Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De smarten dergenen, die eenen anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden. Psalm 16: 4 a. Indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal dan aan het dorre geschieden? Lucas 23:31.

Israëls echtbreuk, op Golgotha, als altijd een tegennatuurlijke zonde.

Wij, knappe menschen, weten bizonder goed het onderscheid te formuleeren tusschen de zonde van echtbreuk en onnatvmrlijke of tegennatuurlijke zonde. Wanneer een man zijn vrouw terwille van een andere verlaat, en alzoo echtbreuk pleegt, of omgekeerd, dan zeggen wij: dat is wel een geval van echtbreuk, maar nog niet van tegennatuurlijke zonde. Kwaad is het wel, maar: ' het is geen onnatuur zoolang nog de man zich aan een andere vrouw verbindt, of de vrouw aan een anderen man. Eerst als de natuurlijke grondverhoudingen geschonden worden, zooals Paulus dat in Rom. 1 zoo duidelijk als het kwaad van het decadente heidendom geteekend heeft, eerst dan spreken wij van onnatuur, van een tegennatuurlijk kwaad.

Nu is reeds onder menschen op zichzelf deze begripsmatige onderscheiding, hoe noodig ook voor de ipenschelijke rechtbank, toch niet volkomen juist te achten, wanneer men streng spreekt naar de Schrift. Want men vergeet daarbij, dat de zonde als zonde alt ij d ingaat tegen onze natuur.

Maar dit zij verder daargelaten. Wij willen op iets anders wijzen. Wij hooren uit de Schrift, dat in de verhouding van het genadeverbond, d.w.z. in die levensgemeenschap, waarin de Heere tot Zijn volk zegt: uw maker is uw man, de echtbreuk nooit is los te denken van de onnatuur; dat ze daar altijd automatisch tegennatuurlijke overtreding wordt. Is dat zoo wonderlijk? Maar 'tis ineens volkomen duidelijk, aan wie bedenkt, dat in dit „huwelijk" tusschen God en Zijn verbondsvolk er slechts van één man en van" één vrouw sprake is. Een tweede is er niet, noch voor de eene, noch voor de andere „partij" in dit huwelij ks ver bond.

Wanneer dus het volk, dat Israels God zich ondertrouwd heeft, dat Hij Zijn bruid. Zijn vrouw

genoemd heeft, zich afkeert van zijn God, van de „Man" in het huwelijk, dan treedt in plaats van de huwelijkstrouw, d.w.z. in plaats van den waren godsdienst, een karikatuur van godsdienst. Dan vervalt men tot de afgoderij. Dat noemen alle profeten echtbreuk. Maar ze veroordeelen het tevens als tegennatuurlijke zonde. Want als in dit met den Heere gesloten „huwelijk" de vrouw haar eigen man verlaat, en daarin echtbreuk pleegt, dan brengt ze zich noodwendigerwijze in dien valschen toestand, waarin „de vrouw" zich aanstelt als ware zij „de man", en in de dronkenschap der afgoderij zich „een man" als ideaal voor oogen stelt, dien zij bejegenen kan, als ware het een vrouw. Ziedaar de tegennatuurlijkheid in deze echtbreuk.

Fijn teekent dit de dichter van Psalm 16, als hij in 't vierde vers zijn weerzin tegen alle afgodendienaars spreken laat. Onze vertaling zegt, dat die menschen een anderen God begiftigen. Deze vertaling is echter bezwaarlijk te handhaven. Nog moeilijker is het misschien, een andere als de onbetwistbaar goede ervoor in de plaats te stellen. Wij achten ons dan ook onbevoegd, in dezen in bepaalden zin te beslissen. Maar gelukkig behoeven'wij ook geen bindende keuze te doen uit de twee vertalingen, die het meest de aandacht vragen, en van welke de eerste het hebreeuwsche woord weergeeft door: „inruilen", de andere door: „werven willen". Daar zijn er, die — aldus de eene vertaling — een anderen God willen inruilen voor den God, dien zij eerst als „m a n" van Israël hebben gekend: den Heere. Zij willen, zoo vertalen anderen, om dien anderen god nu „w erven" gaan. Zij brengen hem offerande, willen naai' zijn gunst zoo dingen, en aldus hem bewegen tot een relatie tusschen hem en zidi, welke analoog is aan de eerste relatie tusschen den Heere en Zijn volk, welke zij van jongs af steeds hadden hooren teekenen onder het beeld van het huwelijk.

Welnu, hoe men de vertaling nu ook kiezen mag, in beide gevallen is het duidelijk, dat deze afgodendienaars van hun kant optreden in de rol van de mannelijke partij. Zij „ruilen" den eenen God „in" voor den ander. Zij koopen, ruilen, ver-ruilen hun „god". Maar zoo iets is het werk van den man, die immers een koopprijs betalen moest in het Oosten voor de begeerde vrouw. Wie dus den eersten god voor een anderen „inruilt", door betaling van een prijs, die doet als ware hij de man. Hetzelfde geldt ook van wie werft om de gunst van een god. Hij is weer in de mannelijke rol vervallen. „Want" de man werft om de hand van een levensgezellin. In het oog van dezen dichter bedrijven dus de afgodendienaars een dubbel kwaad. Of liever, één en hetzelfde kwaad laat zich naar twee kanten kwalificeeren. Het is echtbreuk tegen den Heere; en die echtbreuk is te gruwelijker kwaad, naarmate men meer bedenkt, dat Hij in het verbond van Zijn genade zich zóó diep in vrijen wil heeft neergebogen tot Zijn volk, dat Hij, die ei s ch en kon, gevraagd heeft om het hart van het volk. Maar tevens is het ö n natuur, tegen natuur. Het keert de primitiefste orde onderstboven; de „vrouw" doet, als ware zij nu „man"; het schepsel doet, als ware het zelf geroepen tot het Schep per s- initiatief. En zij die slechts o n t v a n k e 1 ij k kan zijn en receptief, treedt op in de rol van den man, die actief optreedt, en initiatief opent.

Waarlijk, wie met God te doen krijgt in het geijadeverbond, die verliest de grazieuze handigheid, die hij ten toon te spreiden; weet in al die fijne onderscheidingen tusschen zonde als „nog natuurlijk", èn zonde als „niet-meer-natuurlijk". Hij kent maar ééne onnatuur, dat is de zonde, het uitvallen uit het verbond met God. Dat is het slechtste wat er is. In de , genade werd God de natuur te sterk, om tot het huwelijk Zijnerzijds te komen. Maar Hij schond ze niet: integendeel Hij heeft ze daarin hersteld. En wie nu uit die genade ontvalt, die schendt de natuur tot in haar diepsten grond, in haar herstelde o e r-verhoudingen. O zonde! i

O Israël, dat uw Messias kruisigt, uw wettigen bruidegom „uitruilt" voor een anderen!

O dor hout, dat den groenen boom „uitruilt" voor een meiboom in de kap van het huis van Babel!

O ongeloof, dat den Goeden Vrijdag „uitruilt" voor den feestdag van uw „heilsstaat"!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's