Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Tiieologie h^ liet creatianisme.

De Semi-traducianen beroepen zich voor hun beschouwing op de Dogmatiek, en wel op het hoofdstuk aangaande den persoon van Christus. Zie erkennen met de Creatianisten, dat Christus de volledige menschelijke natuur bezat, en dat deze persoonlijk vereenigd was met Zijn Godheid. Zijn lagere ziel, het Somatisch-psychisch levensbeginsel, ontleende Hij aan Zijn moeder Maria en aan de voorgeslachten. Zijn hoogere ziel, d.i. het zelfbewustzijn met de persoonlijklieid, die ook wel geest genoemd wordt, werd substraat, d.i. ondergeschikt aan Zijn Goddelijke persoonlijkheid, die geheel hare plaats innam. De Heilige Geest verbond deze beide levensbeginselen aldus, dat Christus geen zonde gekend noch gedaan heeft. Zij verschillen van de Creatianisten dus hierin, dat deze niet alleen de hoogere maar ook de lagere ziel uit een scheppingsdaad van God afleiden, en dat deze de persoonlijkheid van den mensch als een toevoegsel (complement) van de natuur beschouwen, zoodat de Godheid van Christus die, waar ze ontbrak, kon vervangen.

Ook bij dezen strijd over den oorsprong van de ziel moeten we opmerken, dat het probleem o.i. niet zuivel' gesteld is. Van beide zijden werkt men miet een begrip „persoon", dat niet in werkelijkheid bestaat, maar fictief is. Het is eenerzijds een stabiel (vast) wezen, anderzijds iets dat wordt in den mensch, en dat later zijn geestelijke ruggegraat blijkt te zijn.

Zij die het ik als een toevoegsel (oomplementum) beschouwen, leeren dat Christus een onpersoonlijke menschelijke natuur had, die door het Goddelijk Ik werd aangevuld.

Wij vragen echter aan deze Creatianisten: Wat is een onpersoonlijke natuur? Is dat niet een natum* waarin alle verschijnselen en alle functies van de ziel in los verband staan en bewogen worden door driften van voeding en sexe, door nei^ gingen en gevoelens, door de naaste omgeving of de gewoonte? Is dat niet een dierlijke ziel, zonder de eenheid en verantwoordelijkheid, die onze schepping naar Gods beeld meebrengt? En zou Christus, begaafd met zulk een natuur, ons in aUes gelijk zijn? Zou het Goddelijk Ik, heerschende over zulk een natuur niet alle functies van karakter doen veranderen? Maar hoe kan Christus dan klagen: Mijne ziel is geheel bedrolefd tot den dood toe. Het komt ons voor, dat het Creatianisme, dat op deze wijze verdedigd wordt, het wezen van de menschelijke natuur bij Christus te kort doet.

De oplossing van hen, die het psychische leven afleiden uit de ouders en de geest uit Gods scheppende daad, is evenmin aannemelijk. Volgens hen is het menschelijk ik bij Cliristus substraat van het Goddelijke Ik. Wij zouden aan dezen willen vragen: wat is een substraat? Letterlijk is ©en substraat iets dat men onder zich strooit of spreidt als men gaat hggen.

Tussch«n hetgeen boven en hetgeen beneden hgt, 'bestaat volgens dezen term geen organisch verband. Het Goddelijk „Ik" neemt eenvoudig de plaats in van het menschelijk „ik", dat ook de persoonlijkheidskern of de geest heet. Het Goddelijk „Ik" treedt daardoor op namens het menschelijk ik en krijgt dezelfde kwaliteiten, die het menschelijk ik in andere omstandigheden bezit. In deze voorstelling van zaken wordt de menschelijke persoon van Cliristus niet als een toevoegsel maar als een wezenlijk bestanddeel van Zijn natuur beschouwd. In zoover is hier een verbetering in de beschouwing van Christus op te merken. Maar als Zijn menschelijk ik van zijn plaats gedrongen en door een ander ik vervangen word't, dan geschiedt er onrecht. Jacob verving zijn broeder Ezau bij de zegening van den eerstgeborene door Izaak, en deed daarmee zijn btroeder onrecht.

Men zal liierop antwoorden. God kan geen onrecht doen. Hij heeft de menscheLijke natuur zuiver vervangen, doch dan vergeet men, dat wij door ons Ik niet alleen ei^en haiidelingen, maar ook belevingen, verbanden en betrekkingen hebben. Hoe kan Jezus dan weenen, vreezen, bidden? Komt hier niet de dwaling van Eutyches om den hoek turen, die de beide naturen van Christus vermengde en daardoor veranderde?

De verhouding van de beide naturen in Christus is o.i. een verbondsmatige. In het wezen Gods is blijkens de Heilige Schrift een vrederaad, ©en pactum salutis, gesloten tusschen den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Waarom kan er ook niet een pactum bestaan hebben tusschen Christus' beide natm-en?

