Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Bioscoopbezoek.

Eer wij verder gaan met de bespreking van de quaestie van zekerheid des geloofs en wat daarmee saamhangt, eersteen artikeltje over: Bioscoopbezoek.

Een student schreef mij daarover. Hij ^^""ï, in zijn brief, dat er niet weinige studenten ziJDi ook Gereformeerde studenten, die geregeld de bioscoop bezoeken. ...

Hijzelf liad dat ook wel gedaan, maar daarWJ altijd het gevoel gehad: ik behoor hier niet; * past niet bij mijn belijdenis en levensopvattuio' En dan vraagt hij mij: hoe denkt u daarover Antwoord: Het is mij bekend, dat in het leven van niet weinigen onzer Gereformeerde studen de film een vaste, zij het ook nog bescheiden pW» heeft. 1^

Het motief, dat men voor dat hioscoopb& io^^^ aanvoert, is dan dit: wij moeten geregeld ^oo ' gespannen studeeren; daar zijn ziin oogenbljW^ ' waarin wij inderdaad behoefte hebben aan eenige

.jtspaiining; welnu de film geeft daarvoor een orachtige gelegenheid; en — kwaad schuilt er niet in; er ^ijn wel goede films, waarvan ^een verderfelijke werking op den mensch uitgaat, wat «OU er dan op tegen zijn zoo nu en dan eens een «vondje in de schemering van de bioscoop-zaal aoor te brengen?

Laat ik nu maar direct zeggen, dat ik het met ^ie redeneering heelemaal niet eens ben en dat, naar mijn oordeel, in het christelijk leven voor de Dioscoop geen plaats is.

In de eerste plaats om onszelfs wil. De bioscoop heeft niet een verheffenden, maar een neertrekkenden invloed.

Ik hoorde iemand zijn gaan naar de bioscoop , erdedigen> door eeii beroep op wat Prof. Huijinga zegt in: „In de schaduwen van morgen" op l)ladz. 123.

Daar wordt beweerd: „Om kort te gaan, de film huldigt een soliede en populaire moraal, ongejcliokt door filosofische of andere twijfelingen".

Nu heb ik hoog respect voor Prof. Huizinga; maar een dergelijke bewering is er toch wel heelemaal naast.

2elt kom ik niet in de bioscoop. Voor dit artikel kocht ik het laatste nummer van „De Film". Daar staat in een kort overzicht van de film: dream so much".

In de eerste plaats: wat een dwaasheid, die geschiedenis!

Maar dat is het ergste niet. Nota bene! een jong meisje gaat tegen den zin van haar oom op een carnaval de straat op.

Zij komt in aanraking met een jongeman. Gaat )g dieiizelfden nacht met dien kennis van enkele iiren naar Monaco; daar dwingt haar beminde een notaris, hen te trouwen.

Den volgenden morgen ontwaakt hij op zijn kamer en is stom verbaasd dat er een meisje op jijn divan ligt.

Hij is dien nacht in zulk een roes geweest, dat lij zich van de heele geschiedenis niets herinnert.

Eerst is mijnheer uit zijn humeur; maar 't loopt loch alles, prachtig.

Straks schildert hij haar een toekomst met een aito en meer moois.

Zij zegt: Ik zou liever een baby hebben.

Hij antwoordt: Een baby; dat is onmogelijk. Dat zou teveel lawaai maken; ik heb geen tijd om daaraan te denken

Het loopt hem eerst niet mee in de wereld.

Zij raken een Jijdlang van elkander weg. Hij keeft een opera gecomponeerd', maar die loopt Biet. Zij wordt zangeres en — beroemd.

Eindelijk wordt ook hij beroemd; zij hebben eftander dan weergevonden; zij zegt haar carrière vaarwel, om in het leven een andere rol te spelen, deze van „maman".

Hel eenige wat men hier moreel goed zou kunnen noemen is de senlimenteele liefde, waarmee zij hem trouw blijft.

