Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Moet dat nu zóó? " (XII.)

(Intermezzo.)

Op mijn vorig artikeltje ontving ik enkele brieven; een andere reactie was een opmerking van „Arie viii Maaswijk". Voorzoover die brieven van ter in het artikel bedoelde vergadering aanwezigen zijn (alle min één), en ze mij aanleiding geven tot antwoord, zal ik dat antwoord geven, zoodra een mij in uitzicht gesteld officieel schrijven mij bereikt heeft; en waar „Arie van Maaswijk", onder zijn gewonen naam althans, ook ter vergadering geweest Is, zal ook hij zich dan beantwoord zien. Rest dus nog die ééne brief van een niet ter vergadering aanwezige; die viel trouwens buiten den kring der genoodigden, want hij heeft tot een andere faculteit behoord, wat eigen studiegang betreft.

Schrijver, hoewel mijn streven toegedaan, is een beetje bang, dat de V.U. schade lijden zal van dergelijke dingen, als ik publiceerde. Ik ook. Daarom publiceer ik juist. Men moet de V.U. beschermen tegen vreemde inkruipsels, die de gereformeerde kerken schade doen, de verhoudingen bederven, en DUS it dat bederf óók haar zelf betrekken. En men moet haar er aan herinneren, dat zij gedragen wordt niet door een groepje, maar door de gereformeerde gezindheid. Maakt zij zich dienstbaar aan een groepje, óf: bevordert zij tactisch groepvorming, da" wreekt zich dit aan haar zelf. Daarom moet men haar waarschuwen. En waar het handelingen betreft, die door publicaties in de dagbladpers zijn voorbereid, maar dan zóó, dat die publicaties door hun onjuistheid een directe waarschuwing aan V.U.-instanties onmogelijk maakten, terwijl voorts nadat de eerste stap op een heilloozen weg gezet is, de veel ergere semi-P"' blieke weg wordt vrijgegeven — psychologen zullen mij begrijpen... — er is immers een groote groep van studenten, candidaten en predikanten en wèl toegelaten hoogleeraren opgekomen... — daar móet me» wel publiceeren; particuliere correspondentie helpt i dit stadium niet meer. Wie dus meent, dat de \' • schade lijdt, moet niet m ij vragen: houd op m^' '"' spreking, maar de V. U. : houd op met zulke dinge" te laten doen; sta Uw gebouwen er niet voor geen geheimpjes aan jonge, jongere, oude en af, laa' ouder» lieden daar in bewaring gegeven worden tegenover wa, die de V.U. óók noodig heeft. En laat niet tusscM^ de breede massa van menschen, die de V.U. telkens steun vraagt, een wig drijven in Uw eigen gt in praesentie van Uw eigen hoogleeraren. Wie de • • dienen wil, moet h é d r verzoeken, zulke verga gen dadelijk te verbieden, en dit met evenveel nadr^^^ in de dagbladen publiceeren, als de eerste, onjui^^ kennisgevingen daarin de openbaarheid zocnte • die manier kan èn de V.U., èn de dagbladpers (zw zij geen advertenties, maar eigen berichten do een fout herstellen, tot haar eigen nut. ^

Want ons volk is niet dwaas. En zijn leiders m slechts van de wijsheid heil verwachten.

Of wat dunkt U?

