Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het recht van den oorlog,

X.

Menigeen, denkend over de ve"f houding van etkoninkrijk Gods en dekoninkrijken der wereld, ziet hier een tegenstelling; voor het minst een tweetal levenskringen zonder eenig raakvlak. Ze zijn beide weliswaar uit God; zelfs kan. men zeggen, dat ze beide uit den Zoon zijn. Maar dit brengt slechts mede, dat ze in de lijdelijke bedeeling vreedzaam naast elkaar kunnen voortleven, en dienen te leven. Want — zoo heeft zich dit denken ontwikkeld — het koninkrijk Gods is uit bijzondere genade, en van geen ding blijkt duidelijker dat het uit gemeene gratie is, dan van den slaat; deze is immers ingesteld „om der zonde lïil", en goede gave Gods tot beteugeling der uitbrekende ongerechtigheid in het publieke leven der inenschen. Bijzondere en algemeene genade nu lijn zeer onderscheiden; de laatste is van God, den Almachtigen Schepper, terwijl de eerste ontspringt aan het welbehagen van den Vader van onzen Heere Jezus Christus in gevallen zondaren, die Hij ten eeuwigen leven uitverkoren heeft. Beide {enade-bedeelingen zijn zoozeer onderscheiden, dat een tweedeeling van het tijdelijk leven in verschillende terreinen logisch mogelijk is.

In deze lijn denkend heeft men dan de gevonden legensteUing tusschen tweeërlei koninkrijk omschreven als een tusschen Kerk en Staat; een omlehrijving, die het voordeel heeft te verwerken te qn lot een leus voor de practijk.

Aan dergelijk denken 'heeft ook Dr Kuyper milling gegeven; zeker niet méér dan richling]; «p den weg voortgaande moest het hem soms verloochenen. Afgezien bijvoorbeeld van de vraag, of wn vereenzelviging van het koninkrijk der wereld aiet den overheidsdienst zich op hem kan beroepen, is het wel zeker, dat de romanistische idenliek-slelling van het tijdelijk kerkinstituut met het lioninkrijk Gods door hem radicaal bestreden is. Bovendien is door Dr Kuyper aan het geloovig fenken over deze dingen zeker een andere rlch- '•ng ook gewezen. Met zijn opvatting van de „kerk als organisme" heeft hij duidehjk en klaar positie Sekozen tegen een dualistische scheiding van bijwndere en gemeene gratie, i) De critiek op K u y - Pers gemeene gratie-leer, en op haar door soml^igen getrokken consequenties, wortelt dan ook •D nog meer dan in zijn eigen woorden over de souvereiniteit van Christus op ieder levenserf; ze J'ortelt in zijn theologie, waarin hij de kosmiscihe "eteekenis van Christus' 'Middelaarswerk, dat is: ^'jn principiëele verlossing van het gansche ge- *4apen leven, waaraan Hij ten Hoofd gegeven is, 'öi de machten der zonde, gehandhaafd heeft tegenover roomsche, doopersche en luthersche op- 'attingen en tendenzen.

pok tegenover de laalste, de luthersche. Dit mag ™] een bespreking der verhouding tusschen het 'oninki-ijji Gods en de koninkrijken der wereld Vooral wel eens gezegd worden. Luther immers heeft de houding van den christen in het niet-kerkelijke aardsdhe leven geheel bepaald geacht, en beheerscht, door zijn kijk op déze verhouding. In een zijner werken stelt hij haar aldus: „Het is. Godlof, nu duidelijk genoeg voor de heele wereld, hoe de twee regimenten moeten worden onderscheiden want wij zien als voor oogen, dat God de wereldlijke heerschappij of koninkrijken onder de goddeloozen uitdeelt op het heerlijkst en machtigst, gehjk hij de lieve zon en regen ook onder de joddeloozen laat dienst doen. En toch sticht Hij geen predik- of godsdienst onder hen; Hij onderwijst hen niet door profeten, zooals Hij te Jeruzalem onder Zijn volk gedaan heeft. Niettemin noemt Hij zulk een wereldlijk regiment der goddeloozen Zijn ordening en schepping en laat hen toe er een zoo schandelijk mogelijk misbruik van te maken, zooals Hij een schandjongen en een hoer hun Uchaam en ziel laat gebruiken, en toch tegelijk wil geprezen zijn voor wat Hij ook is, Scliepper, Onderhouder en Heer van zulk een lichaam en ziel. Waaruit men begrijpen moet, dat het wereldlijk rijk een ander is, en zonder Gods rijk zijn eigen wezen hebben kan.