Wijst de Schrift zelf niet in die richting, als er staat Zach. 6:13, dal tusschen Zijn konings- en priesterambt een raad des vredes zal bestaan?

Ongetwijfeld zal het vermoeden bij velen oprijzen, dat wij met deze opvatting zijn vervallen in de dwaling van Nestorius^ die de twee naturen van Christus elk met een eigen ikheid van elkander scTieidde. Daartegen besloot het concilie van Efeze, dat de beide naturen van Cliristus ongedeeld en ongescheiden waren. Aan deze formule mag o.i. niet worden te kort gedaan. Onze opvatting kent in zoover aan 'de menschelijke natuur van Christus Jezus een eigen ikheid toe, dat Hij een persoons-kern bezat, die wel in zich alle doelen van een toekomstige persoonlijkheid bevatte, maar nooit in botsing kon komen miet de Godheid, zoodat het Ik van Christus een ongedeelde persoonlijkheid kon zijn. Zijn menschelijke persoonskern was, indien wij deze gelijkenis mogen gebruiken, als een bruid die onder den man gesteld zijnde, volgens de Heilige Schrift, haar eigen wil verliest. In dit geval was de bruidegom het Goddelijk Ik van Christus en daarom was de positie van de menschelijk© natuur volkomen vrij. Daai-om kon Christus naar waarheid zeggen, dat Hij den dag en de ure van het oordeel niet wist, dat Zijn ziel doodelijk bedroefd wasj en dat niet Zijn wil maar de wil des Vaders moest gescliieden in Gethsémané. Maar ook kon Hij naar waarheid zeggen: Ik en de Vader zijn één; de Vader heeft den Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven; Ik heb macht om het leven af te leggen en om het weder te nemen. Zijn Goddelijke mond sprak namens beide naturen met het volste recht. Maar dan moet ook de menschelijke natum' een persoonskern gehad hebben. Deze is geen aanvulling van onze natuur die ook achterwege kan blijven, zooals vele Creatianisten leeren, maar ze is de kroon van heel onze natuur, die niet mag ontbreken. Ze is ook geen substraat, dat door een andere Ikheid kan worden vervangen, want dan ontbreekt er iets aan onze mensclielijke natuur. Ze was er, als bondgenoote van het Goddelijke Ik.

Voorts Leert de H. Schrift, dat Christus niet onimiddellijk is geschapen, maar dat Zijn menschelijke natuur is gevormd uit het vleesch en bloed van de maagd Maria. Dit was noodig, omdat de persoonskern van den wordenden mensch tevens zijn functiekern is, die erfelijke eigenschappen idraagt. Daarom moest de moeder van Jezus een 'koningsdochter zijn, uit het zaad van Abraham len David!

Het vaderscliap van Jezus houdt God aan Zichzelf. Wel een bewijs, dat de ouders als tweede oorzaken bij de schepping van den mensch niet de eerste plaats bekleeden. Voor zoover 'wij kunnen zien, had God met die uitschakeling 'van hiet aardsche vaderschap een wijze reden. Het leerste hoofd van ons gesladit kwam rechtstreeks door Gods scheppende daad tot aanzijn. Om het twieede en blijvende hoofd van ons geslacht te zijn, moest Christus wiel Adams bloed in de aderen hiebben door Zijn moeder Maria, maar niet van den wjl des mans afhankelijk zijn. Ook moest Zijn persoonskern het begin zijn van een nieuwe reeks van verbanden. Tegenover God den Vader moest Hij staan als de zondelooze, om als Middelaar te kunnen optreden.

Tegenover de schepping en het geslacht der meuschen moest Hij staan in het verband van Koning en onderdanen. Voor Zijn kerk moest Hij zijn het hoofd des lichaams, waarvan degegevenen des Vaders de leden zijn. Aangezien de zedelijke verbanden overgaan op het kind door bemiddeling van den vader, en Jezus geen; aardschen vadier had, .is Hij vrij geweest van erfschuld, erfsmet èn dood! Daardoor werd Hij bekwaam om Middelaar van verlossing te zijn, wiant al Zijn zedelijke verbanden waren zuiver.

Deze opvatting doet geen afbreuk aarv wat de Schrift leert, dat 'Christus ons in alles gelijk was, uitgenomen de zonde. AI staat iemand in een ander levensverband dan wij, daarom kan hij toch wiel waarachtig mensch zijn. De Heilige Geest schiep dus uit het vleesch en bloed van de maagd Maria een persoonskern, die alle reeksen van functies, lichamelijke en psychische, bevatte. Zijn Goddelijke natuur aanvaardde daarover van den beginne het volle zeggenschap, doch zorgde tevens dat zijn beide naturen ongedeeld en ongescheiden, onvermengd en onveranderd bleven, evenals bij een huwelijksverbond de vrouw vrouw blijft en de man een man, terwijl ze tot één vleesch worden. Maar evenals 't huwelijk een mysterie is (Efeze 5:32) is ook deze vereeniging van beide naturen in Christus een verborgenheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's