijk in zijn beschouwingen wordt geacht. Zoo is de voorstelling van een wereld-God, volgens Rosenberg, door de Joden aan de Perzen ontleend (bl. 129), waarbij wij niet vergeten moeten, dat Arisch bloed de Perzen tot hun grootsche opvatting in staat stelde. Ook de voorstelling van den Satan is door de Joden aan de Perzen ontleend (bl. 33).

De Joden zijn een steeds vijandig „parasietenvolk" (bl. 12). De wereldgeschiedenis zou misschien een anderen gang hebben genomen, „als tegelijk met de verwoesting van Carthago ook de verwoesting van alle andere Syrische en Voor-Aziatische Semietisch-Joodsche centrales volkomen was gelukt". Maar de daad van Titus kwam te Iaat: de

Jood werkte reeds in Rome (bl. 55, 56).

Al de krachten van den Jood zijn blijkens de Joodsche geschriften samengetrokken op aardsche welvaart. „Uit dezen, men kan wel zeggen, bijna amoreelengeestesaanleg stamt dan ook een moraalcodex, die slechts één ding kent: het voordeel van den Jood." Daaruit volgt de toelating, ja bevordering van het overtroeven door list, van den diefstal, van den doodslag. Daaruit volgt de religieus en zedelijk toegelatene meineed, de Talmud-„religie" van de „wettelijke" leugen. Alle natuurlijkegoïstische aanleg ontvangt feen energie ver meerdering door de „zedelijkheid", die hem toelaat. Stellen zich bij bijna alle volken der wereld religieuze en zedelijke ideeën en gevoelens beleïtlmerend aan de zuiver „triebhafte" willekeur en teugelloosheid in den weg, bij de Joden is het omgekeerd. Zoo zien wij dan sedert 2500 jaren het eeuwig gelijke beeld. Begeerig naar goederen van deze wereld, trekt de Jood van stad tot stad, van land tot land en blijft daar, waar hij het minst weerstand voor bezige klaplooperswerkzaamheid vindt. Hij wordt verjaagd, komt terug, een geslacht wordt verslagen, het andere begint zonder af te wijken hetzelfde spel. Half goochelachtig en half demonisch, belachelijk en tragisch tegelijk, door alle hoogheid veracht en zich voorts onschuldig voelende (wijl het vermogen ontberende, iets anders te kunnen verstaan dan zichzelf), trekt Ahasverus als zoon van de Satan-natuur door de geschiedenis der wereld. Eeuwig onder andere namen èn toch altijd zichzelf gelijk blijvend; eeuwig verzekerend, de waarheid te spreken en altijd liegend; eeuwig aan zijn „zending" geloovend en toch van volkomene onvruchtbaarheid en tot parasiet verdoemd, vormde de eeuwige Jood het verste contrast met Jainavalkya, Boeddha, Laotse. Daar rust_, hier bezigheid; daar goedheid, hier doortraptlieid; daar vrede, hier afgronddiepe haat tegen alle volken der wereld; daar een alles verstaan, hier een volkomen onvermogen en nietverstaan" (bl. 265, 266).

De Semiet heeft slechte eigenschappen (vgl. bl. 359), geen echt-religieuzen oergrond (362). Het Joodsche Oude Testament (vgl. sub II) heeft niet het geloof aan de onsterfelijkheid, behalve onder invloed van de Perzen (zie hierover hierboven). Een Paradijs op aarde te scheppen is het Joodsclie doel (bl. 363), waarvoor Rosenberg bewijzen tracht aan te voeren uit Targum en Midrasjim en Talmud. Ook het Marxisme noemt hij in dit verband (bl. 364).

Met instemming haalt hij de meening van iemand laan, die het tweede gebod afleidde uit de volkomen onbekwaamheid voor beeldende kunst (bl. 365).

De figuur van Shylock, den Jood uit „De koopman van Venetië" van Shakespeare, is „rassischseelisch" volmaakt. „Uiterlijk bepaald is zij door alle trekken van het Joodsche ras van de rotsbeelden in Egypte tot op Trotzki, wat de ziel betreft toont Shylock het wezen van het Oud-Testamentisch ideaal, over Talmud, Schoelchaan-Aroech tot den modernen bankier van Wallstreet" (bl. 411). „Shylock is dus zoowel een afzonderlijk mensch als een type, een Jood zoowel als het Jodendom" (bl. 412).

In 1933 is de Duitscher weer sterker geworden dan de Jood (bl. 456).

Waar een wond is in het lichaam van een natie, vreet de Jood zich in de zieke plek in (bl. 460).

Parasiteeren, verwoesten kan hij, de „Farlzeër", bezit geen organische zielsgestalte en daarom ook geen rasgestalte (bl. 461).

De leugen is de ergste vijand van het Noordsche ras (over welks deugden vgl. sub I). Wie zich aan de leugen overgeeft, „zal noodgedwongen met karakterlooze bastaarden en Joden omgang zoeken" (bl. 686). De leugen is het levenselement van het Jodendom (bl. 686, 687).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's