Men publiceert: „voortgezet hooger onderwijs'' Klinkt prachtig. Intusschen: studenten in de zaal.' ilen publiceert: „contact met onze hooglee- , aren". Klinkt liefelijk. Intusschen: zes hoogleerapen in de theologie worden geheel buiten de laak gehouden; men beslist over eerste samen- Komst, karakter der vergadering, en düs der volgende vergaderingen, over plaats en onderwerpen, zonder ook maar het minste overleg met hen. Die zes wonen in Kampen- Eén van beide: men rekent hen niet tot „onze jdogleeraren", maar dan moeten de dagbladen, die helen de laculteitsvereeniging, die administreert, en pen. iieeren, die de zaak opzetten, het maar ronduit zeggen; öi men rekent hen wèl er toe; maar dan is het jrievend, hen voorbij te gaan in de organisatie. Wij liier in Kampen worden toch zeker niet nog eens l^ter gevraagd? Wij zouden het niet in ons hoofd halen, de collega's aan de - V.U. zoo te doen bejegenen; , n wij zouden er voor bedanken, in een vergadering te komen, die heette: „contact met „onze hoogleeraren" (e zoeken", als de collega's aan de 'V.U. en bloc waren beschouwd als quantité négligeable; intusschen zijn er ^èl hoogleeraren van de V.U. in die vergadering gefeest. En men moet nu maar niet zeggen, dat ik geheimen verklap; denkt men soms, dat die studenten _- die trouwens niet heel de acte van het zwijggebod m deszelfs bevestiging hebben bijgewoond, zullen zwijgen? Of die predikanten en candidaten? Niet ik verklap geheimen, en ik gebruik ook geen verklikker; maar ik vecht tegen semi-publiciteit; en dat zou „De Heraut" b.v. ook doen, als ik b.v. een semi-publieke actie opende, laat ons zeggen, inzake het promotierecht (dan zou men mij beschuldigen van conspiratie; en wil men mettwee maten meten? )

En dan de gevolgen? Candidaten, b.v. iemand, dien ik zelf pas examineerde, hooren spreken door een theoloog-lioogleeraar óók over publieke meeningen van een collega van dien hoogleeraar; maar mogen hem niets vertellen... Er was een paedagoog in de zaal. En wij hidden veel 'voor elkaar. Predikanten, ook van Zuid- Holland mogen komen; maar de emeritus-predikant van Rotterdam-Delfshaven, benieuwd, wat in een academische hoorzaal verteld is, mag het niet weten; niettemin ligt Rotterdam in Zuid-Holland. Eenheid der broederen? Het volk wacht nog op een conferentie naar aanleiding, van „Den Haag-West", waarmee een hoogleeraar der V.U. zoo bizonder verklaarde ingenomen te zijn; maar intusschen gebeurt er niets — het volk kan dat weten, omdat ik verklaard heb, over die aangelegenheid alleen in het openbaar te zullen spreken, en ik sprak immers nog niets —; en intusschen worden studenten en candidaten en predikanten op een referaat onthaald, welks aanteekeningen niet eens mogen worden ter lezing gegeven aan ondergeteekende, toen hij, bekend met academische gewoonten aan een universiteit die in de open lacht werkte, eens informeerde bij een aanwezige, welke wijsheid er was meegedeeld, opdat hij leeren mocht.

Laat men dadelijk ophouden, en dit maar ronduit zeggen. Er zijn meer dingen, die van den grond af moeten worden opgezet; men moet daar niet te hoog voor staan. Maar vergete men twee dingen niet; a. ik gebruik geen „verklikker", want ieder mag mij toch zeker wel zeggen, dat een heel gewone vraag naar het verhandelde moest worden beantwoord met een: het spijt me, maar ik mag dat aan U, emeritus-predikant van Rotterdam-Delfshaven, niet vertellen; U bent maar praeadviseur der generale synode, maar dit hier is nog heel wat anders...; b. een geheim van een volle zaal is geen geheim.

Gaat men op dit pad door, dan zal de V.U. de gevolgen ondervinden, niet van K. S., die alleen maar tegen groepsvorming vecht, maar van de daar vergaderden, voorzoover ze aan dit bedrijf BLIJVEN meedoen (ik wek ze, niet stilletjes, maar publiek op, te bedanken voor deze „eer", die tusschen broeders een wig drijft). Men kan nog terug, en het is pas Paschen geweest

Want niet ik hang de vuile wasch buiten, maar ik verhinder, dat men het waschwater verontreinigt, en het wasschen laat gebeuren in een al te benauwde binnenkamer. Dat is erg ongezond voor de bij den arbeid betrokkenen. Geen geheimdoenerij in de Gereformeerde Kerken, geen meten met twee maten, geen gepraat over „contact met onze hoogleeraren" over zaken van kerkelijk leven, als men de voor het KERKELIJK leven allereerst aangewezenen heelemaal negeert. Ik heb al eens meer gewaarschuwd tegen onder-onsjes.

