Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het lichaam van den jongen mensch, sport, jeugdherberg, padvinderij etc.

In „IJmuider Kerkbode" trof ik onderstaande „Stel. 1 lingen" aan van een door Dr E. D. Kraan te houden | referaat:

I.

Naast de reformatie beweegt zich door de nieuwere geschiedenis ook het humanisme voort, dat zijn ij. vloed laat gelden, ook bij; de lichamelijke vorming raj den jongen mensch.

II.

l)it humanisme kenmerkt zich in dit verband d(jor deze vier eigenaardigheden:

1. Zijn geloof in de idealiteit of de natuurlijke gaafheid van den mensch.

2. Zijn dualistische beschouwing over den menscli, waardoor ziel en lichaam min of meer tweeslachtig naast elkaar blijven staan.

3. Zijn streven naar de harmonische ontplooiinj van den mensch.

4. Zijn terugkeer tot de natuur.

III.

Dit humanisme is oipgetreden ook in de jeugdherbergen, waarvan Richard Sohirrmann de geestelijk bonwmeester is. Dat de jeugdherbergen humanistiscl zijn, blijkt hieruit dat zij"

1, door het bevorderen van het trekken, en daarmee door den terugkeer tot de natuur, vernieuwing in onze cultuur willen brengen.

2. en door het zooveel mogelijk saambrengen van jonge menschen van verschillende nationaliteit en levensovertuiging, den wereldvrede hopen te brengen.

IV.

Ook afgedacht van dezen humanistischen opzet kunnen de jeugdherbergen als goedkoop nachtlogies door ons niet gebruikt.

1. Omdat ziï de verstrooiing van het gezin bevorderen.

2. omdat het paedagogisch niet juist is, dat jonge menschen groote buitenlandsche reizen maken.

3. omdat niet allen er tegen kunnen, om enkele weken algeheele, ongecontroleerde levens- en bewegingsvrijheid te hebben.

4. Vooral omdat het huisreglement van de jeugdherbergen de jonge menschen verbiedt, voor hun christelijke levensopvatting uit te komen, en anderzijds aan den huisvader en - moeder opdraagt om voor de sfeer in het huis te zorgen zonder er biji te bepalen van welke levensovertuiging ziji moeten zijn.

V.

Het humanisme is ook verschenen in de padvinderij, aan welker oorsprong de naam van Sir Robert Baden Powell verbonden is. Het humanisme der 'padvinderij blijkt uit:

1. haar grondJag; 2. haar doelstelling; 3. haar beschouwing aangaande den mensch; 4. haar methode van spel; 5. haar organisatie van welpenhorde, verkenningstroep, voortrekkersstam e.a.

VI.

Humanistisch is ook de sportbeweging van onzen tüd, waartegen moet ingebracht:

1. dat zij van daad-sport in kiiksport is veranderd;

2. dat ook bij de daadsport een gezonde ontplooiing van het lichaam niet wordt nagestreefd;

3. dat ze met haar wedstrijden een heidensch dos! nastreeft;

4. dat ze uit paganistische overtuiging leeft, dat alleen een schoon lichaam de drager kan wezen van een edele ziel;

een edele ziel; 5. dat zij' aan een lichamelijke training een veel te groote beteekenis toekent voor de opvoeding van ons wilsleven en karakter.

VII.

Ook de Christelijke sportorganisaties overwinnen al deze fouten niet, en vooral niet als zijl de voetbal

organiseeren. VIII.

De vraag naar haar bestaansrecht zal ten laatste opgelost moeten worden bij de kwestie of wiji in onze persoonlijkheid het verband tusschen lichaam en ziel ons schriftuurlijk, organisch dan wel min of meer dualistisch moeten indenken.

Ik vermoed, dat deze stellingen onze lezers zullen interesseeren, en geef ze daarom in hun geheel door.

„De tucht niet over bewegingen, partijen”!!... Maar de tuchteloosheid dan wèl? ?

