Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het recht van den oorlog.

IV.

Het onderzoek van het Nieu-i^e Testament in verband , met het vraagstuk, dat ons beizighoudt, is Biet zoo gemakkelijk als dat van het Oude. Dat is aiet een gevolg van een karakteristiek mdersclieid tusschen wet en evangelie. Het wordt B1 telkens zoo voorgesteld, dat het eigenaardige m de wet zou zijn, dat ze klare geboden en lerboden geeft, en dat in tegenstelling daarmee ïühet evangelie nergens eigenlijk parate antwoorlen te vinden zijn ^); dodi dit laatste is zeker onjuist. "We komen daar nog op terug.

inderdaad moet worden toegestemd, dat er geen plaats in het Nieuwe Testament is te vinden, Bar de oorlog met zooveel woorden wordt goedjelteurd, of afgekeurd. Maar dat ligt niet hieraan, lat het evangelie ons met ons zedelijk oordeel in den mist laat, doch is een gevolg van de andere liistoris.che situatie van het Oude en van het Seuwe Testament.

Vooreerst al spreekt het Oude Testament tot tolken die oorlogen voeren, of door den krijg licstookt worden. Zoodoende ontwaren we daar Je directe leiding des Heeren in oorlogsomslandigleden; en hooren we het profetische woord over militaire middelen, nationale aspiraties, oorlogsjebruiken. Bovendien is de gemeente van het oude Wbond een nationale grootheid. De gemeente des feren voert daar oorlog met den nationalen "iffld, die echter tevens vijand des Heeren is. Het Nieuwe Testament daarentegen bemoeit zich fet rechtstreeks met staatkundige aangelegenhe- 'w. De reden daarvoor is dan niet het typische 'SB het evangelie, maar de omstandigheid, dat de Seneente van het nieuwe verbond niet een naüe vormt.

Daar komt dan nog iets bij. "Wij worden gesteld toor vragen van dézen tijd. Zulke vragen rijzen ''ogevolge van bepaalde omstandigheden. Ze heb- '*! een achtergrond in de politieke constellatie ''n onze dagen. En wanneer we nu met dergelijke '%n tot de Schrift gaan, worden we gedurig '* ontnuchterd door de ontdekking, dat we door '"T dikwijls slechts zijdehngs kunnen worden Aolpen. "Want zeer positieve uitspraken zijn in e Schrift, juist door het volkomen concreet karak- "• dat haar vermaningen kenmerkt, precies ge- 'jriauleerd voor de toenmalige omstandigheden. *ttkan zeggen, „dat Gods wil in de Schrift ver- "rgen ügt, als het goud in de mijn, en dat *en langdurig en alzijdig onderzoek, vergelijking 'sa Sdxrift met Sclirift, en wetenschappelijke uit- *rking in elk gegeven geval tot een bepaalde ™wmst kan leiden. De Schrift is niet een boek *' regelen, waarop een register ware te maken, tt Waarin men alsdan op staanden voet voor elke PKoaiende vraag het gereede antwoord kon vin- ^'•') Men kan dit juist liierom terecht zeggen, ¥ de Schrift zich zoo toespitst in haar spreken 1^ «e situatie, in welke ze spreekt.

De moeiUjkheden, die zich hier voordoen, zijn misschien het best te verduidelijken aan een behandeling van de bekende woorden uit Rom. 13: 4, dat de overheid het zwaard niet tevergeefs draagt. We willen de bespreking der gegevens van het Nieuwe Testament daarom beginnen met een behandeling dezer plaats.