En als men mij vraagt: „moet het nu zóó? ", dan 2eg ik: ja, zeker. Niet, zóó als het daar in die provincie gebeurde, waaruit die vraag kwam, ja in de stad zelve, waar die vraag gesteld en overgenomen werd. Voorts heb ik nog niets gepubliceerd van enkele tragische — maar gelukkige — momenten in die vergade- "ng. Laat het niet noodig worden; laat men den stroom fe semi-publiciteit aldammen; en liefst dadelijk. Ik ^raag dat niet voor mij, maar ik raad het in het belang der V.U.

DESNOODS zijn er wel andere lokalen, als men dan 'och zoo iets wil

K. S.

Boedemaker—Boissevaiiv

(Opmerking vooraf: Uit dankbaarheid voor "sn opbouwenden arbeid, dien ook de heer A. Janse ^^n ons Doleantienummer heeft willen besteden, besloot ' ' '^^^e week mijn eigen ruimte voor onderstaand arti- ^' 8, 1 te staan, wijl anders weer andere copie moest Uitblijven; en er staat al zoo veel... De uitgever heeft het niet graag, dat ik mijn copie inkort, en misschien ook een enkele lezer niet; ik beloof daarom, dat het ^r voor één keertje wezen zal. K. S.)

In „De Reformatie" van 7 Febr. 1936 (het Doleantienummer), gaf ik een verklaring van de raadselachtige houding van den „onbegrepen denker" Hoedemaker, in den kerkstrijd van zijn dagen.

Hij worstelde tusschen „den loop der omstandigheden", van den „algemeenen geest", die de kerk in handen der Modernen speelde — en de vrije Persoonlijke handeling, die op het juiste moment zou ingrijpen om de oude Gereformeerde Kerk van de Republiek weer als orthodoxe Vaderlandsche Kerk tot heerschende kerk in ons land te maken. Deze „Gereformeerde Kerk" mocht geen „partij" onder de partijen (richtingen) zijn, doch zij moest d e Kerk zijn in Nederland.

We zagen ook hoe Hoedemaker wachtte op het „ p r o- c e s" van den „algemeenen geest", totdat „de juiste daad" zou komen.

De korte inhoud van „Wat staat ons te doen? " is: alle menschenwerk laten varen, allen in de schuld — en toch moet de „Nationale Kerk" (gezien als „vrije" Persoon) Zich niet door het toeval laten leiden, maar den algemeenen geest in de hand houden en activeeren tot een nationaal k e r k e 1 ij k handelen. Heel de kerk, heel het volk!

Wij wezen hierbij op Stelling II bij Hoedemakers promotie: „De idee der vrijheid valt samen met de idee der persoonlijkheid". En we zagen hier verbindingslijnen met Emersons philosophie.

In '86 stelde Hoedemaker zich tegen Kuyper, omdat de daad van Kuyper ook maar een daad was, die in de ontwikkeling van den „algemeenen geest" lag. Hoedemaker en zijn volgelingen hebben sindsdien gewacht op de historiemakende daad, die als vrije daad van de Persoonlijkheid der Kerk zóó „opmerkelijk" zou zijn, dat men zou kunnen zeggen: God heeft het gedaan.

In dat „opmerkelijke", dat verwacht wordt, ontmoeten de philosophie van Emerson en de bevindelijke „lijdelijkheid" van mannen als Budding en L e d e- b o e r elkander.

Wij zagen ook, hoe Prof. Haitjema zonder blikken of blozen van De richtingen (partijen) in de Hervormde Kerk spreekt en meteen deze alle onder het oordeel van Barth zet om dan in deze crisis, waarin allen zich bevinden, de scheppende daad Gods te verwachten.

