Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rutgers als Kerkvoogd.¹)

Zijn strijd voor de rechtszekerheid der Kerkelijke goederen.

(De Bestuursquaestie.)

Onverwachts vloog het kerkelijk bericht door heel Nederland: het Classicaal Bestuur te Amsterdam heeft opeens 80 ambtsdragers voorloopig in hun ambt geschorst.

Waarom zoo haastig? Was het omdat ^ij weigerden die gevraagde attesten van zedelijk gedrag af te geven'?

Neen, de reden was opeens een heel andere! Zij hadden gestemd voor een door Dr Rutgers voorgestelde wijziging van een .artikel inzake de Behecrsquaeslie.

Vanwaar nu opeens toch die wending? Het ging er toch om of de moderne aannemelingen tot het Avondmaal zouden toegelaten worden, d.i. over de vraag of in Christus' kerk de sleutelmacht Oog bediend, en de tuclat over de leer nog geoefend zou worden. De strijd liep toch over de geestelijke goederen?

Zeker, daarover allereerst, maar toch niet alleen, 't Ging ook over de stoffelijke goederen. Bij elke reformatie is het kerkelijk vraagstuk naar zijn beide zijden, zijn geestelijke pn stoffelijke zijde, belrokken. Zoo was 't reeds bij de Reformatie in de 16e eeuw. De kerken, die toen met het Roomsclie kerkverband braken, waren geen nieuwe, doch oude, maar nu gereformeerde kerken; en hielden dan ook het recht op de kerke-goederen vast. Zoo was het bij de Afscheiding in 1834. Ook zij maakten aanspraak op den naam Gereformeerde kerk en op haar rechten en goederen. Helaas, dat ze het na vijf jaar van bange worsteling ten slotte strijdensmoe hebben opgegeven. Geen wonder dus dat ook in den Doleantie-strijd de kerkelijke goederen betrokken werden. Dat kon niet uitblijven. Bij een botsing tusschen een Sjnodalenen Doleerenden kerkeraad rees vanzelf de vraag: wie heeft nu recht op de kerkelijke goederen? Het zou dan ook verzaking van roeping geweest zijn, wanneer de kerkeraad aan het beheer niet de noodige aandacht had geschonken.

. Maar had hij daartoe wel het recht? Door de Synodale besturen is dat juist ten sterkste ontkend. Dat punt eisclit dus toelichting. Want daarop komt het juist aan.

Welnu, een paar gegevens ten bewijze. Het eerste is, dat de kerk van Amsterdam van de 16e eeuw af haar eigen beheer regelde. Op 24 Mei 1578 brak zij met het Roomsche kerkverband. Toen werd de gedeformeerde kerk een gereformeerde kerk en sinds regelde zij zelf het beheer harer goederen.

Maar hield dat niet op toen Zoning Willem I in 1816 al die oude Gereformeerde kerken bij Algemeen Reglement tot één Kerkgenootschap vereenigd, e, en in 1819 ook het beheer der goederen aan zich trok?

Neen juist niet. En dit is het tweede bewijs. Amsterdam was toen reeds zóó wijs en voorzichtig geweest voor het recht op de kerkelijke goederen te waken. Het verzocht en verkreeg dan ook bij: Koninklijk besluit van 8 Juli 1820 eigen vrij beheer.

En daarbij nog een derde bewijs. In 1865 gaf de Koning zelfs heel dat Beheer der kerkelijke goederen aan de plaatselijke kerken terug. En wel heeft toen de Synode getracht het aan zich te trekken en hebben helaas ook vele gemeenten het aan het Algemeen College van Toezicht opgedragen, maar de kerk van Amsterdam

juist niet. Met een verpletterende meerderheid van 3941 tegen 498 besloten de stemgerechtigde leden het V r ij beheer zelf te houden en lieten de regeling aan den kerkeraad over. En deze oefende het uit door een Kerkelijke Commissie.

Om nu bij een mogelijke en dreigende botsing met de kerkelijke besturen het Beheer der goederen veilig te stellen komt liet op twee besluiten in hoofdzaak aan: .

Het eerste nam de Kerkeraad 12 April 1875 op voorstel van de Commissie: Dr van Ronkel, Ouderling G. Ruys en diaken N. J. Limmik Jr. Het komt hierop neer:

Ie. dat. in geval een lid der Commissie van Beheer onder kerkelijke censuur kwam, de Commissie beslist of en in hoeverre deze censuur gevolgen heeft voor de rechten van kerkvoogd. Tot op deze beslissing bleef de betrokkene in functie.