Ds E. H. Broekstra schrijft in „Leidsche Kerkbode" over eenige persuitingen, die min of meer schijnen te sturen in deze richting, dat de kerkeraden nog niet over N.S.B.-ers en dergelijke loswrikkers van de gemeenschap der heiligen zullen oordeelen in de tucht; eerst moet de generale synode over partijen of bewegingen als de N.S.B.-ers geoordeeld hebben. Zoo ongeveer schijnt de bedoeling te zijn, heelemaal duidelijk 's het niet.

Het argument wordt daarbij gebruikt, dat de tucht over personen, maar niet over part ij e" gaat (partijen, bewegingen etc).

Nu begrijp ik van zulke redeneering niet veel. I'' citeerde indertijd Prof. Bouwmans „Kerkelijke Tucht; dat begreep ik wel.

Waarom begrijp ik niet veel van de zaak? Hieroni: a. indien men bedoelt, dat de kerk in „mindere" vergaderingen (kerkei'aad, classis) etc. niet óver politicise

i'tiien etc. „de tucht" kan laten gaan, heeft men groot geiijk; maar de „meerdere" vergaderiniil kunnen dat evenmin;

° j) indien men bedoelt: de kerkeraden mogen iemand niet „zoomaar" censureeren, „alleen maar" om het „eni-ele" feit „zonder meer", dat hij lid is van deze of gene partij, heelt men groot gelijk. Maar — dat blijft zóó, ook al heeft een generale synode het jllersch er p s t e vonnis geveld over zulk een partij ; men kan dus ook daarna den regel weer tot in het eindelooze repeteeren;

c. indien men bedoelt: een bepaalde partij of beweging is niet gemakkelijk te beoordeelen, kan men gelijk liebben, als men zegt: laat ons eerst eens in synode samenkomen om erover te praten (hoewel 't dan nog weer een zaak van rapporteurs wordt...). Maar dat b.v. de N.S.B, onchristelijk is, dat is wel zeer gemakkelijk te beoordeelen. Daar behoeft heuschgeen synode voor saam te komen. We zijn in de Kerk door den Heere God niet in zöó'n armoedig donker liutje geplaatst, dat de kerken drie jaar moeten zwijgen, als de kerkleden in 'n ommezientje durven spreken en manifesteeren.

Het gegeven advies lijkt me dus niet voorzichtig. Dat zou nog niet erg zijn, indien het maar niet practisch daarop neer kwam, dat men voorloopig die N.S.B.-ers maar ongemoeid laten moest. En dat acht ik zeer gevaarlijk. Want dat zou hierop neer komen, dat de tucht niet over partijen gaat, doch de tuchteloosheid wel. De goddeloosheid behoeft zich dan maar te organiseeren, om voor minstens drie jaar te kunnen vrijbuiten op het erf der kerk.

ledere kerkeraad of classis kan beslissen, dat de N.S.B, met de belijdenis der kerk strijdt, en kan voorts elk geval „op zichzelf bezien". En desnoods kan een classis of synode aantoonen, dat er in een bepaald tuchtgeval fouten gemaakt zijn (het recht van appèl blijft immers? ). Maar drie jaren niets doen, omdat 'teen „partij" geldt, dat ware een dreigement tegen de zonde, maar een pressie op de organisatie van de zonde. Terecht schrijft dan ook Ds Broekstra: f .Lu-^u< - ,

Nu komt, b.v. in 1934, zooals op Oiuze classis, naar aanleiding van een concreet geval, de vraag van een der Kerken ter tafel, boe te handelen met een lid der gemeente, dat uitgesproken N.S.B.-er is. Dan moet natuurlijk de classis deze zaak in ernstige overweging nemen, om den betrokken kerkeraad te dienen met advies. Zoo is • dan ook in onze classis gebeurd. En het resultaat is geweest, dat een commissie, ter dezer zake benoemd, met bewijzen heeft overtuigd, daar en daar is het beginsel der N.S.B, in strij'd met de H. Schrift en met de Formulieren van Eenigheid. De classis beeft dit rapport aanvaard en dus bij name genoemd, waarin de N.S.B, inzake onze confessie foutief ging, zoodat geen onzeker geluid gegeven iehoefde te worden, waarom, indien onverhoopt een lid zich niet liet overtuigen, met hem — al is het met groote lankmoedigheid — gehandeld moest worden.