Men is het onder ons niet meer eens over de vraag, of met het zwaard der overheid hier behalve op de justitioneele en politioneele macht van den slaat, ook gedoeld wordt op zijn militaire macht. Zelfs kan men in Dr H. C o 1 ij n' s Saevis Tranquillus In Undis op de ééne bladzijde lezen, dat „Paulus hier niet nadrukkelijk handelt over den oorlog, doch, zooals terecht is opgemerkt, over de verhouding tusschen overheid en onderdaan... Rom. 13 verbiedt den oorlog niet; het zegt niet, dat de oorlog geoorloofd is. Het hoofdstuk zwijgt over deze zaak", terwijl op een volgende bladzijde met instemming het eindoordeel van prof. Grosheide wordt weergegeven: „Ik meen, dat Romeinen 13 onder meer ook van de Overheid vraagt om oorlog te voeren ten einde daardoor het kwaad te weren en te straffen", s)

Niet alleen Dr Heering meent, dat men uit Rom. 13 niet mag concludeeren tot het recht der overheid om oorlog te voeren, *) en wordt daarin gevolgd door van Bruggen, met zijn uitspraak, dat in dit hoofdstuk alles draait om de macht, die de overheid over haar onderdanen heeft; ^) in gelijken zin spreekt A. Pieters uit, dat hier direct slechts gehandeld wordt over het straffen van kwaaddoeners binnen de jurisdictie van een bepaalde overheid. ^) S. G. de G r a a f is van meening, dat met het zwaard, dat de overheid draagt als een wreekster tot straf dergenen, die kwaad doen, slechts wordt bedoeld de wrekende gerechtigheid, die zij oefent over haar onderdanen, en niet het zwaard in een oorlog tusschen volk en volk. „Het is toch geheel iets anders, of de overheid in haar .gezag over haar onderdanen het kwade straft, dan of de eene overheid tegen de andere het zwaard voert. Het laatste geval is gehjk aan dat, waarin twee personen van gelijke recliten tegenover elkaar staan."') Deze opmerkmg bracht D r M. H. v a n d e r "V a 1 k tot de uitspraak, dat Paulus in Rom. 13 ongetwijfeld alleen gedoeld heeft op de verhouding van overheid en onderdanen, en dus niet op die tusschen verschillende volken, die met elkaar in oorlog geraken, s)

Het is genoegzaam bekend, dat menigeen in Rom. 13 wèl van het oorlogszwaard hoort spreken. Men neemt dan de woorden: want zij draagt het zwaard niet tevergeefs, uit den aard der zaak ia algemeenen zin, en betoogt dat ze het recht, om niet te zeggen den plicht, tot het voeren van oorlog insluiten.')

Maar nu vergeten zij, die bij 'Rom. 13 het dilemma stellen: of Paulus heeft het oog op de machts- desnoods geweldoefening van de overheid jegens haar eigen onderdanen, of hij spreekt van het oorlogszwaard ook, dat de eene overheid tegen het andere trekt, dat er in Rom. 13 een derde mogelijkheid is. Dat zich daar een geval voordoet, dat wij zoo niet kennen, althans niet anders kennen dan in onze koloniale oorlogen.

„De oorlog van staat tegen staat kent Paulus practisch niet. Hij kent alleen het overal in de wereld orde handhavende Romeinsche rijk. Zijn oorlogen, ook zijn oorlogen om gebiedsuitbreidiag, dragen een ietwat ander karaiter dan die uit later tijd. Elke oorlog is handhaving van eigen macht en recht, bescherming van het rijk tegen de barbaren". 1") n/

"Wanneer Paulus, (zijdelings overigens, wat eigenlijk gaat het hem niet vooral om de roeping der overheid, maar om onze roeping tot gehoorzaamheid aan haar macht) spreekt van de taak der overheid, doelt hij op de gunstige gevolgen van haar arbeid. „Ze is Gods dienares, u ten goede". Dit „u ten goede" moet blijkens het vervolg, dat over het wreken van het kwaad spreekt, opgevat van bescherming. De overheid beschermt haar onderdanen door het weren van het kwaad. Nu Paulus het hier heeft over den Romeinschen staat, moet hij gedacht hebben aan strafexpedities^ uitgezonden tegen opstandige bewegingen binnen het rijk en oorlogen, die de „pax romana" dienden te bevorderen, i^)

En zóó kan dus gezegd, dat Rom. 13 handelt over het oorlogszwaard. Maar dan in een situatie, waarin eigenlijk slechts één staat de macht heeft.