Zoo kan zelfs de partij-man in de kerk zich tóch weer op Hoedemaker beroepen, evenals de partij-man in den staat: Ds Lingbeek. Want tenslotte zijn allen het eens in het grondprincipe, dat de gehoorzaamheid der Gereformeerden aan het Woord slechts ontwikkeling van den algemeenen geest is.

De Gereformeerden gaan „buiten den toestand" staan, zij spreken vaste waarheden als hadden zij daar ware kennis van. En zij beweren, dat hun „actie" werkelijk iets te maken heeft met het werk, dat God aan en door menschen en kerken „komt te doen".

Neen, déze groepen rondom Hoedemaker verwachten het „van God" en daarom hopen ze op de „opmerkelijke" daad, die „heel de kerk en heel het volk" zal omvatten en die het begin zal zijn van een nieuwe phase in de geschiedenis van de Vaderlandsche Kerk niet alleen, doch ook in de geschiedenis van het kerkelijke Nederland, waarbij men dan in beide gevallen den draad weer kan opnemen, die met de Fransche Revolutie is gevallen.

Wij zagen ook, dat dit verwachten van een opmerkelijke daad, meermalen „opmerkelijke" uitkomsten gaf. Zeer vele „opmerkelijke" dingen zijn op dit gebied uit het leven van Hoedemaker en Budding en Ledeboer te vertellen. Zooals er ook zeer vele frappante opmerkelijke dingen gebeuren bij waarzeggers en fakirs in Indië. Wij gelooven, dat de geest dezer eeuw ook het bijgeloof kan activeeren en pseudo-gebeden verhoort en „ g r o o t e teekenen" zal doen tegen het einde der eeuwen.

Het zou ons dan ook niets verwonderen als de partij van Hoedemakers Vaderlandsche Kerk nog eens haar hoop in vervulling zag gaan op „opmerkelijke" wijze. Wie de voorgaande artikelen nauwkeurig heeft gelezen, zal opgemerkt hebben, dat er overeenkomst is tusschen „de juiste daad", die als historie-makend verwacht werd door de Hoedemakerianen en de „action directe", de dirigeerende, geschiedenis-voortbrengendedaad van het fascisme. Hoedemaker en 't fascisme hebben denzelfden hoogmoedigen kijk op de gewone historische ontwikkeling (algemeene geest) en dezelfde hoopvolle verwachting van één „opmerkelijk" dóen van een Persoon of van een als Persoon gedachte kerk of staat of rasgemeenschap. Het scheppend moment van die ééne daad is dan van hooger orde dan 't gewone doen der menschen: God moet „het" doen en Hij „doet het" dan j, opmerkelijk" in dat menschenwerk.

Welnu, in Dr W. Th. Boissevain zien we thans beide geestesrichtingen samenvloeien: de Vaderlandsche Kerk van Hoedemaker en de nationaal-socialistische Staat worden zeer wel vereenigbaar geacht en in zulk een samenvoeging zou de leuze: Heel de kerk — heel het volk, in vervulling kunnen gaan. Als we de algemeene ontwikkeling der geesten volgen, dan schijnt het ons toe, dat dit ideaal nog wel eens zeer „opmerkelijk" op deze manier vervuld kon worden. We zien allerwegen weer Kerk en Staat samenvoegen onder het ééne beginsel van de juiste daad door den Persoon — we zien overal, tot in onze Geret. Kerken toe — dezen nieuwen geest opsteken als een felle oostenwind — en de massa laat zich gaarne leiden door dezen „Persoon", op wien gewacht wordt en van wien men zooveel goeds voorspelt

Hoedemakers moeder bad, dat hij nog eens dominee in de „staande kerk" zou worden. En 't gebeurde. Opmerkelijk! Of 't ook naar de Waarheid was is een tweede vraag, opmerkelijk was het!

(Zie vervolg op blz. 244.)