Prof. Grosheide heeft opgemerkt, dat een lid het recht heeft, goed te weten op grond waarvan met hem gehandeld moest woiden. Dat moet niet iets vaags zijn, maar wel omschreven. Ik ben hot daarmee geheel eens en ik meen, dat onze classis tenminste in dit spoor is gegaan.

Maar moest nu de classis hebben uitgesproken: wij zijn van os'ertuiging, dat op grond van dit en van dat een lid der Geref. Kerk niet tegelijk van de N.S.B, lid kan zijn, omdat het eene het andere uitsluit, maar kijk eens, Kerkeraad, ge moet wachten tot 1936 om iets te doen? Eerst moet de Synode een generale uitspraak doen?

Even later:

In een concreet geval zal een classis zich hebben te beraden en wanneer een statuut duidelijke taal spreekt, dan mag een classis zich voor een concreet geval niet incompetent verklaren.

De gevaren toch, die zich dan zouden vermeerderen, zijn waarlijk niet denkbeeldig. Want onkruid heeft een verbazend lastige eigenschap, n.l., dat het in den i'egel een verbazend sterke groeikracht vertoont.

„Beproeft de geesten of zij uit God zijn", — dat is geen gebod voor om de drie jaar.

Geheel in denzelfden geest schrijft Ds J. W. Siertsema in het „Kerkblad" van Haarlem:

Nu is het waar dat over het lidmaatschap van eene richting of beweging moeilijk geoordeeld kan worden zonder zich een oordeel te vormen over de beginselen en den grondslag, het optreden, de daden en de propaganda van zulk eene beweging, maar is dat een voldoende grond om zulk een questie naar de meerdere vergadering te verwijzen? Zelfs daar waar het gaat om de tuchtoefening der ambtsdragers, die een dwaalleer van bepaalde richting propageeren, wordt dit recht en deze taak van den kerkeraad in onze K.O. uitdrukkelijk gehandhaafd. En zou dit dan niet gelden tegenover leden, die in gemeenschap met anderen dwalingen aanhangen of propageeren?

Even later:

Wel wordt door „De Heraut" de Synode te Jeruzalem genoemd, waar de kerken gemeenschappelijk een besluit hebben genomen in een zaak, die allen kerken aanging. Maar is dit een bewij^s? Ten eerste zou er over deze Synode als vergadering van „meer- •lere kerken" nog wel iets te zeggen zijn, zij' draagt 'lan toch zeker een karakter zooals geen onzer Synodes ooit kan dragen en ten tweede ging het om een ^ser ernstig bezwaar tegen de prediking van Paulus en «arnabas, waarbijl juist deze twee, tegen wie vooral de i)6zwaren waren, als afgevaardigden naar Jeruzalem •werden gezonden.

Ook dit:

Waneeer de Synode te Leeuwarden in het jaar 1920 een uitspraak doet over het lidmaatschap van een organisatie, die zich stelt op den grondslag van den klassenstrijd, zou men daaruit dan kunnen afleiden, dat vóór dat jaar nooit eenige kerkeraad daarover een uitspraak mocht doen of heeft gedaan bij; de oefening van het ambtelijke toezicht?

Evenals het volgende:

Onze kerken hebben toch de Schrift, de belijdenisgeschriften en confessioneele uitspraken, waaraan ze leer en leven barer leden hebben te toetsen en waarom zou het lidmaatschap eener vereeniging daar buiten vallen? Zou de tuchtoefening dan soms jaren moeten worden uitgesteld? Zou de kerkeraad, die verantwoordelijk is voor de tuchtoefening, dit mogen doen? En mocht er gevaar dreigen voor de rechtszekerheid en met dat gevaar hebben we toch niet slechts hier, maar bij^ elke tuchtoefening te doen, is er dan niet het recht van appèl op de meerdere vergaderingen, dat aan allen de grootste waarborg biedt? Zouden de kerken bijv. bij! het lidmaatschap van de Neo Malthusiaansche beweging of van een goddeloozen bond moeten wachten op de uitspraak van een Synode?