Maar heel de manier waarop zij elkander krijgen, de houding die mijnheer aanneemt tegenover een baby, — 't wordt niet afgekeurd, maar eenvoudig geaccepteerd; heel de sfeer bovendien, die in het sluk heerscht is zóó absoluut wereldsch, zóó los van God en Zijn "Woord, dat het niet anders mogelijk is of er moet een indruk door worden gemaakt op het gemoed van den 'toeschouwer, die God en Zijn Woord en Zijn dienst terugdringt en hem aftrekt van „de dingen, die boven zijn".

Dat is nu het eerste het beste filmverslag dat ik zoo eens onder oogen krijg.

Maar dat kan ook niet anders.

Het doel van de filmindustrie is immers geen ander, dan menschen trekken, al is het ook door 'e speculeeren op hun laagste instincten. Bewijs?

, In het tijdschrift „De filmhga" (nu: „De filmgids") jrg. 1934, Januari-nummer, een stuk van fritz von Unruh: „Phoea"; daarin komt voor een gesprek tusschen een filmproducer en een filmregisseur.

En dan moet u eens hooren hoe die film- Producer (en hij is het tenslotte, die de productie '•eheerscht) denkt over wat een film moet zijn. Hij zegt o.a.: „Hoe dikwijls denkt u, kan een Jijziende professor verliefd worden? Misschien één »eer bij zijn huwelijk. Maar dan komen de kin- *''^n, mazelen, de wasch, inmaakglazen. Maar "'iniij, daar kan hij duizendmaal verliefd worden, °P de mooiste vrouwen van de wereld — en nie- •DMid merkt het, want hij zit in het donker".

En later: „Bij mij mag de kleine, eerlijke procuaaehouder eindelijk bedriegen, stelen en valsche landteekeningen zetten. Hij ziet zichzelf op het nte doek als een elegante zwendelaar. Hij mag ansen, drinken, hoereeren — en nog wel met °|e}begeleiding''.

^ üjk, daar wordt nu van een kant, waar men Ji Weet, wat er in de filmwereld te koop is, Van'ff™ '^ij'^^ie gegeven op de bron, waaruit tal •^ ïilmen opkomen.

PraV^^ ™oet men mij niet aankomen met het m«^ ' '^^^ ^^ toch ook wel goede, werkelijk S"j=ae films zijn.

(als^ ^^ eerste plaats zijn die er zoo zeldzaam seoo^^K^'" ^^^^^' ^^^ iemand, die geregeld de bio- «0 ^ ^®^°ekt, niet altijd zoo'n film vinden kan; tt de tweede plaats, dan moet er toch een

hors d'oeuvre aan voorafgaan en een dessert op "volgen, waardoor het publiek bevredigd wordt.

Want het gaat niet om op te bouwen, om te veredelen, maar om menschen te trekken en geld te verdienen.

En zou men nu werkelijk durven beweren, dat er van zoo'n zaak geen ver derf elij ken invloed uitgaat op iemands zieleleven?

Is dat nu een ding, waar een kind van God zich kan neervielen om zich te vermaken en neer te laten halen, wat hij in moeizamen strijd, bij Woord en gebed, in het leven der heiligmaking heeft verworven?

Bovendien, afgezien van den invloed, dien de bioscoop op onszelf heeft, wat doen wij door deel te nemen aan deze instelling voor onzen naaste? Moeten wij onzen steun geven aan zulk een instelling, die, al zou ze (des neen) ons niet bederven, voor duizenden anderen een oorzaak van zonde en ellende is?

Moeten wij meedoen aan de instandhouding van de Hollywood-wereld?

Wij kunnen ons van dergelijke dingen wel met een: „wat zou dat nou", afmaken, maar wie ernstig als kind' van God wil leven moet het gevoelen, dat er voor de film in zijn bestaan geen plaats mag worden ingeruimd.

Op den dieperen achtergrond van „de filmbegeerte" hoop ik een volgenden keer te wijzen,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1936

De Reformatie | 8 Pagina's