2e. dat de bevoegdheid inzake vrij beheer nooit ofte nimmer op het Classicaal Bestuur, doende wat des Kerkeraads is, zou kunnen overgaan.

Let nu wel: dit besloot de Kerkeraad in 1875. Rutgers heeft er dus geen schuld aan, want hij kwam eerstin 1877 te Amsterdam. En Kuyper evenmin. Die was van 1875—1877 wegens geschokte gezondheid in Zwitserland. Deze bepalingen bewijzen al duidelijk, dat de Kerkeraad vroeg of laat een botsing met de Besturen tegemoet zag en vooraf het Beheer der goederen veilig wilde stellen.

Ook toen reeds klaagden de moderne predikanten Hugenholz, Berlage en Pantekoek den Kerkeraad wel aan bij het Classicaal Bestuur. Maar d'e Kerkeraad hield voet bij stuk. De bepaling kwam dan ook in werking. Zelfs Dr Vos, Ds Adrlani en Ds Hogerzeil hebben als Kerkvoogden onder dit art. gewerkt en plechtig verklaard „zich stipt te zullen gedragen naar deze bepalingen en nooit eenigen stap te zullen doen^ waardoor, zonder de uitdrukkelijke toestemming der gemeente, een toezicht of regeling, hoegenaamd ook, aan eenig hooger kerkelijk of poliliek college zou worden overgelalen, tenzij door rechterlijke uitspraak gelast." En toen zijn de kerkeraadsleden, die er voor stemden, niet gecensureerd.

Het tweede is 10 jaren later, op 14 December 1885, door den Kerkeraad aangenomen. En dat werd voorgesteld door Dr Rutgers ter nadere vaststelling van de gedragslijn der Kerkvoogden. In 1875 was aan de Commissie overgelaten te beslissen of een eventueele censuur voor de rechten van kerkvoogd gevolgen zou hebben^ ja dan neen. Dr Rutgers zag er blijkbaar gevaar in, dat in geval van conflict die beslissing In handen der Commissie lag. Men kon nooit weten hoe enkele zwakke broeders in zulk een spannende quaestie de beheersquaestie iu gevaar zoudea kunnen brengen. Daarom stelde hij zeker voor een art. in te voegen, dat de Commissie bij eventueel conflict „den o o r- spronkelijken kerkeraad, die de gemeente bij Gods Woord zocht te houden, als den eenig wettigen zou erkenn e n". Onder hevig verzet van Dr Vos, Ds Hogerzeil en Dr Lütge werd het 14 Dec. 1885 door den Algemeenen Kerkeraad van Amsterdam aangenomen met 80 stemmen voor (5 predikanten, 42 ouderlingen en 33 diakenen).

Nu was de maat van „het misdrijf" vol en greep het Classicaal Bestuur wel ia. Op den voormiddag van den 4en Jan. 1886 heeft het al deze 80 ambtsdragers voorloopig geschorst en 1 Juli 1886 75 van hen uit hun ambt ontzet; 5 waren teruggekeerd.

En wel geschorst en ontzet .niet op grond van de attestenquaestie, maar van de be heer s- quaestie. Op den voormiddag van den 4den Jan. 1886. Waarom zoo haastig? Omdat de kerkeraad dienzelfden avond , 7 uur zou vergaderen om over de attesten te beslissen. Stellig zou hij opnieuw weigeren de attesten af te geven. Het conflict dreigde dus van nabij. En wel op de Belijdenisquaestie, op het heilig houden van den Disch des Verbonds. En dat moest voorkomen worden. Daarvoor was men bang. Ea daarom werd hel conflict ter elfder ure in allen haast van de Belijdenisquaestie op de Beheersquaestie overgebracht. Nu kon men in de Bladen ea op d3 meetings den volke verkondigen^ dat het de Gereformeerden om het k e r k e g o e d en om de fondsen te doen was.

En afgezet door een Cl. Bestuur, dat niet uit tien modernen, maar uit negen rechtschen, belijders van Christus, en één moderne bestond, terwijl bovendien zes ook nog predikanten te Amsterdam waren. Driewerf schande, dat de Irenischen zoo diep waren gezonken om den naam van Christus en hun eigen broederen zóó te smaden.