Hoedemaker stond desnoods alléén, hij wachtte op verdedigers van de Vaderlandsche Kerk als d e kerk en dan niet als strijdperk der stroomingen, niet als parlement der partijen, maar als d e heerschende kerk volgens de 17e eeuvifsche opvatting van art. 36 van de Nederl. Geloofsbelijdenis. En „opmerkelijk" — hij vond begrijpende harten.

Hoedemaker wilde allen in de schuld brengen. Opmerkelijk: Barth brengt allen en alles in' de schuld. Hoedemaker wilde de p a r t ij e n weg uit de kerk en zie: de geestesrichtingen vloeiden dooreen (Haitjema) en alles wijst op de twee-deeling: vóór of tegen de „Vaderlandsche Kerk" van den nationaal-socialistischen Staat, vóór of tegen „art. 36".

De voorstanders van de Vaderlandsche Kerk „volgens art. 36" mogen de brochures van Dr Boissevain ter harte nemen en kiezen waarheen zij willen, eer zij door hun principe worden meegesleept waarheen zij niet willen.

Verleden jaar verschenen twee brochures in een reeks: Heel de kerk, heel het volk, onder redactie van Dr W. Th. Boissevain en Dr J. van Ham. De eerste brochure is getiteld: EEN CHRISTELIJKE STAAT. Uit de nalatenschap van Dr Ph. J. Hoedemaker, door Dr W. Th. Boissevain.

En de tweede brochure van denzelfden schrijver is - getiteld: DE KERK EN DE NATIONAAL-SOCIALISTI­ ./ SCHE STAAT.

Voor zoover ik weet is er verder nog niets in deze merkwaardige serie verschenen.

Merkwaardig is deze serie, omdat zij zoo geheel wortelt in de diepliggende tendenzen van Hoedemakers optreden.

Boissevain is het niet eens met Hoedemaker over het Gereformeerd karakter van de komende Vaderlandsche Kerk.

Hij schrijft: „Zoo besluiten wij dan, dat het onmogelijk-') is het karakter der natie als c h r i s t e- lijk-protestantsch gereformeerd te omschrijven, daar juist het gereformeerd protestantisme een der oorzaken was, door welke de staatkundige ontwikkeling hare nationale ontwikkeling belemmerde en versectariseerde. „Christelijk" en „protestantschgereformeerd" liggen hier niet op één vlak. De natie is christelijk; de invloed der Reformatie is een belangrijke factor in hare ontwikkeling. En van het bovenstaande worde geen misbruik gemaakt om ook het zegenrijke van dien invloed te weerspreken, of om er uit af te leiden, dat de handhaving van de kerk der reformatie geen eisch zou zijn, die aan de overheid mag worden gesteld". („Chr. Staat", pag. 51, 52.)

We hooren hier de taal der nationaal-socialisten: de overheid handhaaft de kerk der reformatie. Een kerk, die door een overheid gehandhaafd wordt. Een nationale kerk dan. Van den Christel ij ken nationaal-socialistischen Staat, die „zich onderwerpt aan het Woord Gods". „Dat Woord Gods staat boven de kerk." Deze Christelijke Staat, oordeelende „naar het Woord" over de kerk, zal dan moeten zeggen in concreto welke kerk dan de ware nationale kerk is. Dr Boissevain geeft dan de volgende overwegingen om een uitweg uit deze „impasse" te wijzen. Hij schrijft:

1. „De staat erkent het recht en de zelfstandigheid der Kerke Christi, die zich door haar wezenskenmerken van vereenigingen... als een univoca onderscheidt." (Tusschen haakjes, dat doet ónze „staat" ook, al noemt men van nationaal-socialistische zijde onzen staat „neutraal". Onze overheid belijdt te regeeren als Dienaresse Gods in burgerlijke zaken en zij spreekt het duidelijk uit, dat zij regeert „bij de gratie Gods" — zij erkent zeer zeker de kerk als „kerk". Zij eerbiedigt in tal van artikelen, dat de kerk van hoogere orde is dan een vereeniging. Men leze de hoofdartikelen: Liberale gedachte, in „De Standaard" van 5 en 19 Febr. 1936.)