Weer zien wij dan ook, dat Hij zijn geestelijk rijk zoo scherp en nauwkeurig scheidt van het wereldsche, dat Hij de zijnen louter jammer, ellende, armoe laat op deze aarde. En zoo weinig Hij den goddeloozen koninkrijken geeft van zijn rijk, zoo weinig geeft Hij den zijnen van het goddelooze rijk. Want de keizer van Rome heeft zeker wel nimmer een Godswoord of profetenstem gehad, waardoor hij opkomen en zoo machtig en zeker worden kon. Zoo heeft ook St. Petrus en Paulus te Rome geen voetbreed, geen stroohalm in eigendom gehad, waardoor één hunner zich heeft kunnen behouden, laat staan, dat ze regeerden en heerschten. Toch waren terzelfder tijd beide rijken in Rome: in het eene regeerde keizer Nero tegen Christus, in het andere Christus door zijn apostelen Petrus en Paulus tegen den duivel. Om waar te maken, dat St. Petrus en Paulus niet te Rome in ihet rijk regeerden, werd de één gekruisigd, de auidere onüialsd. Nu is dat geen begin-van-regeering op aarde, zich laten kruisigen en onthoofden. En weer ten teeken, dat Nero niet regeerde in het rijk van Christus, liet hij als een vijand van zulk een rijk de hoogste vorsten van dit rijk, St. Petrus en Paulus terechtstellen, als waren zij vijanden van zijn wereldlijk rijk.

Over dergelijk getuigenis der geschiedenis staat nu Christus en zegt: De koningen der heidenen heerschen over hen, maar gij, niet alzoo. Dat is: denkt niet, dat ik u tot wereldlijke heeren maken wil, laat de heidenen hun regiment. Andermaal spreekt Hij: De vossen hebben holen en de vogels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet, waar Hij zijn hoofd neerleggen kan. Moeten we nu raden, waai- Hij zijn handen en voeten, en zijn heele lichaam moest neerleggen? Hij lag immers in de kribbe en in den schoot en de armen van zijn moeder, en in het schip op een kussen.

Maar dit is de beteekenis: Mijn koninkrijk is niet, op aarde te zijn, te liggen, te eten, te drinken, te kleeden — hoewel de nooddruft des lichaams dit een paar uur behoeft, als een gast — maar een ander, dat blijft, wanneer dit alles ophoudt. Maar het vossenhol is zijn rijk; heeft hij dat niet meer, dan zijn al zijn koninkrijken weg en hij met hen; want zonder hol kan hij niet blijven. Maar Ik blijf, zonder wereldlijk regiment.

Ik moet — zoo besluit Luther deze passage — altijd dit onderscheid van de twee rijken erin pompen en erin hameren, al wordt het verdrietig, het te schrijven en te zeggen. Want de ijdele duivel houdt niet op, deze twee rijken door elkaar te klutsen en te brouwen. De wereldlijke heeren willen in naam van den duivel immer Christus beschoolmeesteren en Hem leeren, hoe Hij zijn kerk regeeren en zijn geestelijk regiment voeren zal. En zoo willen de valsdie papen en dwaalgeesten, niet in Gods naam, immer leeren, hoe men het wereldsch regiment inrichten moet. Zoo heeft de dtüvel het druk aan twee kanten. God zal hem weeren, Amen, zoo zal het zijn." 2)

Luther is met dergehjke opvattingen leerling van Occam, een van de laatste scholastici der Middeleeuwen.