Maar — zóó trachtte Ds Hogerzeil van Amsterdam het afzettingsvonnis te rechtvaardigen — de Algemeene Kerkeraad had geen recht art. 41 te wijzigen. Immers de Gemeente, die het bezitsrecht der goederen heeft, had o-p 15 Febr. 1869 toen zij besloot de tegenwoordige wIj ze van beheer te willen behouden, wel aan den Algemeenen Kerkeraad, maar niet aan de K e r k e 1 ij k e Commissie de regeling van het beheer opgedragen. De Algemeene Kerkeraad had de wijziging van art. 41 aan de „beslissing y^ stemgerechtigden" moeten onderwerpen.

Dr Kuyper heeft dit echter schitterend weerleoj met de officiëele bewijzen erbij. Hij toonde aari' Ie. dat reeds in 1869 namens de Gemeente dooi den Kerkeraad het beheer aan een Kerkeliju Commissie was opgedragen; en 2e. dat in isgj door de Gemeente met groote meerderheid van stemmen „ja" geantwoord is op de vraag of zij dj tegenwoordige wijze van Beheer verlangde te h^ houden; en dat de Kerkeraad daarbij toen uitdrukkelijk vermeldde: „dat de Algemeene Keriie. raad zich voorbehield in dit Reglement zoodanig veranderingen en bijvoegselen te maken als hij na de Commissie gehoord te hebben, zou noodi» achten"; en dat „aan deze Commissie de vrijheij verbleef om voordrachten tot Wetsherziening in te dienen". Op grond van dit art dus had de Com. missie de bevoegdheid art. 41 voor te stellen en de Algemeene Kerkeraad het recht om het goed ie keuren.

Maar goed. Stel nu, dat de Kerkeraad in zijn rechl was, was het dan ook metterdaad de bedoeling van Kuyper en Rutgers bij breuke met de Organisatie a 1 het kerkegoed mee te nemien en de' Modernen en Irenischen „naakt aan den dijk" te zetten?

Immers zóó werden ze den volke voorgesteld; als een „complot", als „muiters", als „oproermakers", die „revolutie" in den zin hadden en „op roof uitgingen".

Daarop luidt het antwoord beslist en afdoend; neen, dat was hun bedoeling niet.

Van Kuyper niet. Hij toch betuigde meermalen;

„In historischen zin konden we, als Gereformeerden, in een Gereformeerde kerk, al het goed rechtens voor ons zelven opeischen en stellin zou bij dien eisch onze rechtstitel beter dan die van eenige andere groep staan. Maar we wilden dal niet. Billijkheid heeft ook haar rechten. En bovendien, de historie leerde ons, hoe overmaat van kerkelijk goed den geest verstikt en altoos weer het ongeloof doet insluipen. Vandaar ons gestadig roepen om toch aan den leugen in de Kerk een einde te maken, de valse he, onware gemeenschap van b e 1 ij d e r s en b e s t r ij d e r s te verbreken, en mits men ons beginsel maar niet deerde, die zuivering van den dampkring te zoeken door deeling van het kerkelijk goed".

En als zij dan toch volhouden: „Gij doelt op roof"; en gij wilt ons „naakt' aan den dijk zetten, dan is zijn verpletterend antwoord terecht: Wij „Gereformeerden wilden steeds het kerkegoed deelen en u bovendien uw traktement nog laten; maar gij Irenischen durft de heeren van Son c.s, ter afzetting aan de Synode voordragen. En uu, wie afgezet is als Bedienaar des Woords, die is eerst recht... „naakt gezet aan den dijk". Conflict gekomen, p. 13, 14.

En Rutgers evenmin. In zijn „Rechtsbevoegdheid onzer Plaatselijke kerken", dat hij met Jhr Mr A. F. de Savornin Lohman schreef betoogen zij op p. 184—185 met kracht en klem van bewijs, dal de Kerkeraad van Amsterdam, die te voren recht had op de kerkelijke goederen, door de afwerping van het Synodale juk dat recht niet verloor, maar behield.

„Maar wel is het voor ons de vraag of een rechterlijke uitspraak, in welken zin dan ool(, wenschelijk zij", zoo eindigen zij het magistrale betoog.

„Een van tweeën is onvermijdelijk: öf de zelfstandigheid der locale Kerken zal worden aangenomen, óf de onverbreekbaarheid van het keriielijk verband".

„In beide gevallen is het waarschijnlijk nog beter alles te verliezen dan alles te winnen".

„En is dit zoo: zou het dan niet beter zijn voor alle partijen, de beslissing der wereldlijke macht niet in te roepen, maar liever tot een miimeüjlfe deeling over te gaan, en binnen een bekwamen termijn, met gezamenlijk overleg, den bestaanden band te verbreken en aan alle kerken de volledige vrijheid te laten, om hetzij alleen te blijven staan, hetzij nieuwe banden aan te knoopen? "

Dat is toch wat anders dan „op roof uit '* gaan"!