Dr Boissevain vervolgt dan: „De wezenskenmerken van de „Kerke Christi" zijn haar Christusbelijdenis, haar bovennatuurlijke oorsprong, de kinderdoop en haar continuïteit met de oud-christelijke Kerk."

(Over die continuïteit zal dan de Staat beslissen. Waar deze Staat de alles Eénmakende Nat.-Soc. Staat is, die de Eenheid in den Persoon-van-de-juiste-daad vereert, daar is het niet twijfelachtig meer wat deze Staat zal constateeren over deze continuïteit bij de Kerken der Afscheiding en der Doleantie.)

Hoedemakers Kerk-idee zal hier beslissen en daartoe werken thans de p a r t ij van Ds Lingbeek en de vele ijveraars voor „artikel 36" voorbereidend mee. Deze ijveraars zijn ongeveer op alle punten van uitlegging van het artikel in de Ned. Geloofsbelijdenis verschillend en toch werken zij samen als door een onzichtbare geestelijke drijving geleid. Ook degenen, die de eindresultaten van deze actie geenszins wenschen.

2. Dr Boissevain vervolgt: „De Staat constateert dat deze Kerk (bedoeld is de Kerk, zooals Hoedemaker die zag) zich (thans) niet vertoont in een vorm, die haar past".

(Hoedemaker wilde vóór alles de Kerk reorganiseeren en verweet Kuyper, dat deze met reformatie naar de belijdenis begon.) Boissevain wil reorganisatie op deze wijze:

„Voor dezen toestand (waarin de Kerk nu verkeert) is hij (de Staat) niet verantwoordelijk, ook is hij niet geroepen tot kerkreformatie. Maar wel heeft hij d e bevoegdheid (let wel, de Staat heeft bevoegdheid) het recht der Kerken, om zich als door den Staat te erkennen KERK aan te dienen, toetsen." te

5. „Daar deze kerk echter abnormaliter pluriform verschijnt, kan de overheid deze verplichting (bedoeld is, dat de Staat zich moet laten voorlichten door d e kerk) slechts nakomen door uit de kerken een raad of commissie van personen te benoemen (door den Staat benoemde personen dus), die haar met voorlichting dient. Vanwege de abnormale pluriformiteit der kerk (!) moet de keuze der personen aan de eigen prudentie der overheid worden overgelaten."

6. „Van binnenkerkelijke aangelegenheden houdt de overheid zich afzijdig, VOORZOOVER zij niet de openbare orde bedreigen of revolutionair ingrijpen op terreinen, die tot de competentie van den Staat behooren."

„Een kerk of kerkelijke personen, die zouden meenen daartoe van Godswege geroepen te zijn, moeten bereid zijn de gevolgen te dragen van de vervulling dier vermeende roeping, gel ij k ook Calvijn deed bl ij kens zijne profetische inleiding op zijne Institutie." Tot zóóver Dr Boissevains „weg uit de impasse".

Inderdaad, zóó kan Hoedemakers philosophisch ideaal nog eens werkelijkheid worden. Dat wordt dan practisch: heel de nationale kerk en heel de Nationalistische Staat tégen degenen, die belijden, dat Christus Koning is over de kerk door de ambten. Heel de „Vaderlandsche Kerk" als verzameling van alle gedoopte Nederlanders (behalve de Roomschen) tegen de brekers van die eenheid. Wij zagen in Duitschland het nat.soc. regiem weer Christelijk worden en 't gebed invoeren op de staatsscholen. En thans worden de weinige vrije Christelijke scholen uitgeput door een wettelijk voorschrift, dat hen belet nieuwe leerlingen aan te nemen.

Ook in Italië werd door het Fascisme de Bijbel op de school ingevoerd als wettelijk verplicht. In ons land worden nu van alle kanten stemmen gehoord, die om dergelijke maatregelen vragen. En het is geen listige bedriegerij als de N.S.B.-er propaganda ons een speciaal Christelijke staat belooft.