Maar nu mag men een verdere conclusie trekken. „We mogen wel zeggen, het is de taak van de overheid, om, waar ze kwaad ziet, dat alleen met den oorlog te keeren is, dat ook te doen", i^) Indien de Schrift ergens had willen zeggen, dat, om nu de formuleering der principieele ontwapenaars te gebruiken, oorlog zonde is, dan had het op deze plaats kunnen zijn. Dan had Paulus het zwaard der overheid, dat kennelijk voor den oorlog gebruikt werd, om zoodoende de kwaden te straffen en de goeden te beschermen, kunnen prijzen onder restrictie. Hij doet nu het tegendeel.

Alleen maar, „nu moeten we deze uitspraak op verschillende wijze beperken. Er staat niet, dat de overheid het kwaad, dat ze ziet, met een oorlog moet bestrijden Rom. 13 en andere plaatsen, die over dit punt handelen zeggen niet, dat er oorlog moet zijn. Ze laten ruimte voor andere middelen, om het kwaad te weren. Vooral voor deze: te zorgen, dat er geen kwaad is, zoodat er niets te wreken is". ^^)

We lieten zooeven doorschemeren, dat het van beteekenis is, dat Paulus in Romi 13 geen afkeuring van het oorlogvoeren door het Romeinsche rijk doet hooren. Het is van beteekenis, dat de Schrift geen verbod van oorlogvoeren heeft. „Niemand had in dien tijd bezwaar tegen het voeren van oorlog. Daarom zegt het heel wat, dat de Schrift nergens den oorlog verbiedt. Zulk een gebod zouden we in de Sclirift moeten vinden, wanneer de oorlog als zoodanig in strijd was met de wet Gods. Ik mag hier herinneren aan hetgeen Jezus geboden heeft inzake de echtscheiding. De historische achtergrond is, gemakkelijk scheiden. Omdat dit volstrekt is in strijd met de wet Gods, verbiedt Christus de echtscheiding met de bekende uitzondering", i*)

Men kan deze redeneering niet ontzenuwen door het betoog, dat het Nieuwe Testament zich niet rechtstreeks met staatkundige aangelegenheden bemoeit. "We geven dit wel toe. Maar niet zonder daarbij op te merken, dat het wèl duidelijke aanwijzingen geeft voor het gedrag der christenen tegenover de groote politieke aangelegenheden. Behalve Rom. 13 valt hier op het woord van Christus, Matth. 22:15: Geef dan den keizer wat des keizers is, en I Petr. 2:17: Eert den koning.

In dit verband mag gewezen op de soldaten in het Nieuwe Testament. Het beroep op de toelating van het beroeps-militair-zijn- is menigmaal gedaan in de bespreking onzer kwestie. Augustinus ging hierin Calvijn voor, ^^) en tot op heden vindt hij navolging, o.a. van B a- virick ^s). Dit beroep wordt ten stelligste gewraakt door S. G. de Graaf.i') Daartegenover is het opmerkenswaardig, dat Heering schreef: „De minst zwakke bewijsplaats voor het militaire Christendom hjkt ons ongetwijfeld Luk. 3:14, waar Johannes de Dooper op de vraag der krijgslieden: „En wij, wat zullen wij doen? " antwoordde: „Doet niemand overlast, en ontvreemdt niemand

het zijne met bedrog, en laat u vergenoegen uw bezoldigingen", i^) met

Het gaat niet aan, de drie gevallen, in het Nieuwe Testament, waar we van geloovige militairen lezen, op één lijn te zetten. Christus heeft het groote geloof van den hoofdman in Kapernaum geprezen, en zijn dienstknecht genezen, Matth. 8: 5v, en later werd de hoofdman Cornelius met heel zijn huis gedoopt en opgenomen in de gemeente. Hand. 10. Doch hier is de kwestie niet aan de orde. Dat is wel weer eigenaardig; het geloof stelt het j)robleem niet zonder meer; maai' een beroep voor het recht van den oorlog staat alleen met deze plaatsen toch niet sterk. Ook al niet, wijl de Romeinsche officieren in Palestina in dien tijd voornamelijk politiedienst verrichtten.