Nu nog een bezwaar van onze eigen zijde. Ds Vv. F. A. Winckel, zelf een der oude strijders, sclirip in zijn mooie boekje „De Strik gebreke^.: „Het is jammer dat dit besluit werd genomen". H'i achtte het overbodig omdat in art. 40 reeds waarborg lag dat een voorloopige schorsing voor de Commissie van Beheer geen kracht zou hebbeO' Maar nu het in art. 41 aangedikt werd, had h» Classicaal Bestuur aanleiding .om in te grijpe"'

Waarschijnlijk heeft hij hierin gelijk, dat 't Conflict dan zuiverder was verloopen, en op de a't^' tenquaestie zou zijn losgebroken. De quaestie o^ goederen zou dan daarna gevolgd en bij recliter' lijke beslissing aan de Gereformeerden evenals n wel ontzegd zijn. Mogelijk ook dat meerdere kerken zouden zijn meegegaan omdat dan het conib oj) de geestelijke goederen zou zijn ontstaan. ,

Bovendien noemt hij het „een fout", dat art. gewijzigd werd. „Immers werd in de handen v

. Comfflissie van beheer de beslissing gelegd, wanneer het geval zich zou voordoen, dat de Kerkeraad zich genoodzaakt zou zien te handelen naar [, et Woord Gods".

pat zie ik anders. Volgens art. 40 lag de beslissing in handen der Commissie. Daarin staat uitdrukkelijk, dat in geval van oensuur de Commissie beslis') „of en in hoeverre deze censuur gevolgen heeft voor de rechten van den betrokkene". En in arl. 41 wordt de beslissing juist uit de handen van de Commissie teruggenomen. Hier wordt aan de Commissie voorgeschreven welken Kerkeraadzij j0 geval van conflict te volgen had. Letterlijk luidt jjjt: dan „zal de Commissie voortgaan met den oorspronkelijken Kerkeraad (zoo Algemeenen als Bijzonderen) die de gemeente bij Gods Woord zocht te houden, als den eenigen wettigen te erkennen »n bij de uitvoering van alle bepalingen van dit Reglement, die van „Kerkeraad" gewagen, uitsluitend hem daaronder verstaan".

Mij dunkt, dat heeft Rutgers juist gedrongen art. 41 voor te stellen. De Commissie moest niet meer voor de vraag staan: welken Kerkeraad moeten wij erkennen. Dan kon het vrij beheer nog in gevaar komen, want de Commissie besliste. En dat mocht niet. Het moest te voren vast staan, welken kerkeraad de Commissie volgen moest.

Rutgers zag scherp en hij zag het goed. Of hij dacht dat het kerkegoed zou behouden worden? Misschien niet. Maar hoe ook, de rechtszekerheid moest formeel zoo zuiver mogelijk gesteld zijn.

Vandaar dat Rutgers in zijn kwaliteit als kerlivoogd aanstonds ingreep, toen het Classicaal Bestuur zich wederrechtelijk van de gebouwen zocht meester te maken. Wat daarbij voorviel is toen onder den naam van P a n e e 1 z a g e r ij aan den volke in Nederland kond gedaan. Opmerkelijk dat Dr Rutgers er zoo goed afkomt. Niet hij, op wiens last als president-kerkvoogd toch gehandeld werd, maar Dr Kuyper en Mr de Savornin Lohman moeten het ontgelden. Zij worden als inbrelcers geleekend.

De Nederlandsche Spectator teekende het op een plaat aldus: Dr Kuyper met een breekijser gewapend bezig de deur te forceeren. Jhr de Savornin Lohman staat achter hem met een groolen ring met ontelbare loopers, terwijl er een derde met een zaag onder den arm gereed staal om hulp Le bieden. Het onderschrift is aan liet vierde Bedrijf van Vondels „Gij sb recht van Amstcl" ontleend:

Zij schieten derwaert aen... Als tijgers, die bij nacht van honger uitgejaeght Gebeten zijn op roof. Zij stormen onversaeght Met hoornen op de deur, om 'tal voor Godt te waegen.

JOH. JANSEN.


1) Dit artikel, vervolg op de bijdragen van den Sctir. in ns „Doleantie-nummer", wordt nog afzonderlijk gegeven.

(Red.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's