Neen, het is meenens als Boissevain zegt: „Wij zijn de ooggetuigen van een kentering in het europeesche geestesleven, die slechts kan vergeleken worden met een revolutie, als die welke door de Renaissance werd ingeluid en in de negentiende eeuw voltooid. Van deze revolutie was de neutrale staat, die naast vereenigingen... de kerk niet kende als kerk, de uitkomst op staatkundig gebied. Deze neutrale staat wordt thans vervangen óf door den God bel ij denden óf door den God loochenenden staat."

Inderdaad, ik geloof, dat Dr Boissevain de teekenen van den geest des tij ds zeer goed verstaat.

Alleen... wat hij als God-belijdende-nationaal-socialistische-staat propageert tegenover wat hij „neutrale staat" van thans noemt, dat is voor alle ware Christgeloovigen in alle kerken af te bidden.

Het is wel heel vreeselijk, dat de „nalatenschap van Hoedemaker", die toch ook iets beters kende dan dezen geest, die hem dreef in zijn ijver voor de Vaderlandsche Kerk, nu wordt gebruikt om den opkomenden nationaalsocialistischen Christelijken Staat, en de Kerk, die daarbij past, te propageeren. Want Hoedemaker heeft ook een andere zijde. Als theoloog en als predikant hield hij zich aan de waarheid der Schriften tegen de Schriftcritiek en tegen de moderne en ethische richting. Daardoor werd hij telkens aangetrokken tot die Gereformeerden, die worstelden om kerkherstel. Daardoor kwam hij telkens in hun vergaderingen en was hij mede een der eerste professoren aan de Vrije Universiteit. De Gereformeerden hebben déze zijde van Hoedemaker steeds ten volle gewaardeerd en hem vaak tot „de ónzen" gerekend. Vandaar ook telkens hun teleurstelling. We zien hier nog een anderen tweestrijd in zijn leven. Hier was het de vraag: zal Hoedemaker dóórgaan in zijn worsteling tusschen „wachten" en de van God verwachte „action directe", óf zal hij zich eenvoudig voegen bij de Schrift-gehoorzame strijders vooi- reformatie naar de belijdenis.

Helaas, hij heeft practisch het eerste gekozen. En hij heeft het zeer juist gezegd tot Kuyper: „Niet wij, misschien, maar de vertegenwoordigers van de beginselen, die gij en ik belijden, spreken elkander hierover nader, als wij ter ruste zijn, over twintig, vijftig, honderd jaar, indien het strijden nog zoo lang moet duren" ^). Inderdaad.

De strijd tusschen Kuypers gehoorzaamheid aan het Woord en den geest van Hoedemakers Vaderlandsche- Kerk-ideaal wordt steeds scherper en het front van de „Hoedemakerianen" in den ruimsten zin wordt van uiterst links tot uiterst rechts al meer zichtbaar. Men kan thans overal in den lande de propaganda-redevoeringen voor een nationaal-socialistischen Christelijken Staat aanhooren, zelfs uit den mond van... leden der Gereformeerde Kerken.

En zooals het woord van Hoedemaker: God moet „het" doen, veel „vromer" klonk, dan de Schriftuurlijke oproep tot den kerkstrijd ter reformatie, zoo klinkt ook de propaganda van de Gereformeerde ijveraars voor den nieuwen Christel ij ken Staat veel „vromer", dan de Schriftgehoorzame arbeid onzer regeering-bij-de-gratie- Gods in den burgerlijken rechtsstaat, waar de kerk een stil en gerust leven mag hebben. De ervaring van onze broeders en zusters in de Christelijke Nationaal-Socialistische staten zij ons tot leering. Wat baat het al „be­ doelen" vele aanhangers van den nieuwen Staat go verdrukking der kerk, het moet er toch vanwege h beginsel toe komen. En het is de verdienste Dr Boissevain, dat hij deze consequenties trekt voor i\ kerken, die dezen Staat zouden te na komen. Zie

punt 5, JANSE,


1) Spatieering van mij.

2) Boissevain, Een Christelijke Staat, pag. 6.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's