In de bloeiperiode der middeleeuwsehe scholastiek, in de dagen van Thomas van Aquino bijvoorbeeld, dacht men zich de verhouding van Christus' Middelaarswerk tot al het geschapene in vanuit het schema natuur—genade. Reeds de oorspronkelijke scliepping werd naar dit schema ingedeeld; in haar valt te onderscheiden tusschen 't natuurlijk bestaan, en 't daarenboven bestaan door goddelijke genade. Deze genade is wel onmiddellijk met de schepping van den mensch hem gegeven, maar ze is logisch van deze schepping te onderscheiden; wel niet chronologisch, doch zeker in de orde van het denken, is deze genade bovendien-geschonken-gave. De natuur kan zonder deze genade bestaan: de genade kan niet zonder den ondergrond der natuur bestaan.

Door den zondeval ging de boven-natuurlijke genade-gift verloren. Doch de natuur bleef. Ze is nog de basis, waarop nu de genade van Christus, geschonken door bemiddeling van het kerkelijk sacrament, rust. Volgens de roomsche beschouwing wordt ieder geloovige, ook de paus in spe, geboren als een enkel-natuurlijk mensch; door den doop wordt hij een christen. De doopsgenade, en haar voltooiing door de andere sacramenten, heft de natuur niet op, maar brengt haar tot hoogere volmaaktheid. De natuur behoudt echter tegenover het rijk der genade haar eigenwettelijkheid. Dit komt typisch naar , voren in de roomsche leer van de genoegzaamheid der menschelijke rede, onderdeel als ze is van zijn natuur. Zeker kent deze rede een verborgen verlangen naar boven-natuurlijke waarheden, doch ze is in zichzelf competent tot een zekere Godskennis.

Een tegenstelling maakt de hoog-scholastiek dus niet van natuur en genade; ze zijn veeleer op schijnbaar harmonieuze wijze aan elkaar aangepast als onderbouw en bovenbouw.

Pas in het nominalisme der latere middeleeuwsehe scholastiek maakt Occam van de onderscheiding een tegenstelling. Occam zag terecht in, dat de vergoddelijking der menscheUjke rede, idie eigenlijk buiten Gods Schepperswil om haar oorsprong had in de goddelijke rede zelf, en die de natuurlijke dingen kende krachtens dezen oorsprong, waaruit ze met de natuurlijke ordeningen ontsproten was, in lijnrechten strijd moest komen met het christelijk geloof in Gods volstrekte Schepperssouveretniteit. Maar de fout van Thomas zag hij niet. Het scholastieke schema natuur-genade verving hij niet door het scfariftuurUjke van zonde en verlossing. Natuur en genade, het gebied der natuurlijke en der boven-natuurUjke kennis, denken en gelooven, werden door een absolute, onoverbrugbare klove van elkander gescheiden.

En nu hebben de Reformatoren eenstemmig gebroken met de Roomsche opvatting der genade als donum superadditum, boven-natuur-hjke gave. Tegenover Thomas stond dus Luther sterk. Maar niet tegenover Occam. Hij zegt zelf: Ich bin von O c k a m's Schule. En Occam was een slechte leermeester in den eerbied tot het van God geschapene en gestelde. God is volgens hem de wille" (ketirige; Zijn almacht is despotische willekeur. God, zoo stelt hij, had evengoed een egoïstische moraal in de zedewet kunnen sanctioneeren. Hij had evengoed Christus Jezus in de gedaante van een steen of een ezel in deze wereld kunnen doen komen. De christen heeft zich te buigen onder de natuurlijke ordeningen; ze zijn zóó, maar ze had-

den ook anders kunnen zijn; maar 't geloof ziel in ieder geval Gods wil in al wal is. Dit laalste is reaclie op hel Thomisme. Dit stelde haast hel goed-zijn der schepping en harer orde^ ningen onafiiankelijk van Gods wil, dal hel zóó en daarom goed zou zijn. Niettemin kwam bij O c c a m in de plaals van den eerbied voor Gods ordeningen hel legalislisch aanvaarden van wat iSj men zou lliaasl kunnen zeggen: hel buigen voor het fait accompli, s)

