Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZIELKUNE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De ontwikkeling van liet begrip „persoon".

(Zie de redactioneele opmerking ter inleiding! van het eerste artikel dezer reeks. Redactie.)

Bij den apostel Paulus krijgt het begrip „persoon" een uitgebreider beteekenis. Behalve een beginsel van zelfbepaling en zelfbewustheid wordl het ook erkend als een beginsel van Identiteit Bet ik van een kind wordt het ik van een maa en doet te niet hetgeen eens Idnds was. Paulus en Timotheüs en de heiligen van Achaje verklaren te weten, dat zij, inwonende in het lichaam als in een tent, uitwonen van den Heere. Ook de apostel Petrus gebruikt dit beeld, want hij spreek! van de aflegging zijns tabernakels. Hieraan ligt ten grondslag de gedachte, dat het ik van den geloovige hetzelfde is als dat, hetwelk na de opstanding, ja zelfs reeds terstond na den dood, altijd bij den Heere zijn zal. Hoe dit „ik" zal bestaan, wordt ons geopenbaard in 1 Kor. 15. Hiet ontvangt door Christus een geestelijk (pneumatisch) lichaam, d.w.z. een lichaam door den Heiligen Geest bestuurd. Immers wordt in Rom. 8:11 gezegd, dat Cln-istus onze sterfelijke lichamen levend maken zal door den Geest die in ons woont. Ook leeren we uit 1 Kor. 2:13, dat geestelijke dingen zulke dingen zijn, die' de HeiUge Geest ons leert. Eu heeten de geloovigen niet een tempel des Heiligen Geestes? Een ledige tempel is van geen beteekenis, maai- de godheid, die daarin woont, is de majesteit, die hem aantrekkelijk en schrikwekkend tegelijk doet zijn. De Heilige Geest is dus de voorwaarde van de ontplooiing van ons ik. Het ik draagt bij verdere ontwikkeling den naam van „persoon", een Lalijnsch woord, ontleend aan hel optreden in een tlieater, Wj de Grieken prosopon, aangezicht geheeten. Onze persoon gaat niet te gronde bij den dood, want wij zullen eenmaal God en de wereld kennen van aangezicht tot aangezicht. Onze persoon is voorts naar de Heilige Schrift een bijzondere schepping Gods, bestemd om ons denken en willen, handelen en lijden, rechten en plichten, goed doen en kwaad doen, met verantwoordelijkheid te dragen en zich daarvan bewust te zijn. 't Wezen van de persoon, zooals de Schrift ons die doet kennen, wordt niet vol doende verklaard door de later opgekomen termen van substantie (wezenheid) of die van vorm of centrum van liet leven. Wij staan hier voor een mysterie, dat ons niet geopenbaard is, en dat niel kenbaar is uit de ervaring.

Hoe is nu bij den apostel Paulus de verhouding van den persoon tegenover het lichaam, het hart, de geest, en de ziel?

Het hchaam van Adam heet (1 Kor. 15) aardsch choikos), het onze natuurlijk (psychikos), omdat liet evenals de aarde en het leven in 't algemeen niet bezield wordt door den Heiligen Geest, wel gedragen. De tegenstelling, bij de Grieken gebruikelijk, van ziel en lichaam aanvaardt de apostel Paulus niet, maar hij onderscheidt somtijds lichaam en geest, in het geheel viermaal. De term „vleesch" bij Paulus heeft betrekking op de zonde, waardoor de niet-geestelijke persoon tegen den Heiliaen Geest ingaat met zijn denken en handelen. (Gal. 5:17).