Persdebat.

In „Geref. Kb." (Hoeksche Waard en IJselmonde) schrijft Ds J. M. Spier:

Gelukkig zijn lang niet allen het met Prof. Kuyper eens. We beluisteren in de kerkelijke pers ook betere geluiden.

Vervolgens citeert Ds Spier enkele der tegen Ds Sikkel of „De Heraut" zich richtende organen, haalt ook met instemming „De Reformatie" aan, en merkt aan het eind van zijn artikel op:

In dit verband schrijft Prof. Schilder ook, dat aan de V.U. enkelen strijden tegen de synthese. Dit zijn de Professoren Vollenhoven en Dooyeweerd. Ook de onlangs opgerichte „Vereeniging voor Calvinistische Wijsbegeerte" heeft in haar banier geschreven: tegen de synthese. Maar deze laatste professoren en de nauw met hen verbonden vereeniging willen dezen noodzakelijken strijd liever positief voeren dan negatief, ze zoeken hun kracht meer in het thet i s c h verkondigen van de waarheid, dan in het antithetisch afbreken van hetgeen met de waarheid in strijd is.

Is dit niet een weg, die nog uitnemender is?

Ds Spier, wiens vriendelijke opmerkingen ik met blijdschap las, houde mij ten goede, dat ik van eenig verschil in methode tusschen de door hem bedoelde professoren en mij niets zie. Men behoeft maar de (inaugureele en andere) redevoeringen dezer collega's (gelijk ook hun persartikelen, ook in „De Standaard") in te zien, om weer heel duidelijk te weten, dat ook zij onder hun slagen ettelijke dagons willen vergruizelen. Ze hebben er dan ook wel eens wat over moeten hooren van de zijde van het „Algemeen Weekblad". Evenals ik verbinden ze thetischen en antithetischen arbeid (sommigen lézen of onthouden alleen den laatsteii, maar dat kan niemand anders dan zij zelf helpen). Ook de nieuwe vereeniging zal deze twee móeten samenvoegen.

Alleen maar thetisch werken? Ik verwerp die trouwens fictieve methode bewust. Hoe lang duurt het niet, eer zulk (ondersteld) slechts-thetisch werk doordringt tot het volk? Hoe lang niet, eer de fouten, die ook daarin inslopen, ontdekt en gecorrigeerd zijn (stel, dat 't zou kunnen, als ieder dien regel volgde...? ) De ervaring leert, dat terwijl de ééne professor thetisch werk op papier zet, de andere er al vast tegen in spreekt, de derde zich van geen van déze dingen iets aantrekt. Maar intusschen zit het volk met de kwesties in de maag. Als men dat volk zou laten wachten, totdat de (hypothetische) alleen-maar-thetische arbeid zou zijn dóór-ge-dron-gen, dan is 't intusschen „ontbloot". Er zijn jongere predikanten, die mij vóór mijn benoeming in Kampen geschreven hebben: zonder uw Reformatie-werk was ik al lang barthiaan geweest. Thans geven zij thetisch (en antithetisch) werk, waarvoor zij anders verloren óf pas na zeer lange gedachten-omzwervingen weer geschikt waren geweest.

Het zou er niet best hebben uit gezien, indien inzake de inlijving van Barthianen in het Calvinistenleger door mijzelf of anderen gezwegen was, toen men na jarenlange discussies binnen- en buitenkamers persé dien kant op wilde, en beviTist dien kant is uitgegaan...

Overigens deelt Dr W. A. van Es in „Leeuw. Kb." mede, dat ons blad een artikelenreeks begonnen is over „moet dat nu zóó" en schrijft dan:

dat we dan eindelijk nu eens te hooren krijgen, waarom het toch eigenlijk gaat, kan als een opluchting werken.