Zoo is te verklaren, dat voor Luther geen band beslaat lusscheh de genade-openbaring in Christus en het betrekkelijk willekeurige natuurlijke leven. Het is te accepteeren, dal ze legenstellingen zijn. In elk geval zijn de koninkrijken der wereld een zelfstandige, eigenmachtige instantie tegenover het koninkrijk Gods. En het is goed zoo. Slechts duivels en dwaalgeesten willen het anders, hoorden we L u l h e r zeggen.

Het is, of achter de felle wijze van spreken, die we van Luther bemerkten, blijkt van hoe groot gewicht het standpunt is, dat men hier inneemt. Hier is, zegt Prof. Dooyeweerd, een probleem, dal rechtstreeks hel hart van heel ons bestaan als Christen raakt. „Dat diepere probleem, dat den reUgieusen wortel van het Christelijk leven binnen de tijdelijke ordeningen aangaat, eischt van ons, als kinderen der Calvinistische Reformatie, een onomwonden en met het hart beleden antwoord op deze centrale vraag: Behoudt de scheppingsorde, waarin Gods wil ons besloten heeft, een zekere zelfgenoegzaamheid tegenover Christus als Hoofd van het herboren menschengeslacht, dan wel is in Hem de ware en eenige Wortel van heel den herboren kosmos in al zijn geledingen te vinden? Of, anders uitgedrukt: Is de ontzaggelijke spanning, welke ieder waarachtig Christen in het diepst van zijn wezen moet ervaren tuS'Schen de Christelijke religie en het wereldleven, alleen te zien als de strijd tussohen zonde en genade, dan wel blijft er in Gods scheppingsorde zelve iets over, wat haaieigenmachtigheid tegenover Gods genade in Christus Jezus geldend maakt? " *)

Inderdaad, indien wij door het geloof zien het •wonder der kosmische beteekenis van Christus' Middelaarspositie, dan kunnen we niet de geschapen natuur, iets van de bewaarde schepping op zichzelf, zien in dalzelfde geloof in de Schriften, als wederpar tij dig aan het koninkrijk van God en Zijn Gezalfde. Hel koninkrijk Gods heeft maar één wederpartijder, dat is het rijk der duisternis. Dadelijk na de zonde begint „een werk Gods om Zijn heerschappij Ie handhaven, dal is dus om eenerzijds te vernietigen allen tegenstand, anderzijds te bewerken, dat ieder weer erkent, vrijwillig of gedwongen, dat God koning is. En God doet dat door uil den hemel een nieuw rijk op de aarde Ie brengen, dat daarom rijk Gods of koninkrijk der hemelen heet. De uitbreiding van daj rijk beteekent de vernietiging van het rijk des Satans en de lieele 'wereldgeschiedenis is de worsteling tusschen die beide rijken." ^)

Dus worstelt het koninkrijk van Christus ook met het rijk der duisternis, waar dit laatste rijk de koninkrijken der wereld afvallig maken wil van het „dienaresse Gods" zijn. Het kan toch niet zoo gesteld worden, dat God roept om de eere der erkenning van Zijn souvcreiniteit in en door den staat, builen Christus om. Dit roepen des Heeren heeft immers zijn grond in het welbehagen, dat Hij koestert jegens de werken Zijner handen: het welbehagen, dat ons in de vleeschwording des Woords op het heerlijkst is geopenbaard.

Daarom kan Prof. Dooyeweerd zeggen: „De Souvereiniteit Gods over het staatsieven is niet buiten de aanbiddende erkenning van het r e g- num Chrisli (rijk van Christus) te aanvaarden. Slechts in Christus als hot vleeschgeworden Woord kunnen wij God waarachtig als Souverein in hel Staalsleven kennen en aanbidden. Buiten de politische geloofsbelijdenis van het „regnum Chrisli" wordt die van de Souvereiniteit Gods afgodisch." ^)

Geeft het schermen mei Gods souvereiniteit in N.S.B.-kringen hem geen gelijk?