Ter beslissing is het geval van de verbinding geloof-en-militair-zijn voorgelegd aan Johannes den Dooper. De tollenaars en de soldaten, die door zijn predildng tot inkeer waren gekomen, vreesden dat hun beroep onvereenigbaar was met den doop. i^) Johannes wijst hun nu den weg der bekeering in de uitoefening van hun beroep. Inderdaad werd de kwestie door de benauwde conscientie der soldaten niet gesteld, omdat zij plotseling een anti-militairistisch gevoelen in zich voelden opkomen. Hun beroep was voor hen niet zoozeer een kwestie, als wel de manier, waarop zij het tot op dat moment, naar de zede van het koloniaal garnizoen, hadden uitgeoefend. Die manier zagen ze plotsehng als goddeloos, vanwege hun ruw sdienden en rooven. En het is juist, dat Johannes dat in hen gispt. Maar toch, indien de kwestie ergens moest gesteld worden, dan hier. Want het beroep en de ruwe wijze van uitoefening ervan waren voor het besef der soldaten wel zoowat onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Men moet nu niet de slavemij-kwestie hier aanvoeren. Want de slavernij is ook op zichzelf niet ongeoorloofd. ^°) Het feit, dat ze algemeen werd aïgeschaft onder invloed van het Christendom moet ons niet tot de conclusie brengen, dat God in het Oude Testament pertinent ongeoorloofde dingen regelde. En dat Paulus het in stand houden van in zichzelf immoreele verhoudingen aanbeval.

Het iis zeker waar, dat het onderzoek totnogtoe ons niet heel makkelijk conclusies aan de hand doet voor ons handelen in dezen üjd. Dit is een gevolg van den totaal anderen historischen achtergrond bij de Nieuw-Testamenüsche gegevens, welke we bespraken, dan die van onze dagen. Met nadruk zeggen we: een historische achtergrond Is geen bevel, ^i)


1) Prof. Dr D. Plooy, in Kerk en oorlog, biz. 30, 31.

2) Dr A. Kuyper, Gemeene Gratie, III, blz. 193.

3) Dr H. Colijn, Saevis Tranquillus In Undis, Toelichting op het anti-revolutionair beginselprogram, Amsterdam, 1934, blz. 488 en 490. Daar wordt beide malen verwezen naar een nog te noemen art. van Prof. Grosheide. Dit artikel weerspreekt echter reeds in zijn eerste alinea de opvatting, dat het in Rom. 13 alleen zou gaan over de bevoegdheid der overheid tegenover de eigen onderdanen.

4) Heering, Zondeval, blz. 27.

5) Van Bruggen, Van het zwaard, dat de Overheid draagt, blz. 14.

6) Pieters, The christian attitude towards war, blz. 14.

7) Ds S. G. de Graaf, De heilige schrift, het koninkrijk Gods en de oorlog, 2e druk. Sluis, z. j. blz. 11, noot.

8) Van der Valk, Bijbel, oorlog, vrede, blz. 53, 54.

9) Voor de formuleering der kwestie kan men zien Dr F. W. Grosheide, Romeinen XIII en de oorlog, A.R. Staatk., mndl. uitg., 1932, blz. 49.

10) Grosheide, a.a. blz. 51.

11) Dezelfde, a.a. blz. 52.

12) Dezelfde, a.a. blz. 53.

13) Dezelfde, a.a. blz. 53.

14) Dezelfde, a.a. blz. 50, 51.

15) Calvijn, Institutie, IV, 20, 11.

16) Bavinck, Oorlog en Christendom, blz. 38 v.

17) De Graaf, a.w. blz. 11.

18) Heering, a.w. blz. 28.

19) J. van Andel, Het evangelie naar de beschrijving van Lukas aan de gemeente toegelicht, 2e druk. Kampen, 1932, blz. 67.

20) Grosheide, a.a. blz. 51, S3.

21) Dezelfde, a.a. blz. SI.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's