We vreezen, dat de „opluchting" niet lang zal werken, want het is al ettelijke malen precies gezegd „waarom het gaat" in bepaalde gevallen, ook wel in antwoord op vragen (!) van Dr v. Es. Maar daar is dan weer overheen gepraat.

Verder treft ons deze reactie van Dr W. A. v. Es op een opmerking van „De Wachter" aan diens adres:

Ook wij zullen hier geen woord aan verspillen. Het is „De Wachter", die hei schrijft.

Merkwaardig toch, dat Dr v. Es meent te kunnen oordeelen over „den toon" van polemieken... „Moet dat nu zóó? " Ik zeg: neen.

Met dit ééne zinnetje van Dr van Es wordt zóómaar een heele staf van menschen op zij geworpen. En op welken grond? Daarnaar onderzoekt niet meer, wie in hetzelfde nummer van Dr van Es, hem lezende, constateert, dat hij a. beweert, niet eens te weten, waarover het nu toch eigenlijk loopt, en b. toch al wèl weet, dat de „motieven", die in het spel zijn, lang niet zoo best zijn als toen en toen...

O, het is vervelend, dit alles te herdrukken. Maar het signaleeren van zulke zwakheidsmanifestaties, als het jaar 1935 en dit nasleepje ervan heelt opgeleverd, is misschien het eenige middel, om ons leven ervan te genezen.

Dat het daarvoor tijd wordt, beseft Ds E. G. van Teylingen („IJmuider K.bode"):

't Lijkt me toe, dat de polemiek óver de polemiek maar zoo snel mogelijk moest worden stopgezet, opdat de krachten besteed worden aan de echte polemiek, die in de levende kerk niet zwijgen kan en mag.

Even later:

/' Laten we toch niet vergeten, dat Prof. Schilder niets liever zou zien, dan dat er niet over, doch tegen hem werd gepolemiseerd. Daarvan getuigen de artikelen van Dr O. Noordmans, die thans in „De Reformatie" gaan verschijnen.

Hij is een van de eersten geweest, die een diepgaande wetenschappelijk-theologische kritiek heeft geleverd op Barth CS. Zelf neemt hij op verschillende punten van de dogmatiek een markant eigen standpunt in en schroomt niet z.i. zwakke plaatsen in geijkte beschouwingen bloot te leggen. En dan gaat 't om zaken van 't allerhoogste gewicht. Ik noem alleen maar de vragen aangaande kerk en kuituur.

Men kan erover van meening verschillen of 't voorloopig nuttig en wenschelijk is deze zaken openlijk en in populairen vorm te behandelen. Maar in alle bescheidenheid zou ik willen vragen: wordt het niet eens tijd, dat er met Prof. Schilder gepolemiseerd wordt en dan niet met die leelijke „polemiek in 't kwadraat"?

Ik geloof, dat we dan wat verder kwamen. En dat er dan meer éénheid zou blijken te zijn, dan men thans in verschillende kibbelarijen ontdekt.

Ik wil wel bekennen, dat ik op 't oogenblik de begonnen polemiek tusschen Noordmans en Schilder van het uiterste belang acht; belangrijker dan 't meeste, dat er den laatsten tijd geschreven is.

Duidelijk wordt hier gezegd, dat de betere weg zou zijn: ingaan op de kwesties. Dit heeft tot nu toe niet één van de thans klagenden gedaan. En op den duur gaat dan zoo'n leventje vermoeien... met name het krachtige deel van het volk, dat tenslotte toch weer erbij wil wezen, als er geschiedenis gemaakt wordt, en dus ook, als er op de vragen wordt ingegaan. Dat het volk er bij moet zijn, m.i. heb ik dat reeds herhaaldelijk betoogd. Het is in strijd met de gedachte der gemeenschap der heiligen, als men „academische" kwesties behandelt, als stonden die buiten het leven. En de bloeiperioden van ons leven zijn steeds die geweest, waarin het volk erbij gehaald werd, als een vraag van waarheid of kerk besproken werd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's