1) Dr H. Dooyeweerd, De wijsbegeerte der wetsidee, Boek III, bl. 470. Dit derde deel van Dooyeweerd's werk verscheen na tiet sctirijven der voorgaande artikelen; ware dit niet het geval, dan hadden zijn opmerkingen over de kwestie der gemeene gratie zeker vermelding gekregen in het vorige artikel, dat de critiek op Kuyper's conceptie refereerde. Nu zij volstaan met een verwijzing naar de volstrekte afwijzing der terreinen-leer op bl. 447 v. en naar de bespreking der verhouding van bijzondere en algemeene genade op bl. 467 vv. Dooyeweerd wil deze terminologie hever door een andere vervangen, n.l. die van tijdelijk tonserveerende en vernieuwende of wederbarende genade. Opmerking verdient ook zijn betoog over de verhouding der gemeene gratie tot Christus. Het is niet voldoende, zoo schrijft hij, de z.g.n. gemeene gratie alleen op God drieeenig als haar Oorsprong te betrekken. De vraag naar den creatuurlijk-transcendenten wortel dezer genade blijft dan immers onbeantwoord. Christus is de tweede Adam, in Wien niets van Gods schepping kan verloren gaan. Slechts in Hem worden volgens het getuigenis der Schrift, alle geslachten der aarde gezegend. Slechts in Hem wil God Zich ontfermen over Zijn gevallen schepping en slechts in Hem kan ook de conserveerende genadewerking in de.tijdelijke

structuur der schepping, waarin afvalligen en Christ-geloovigen zonder onderscheid besloten zijn, haar creatuurlij ken Wortel hebben. Buiten Christus is geen goddelijke genade, ook geen gemeene gratie, doch slechts de openbaring van Gods toorn over de zonde.

2) Martin Luther, Von der Obrigkeit in Familie, Volk en Staat, opstellen van Luther, o.a. dat over de vraag: Ob Kriegsleute auch im seligen Stande sein können. Het citaat is uit de verhandeling: Auslegung des 101. Psalms. De uitgave geschiedde dit jaar bij de Chr. Kaiser Verlag, München. Het is te vinden in de uitgave dezer firma. Der Einblick, 1936, no. 1. — Geen wonder, dat in Duitschland's derde „rijk" men voor dergelijke uitingen, die de kerk inviteeren tot legalistisch accepteeren van des Führer's welbehagen, zeer gevoelig is.

3) In een art. van Dr H. Dooyeweerd, De wetsbeschouwing in Brunner's boek „Das Gebot und die Ordnungen" in A. R. Staatk., driemndl. uitg. 1935, bl. 334 vv. is op bl. 355— 364 uitvoerig en duidelijk uiteengezet, wat we hier zeer kort moesten geven over den achtergrond van het dualisme in Luthers gedachtengang. Over dit dualisme zelf kan men ook zien Grosheide, Natuur en Genade enz., art. A.R. Stk. mndl uitg. 1935, bl. 530. Prof. Grosheide schrijft daar o.a.: „De latere Lutherschen onderscheidden twee hemisphaeria of levenskringen, een lageren, en een hoogeren en namen aan, dat in aardsche dingen de rede nog vrij en tot veel goeds in staat is. Ze is daar tot op zekere hoogte zelfstandig en onafhankelijk van het geloof. Zoo wordt de wereld in twee helften gescheiden, een waar de natuur alles is en een waar de genade heerscht. Het is voor later van belang op te merken, dat hier het dualisme, dat Rome althans tracht te overwinnen, in krassen vorm blijft bestaan."

4) Dooyeweerd, a. art., bl. 335. 5) Grosheide, Komm. Matth. bl. 386, in een bijlage over Het koninkrijk der hemelen. 6) Dooyeweerd, Wijsbegeerte der wetsidee. III, bl. 445.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's