Het hart vormt bij den apostel Paulus de receptieve of ontvankelijke zijde van 's menschen bestaan. Maar het hart staat bij Paulus ook voor oeweten, want de Heilige Geest schrijft door de tvet op de verborgen tafelen des harten en dan oaat het geweten werken. De term „ziel" komt bij hem slechts zevenmaal voor en dan meest in den zin van individu ol leven, b.v. alle ziel zij de machten over liaar gesteld onderworpen. Groote moeilijkheden biedt echter het begrip „geest" bij Paulus. Meestal duidt hij daarmede aan den Heili< wa Geest en wat van Hem afkomstig is. Maar soms spreekt Paulus van z ij n geest en kent hij daaraan toe de volgende verrichtingen: dienen Gods, getuigen, kennis van het hart, gemeenschap met afwezigen. God verheerlijken, bidden, zingen, dankzeggen, onrustig omzwerven, heiliging des levens. Dit zijn activiteiten, die uitgaan van den persoon, onder de leiding des Hieibgen Geestes, en die plaats vinden, zooals het nu en dan heet „in den geest of door den geest die in iemand is''. 'sMensclien geest is bij den apostel Paulus niet de persoon zelf, maar behoort bij de vermogens of functies van den persoon, die nu en dan met den persoon verwisseld worden. Die verwisseling komt ook bij ons Westerlirijgen voor als wij spreken van werkkrachten, leerki-achten, of zeggen: wat een stem, wat een wil, terwijl we daarmee personen bedoelen.

Deze opvatting wordt nog versterkt door 't gebruik van de Grieksclie terminologie van de vermogens, die met den persoon des menschen in ver- Isand gebracht worden. Het kenvermogen is bij de Grieken deels de theoretische nous of zin. Daarop ziet Efeze 4:23 niet, want evenals elders een geest van droefheid staat hier de geest uws gemoeds, of naar de nieuwe vertaling de geest uwer gezindheid. Anderdbels het verstand (dianoia) dat ziet op 't onmiddellijke denken, dat uit het hart opstijgt, waarom het Oud-Testamentische „hart" vaak door dianoia in het Nieuwe Testament wordt weergegeven. Het begeervermogen Viordt door de Grieken aangeduid met den term crexis (iust). Ook daarvan maakt Paulus gebruik want hij spreekt (Rom. 1:27) van verhitting van den lust en (1 Tim. 3:1) van den lust tot een opzienersambt. Werd de geest door hem beschouwd ais de persoon ol het zelfbewustzijn, dan zou men dien geest bij het noemen van de vermogens moeten tegenkomen. Dit is niet het geval. De vermogens worden rechtstreeks aan den persoon toegekend. Waar de Westerling zegt, dat vele personen eens geestes zijn, zegt de apostel Paulus, dat velen het ééne of hetzelfde bedenken (phroneo). Teksten als Efeze 4:4, één lichaam en één Geest zien op de gemeenschap van de geloovigen aan den Heiligen Geest, die één is in hen allen.

Onze slotsom is, dat de zielkundige termen van de Heilige Schrift ons alleen het bestaan leeren van een mysterieus ik, dat om ten volle persoon te worden de bezieling van den H. Geest, die Christus heeft verworven, noodig heeft. En voorts kent de Heilige Schrift alleen vermogens of functies, die verschillend worden ingedeeld, en vaak als personen worden voorgesteld. De zonde heeft ons van ricliting doen veranderen. De persoon wordt < laarvoor verantwoordelijk gesteld, de vermogens worden als verdorven beschouwd. Wij hebben behoefte aan de vernieuwende werking des Heiligen Geestes, maar ook aan scliulddelglng. Bij de overweging van dit resultaat bedenke men, dat de Heilige Schrift zich niet aandient als een handboeTk voor de zielkunde. Wij zijn dus niet aan hare terminologie gebonden. Anderzijds is het echter ongerijmd, de gegevens van de Heilige Schrift in onze zielkunde buiten beschouwing te laten, want Gods Woord leert ons de afkomst, de val, de eenheid en de bestemming van den mensch. Het zou een interessant werk zijn om den oorsprong en het gebruik van onze Westersche terminologie op het terrein van de zielkunde na te speuren, en na te^aan in hoeverre zij van de Heilige Schrift afwijkt. Het best komt < iie afwijking uit bij het begrip „bewustzijn", dat l)ij latere psychologen heel de ziel insluit. Wijden wij daaraan nog een nadere beschouwing.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's