Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het recht van den oorlog.

XII.

Wij gelooven, dat onze goede'God, uit oorzaak der verdorvenheid des meusclielijken gcslaclils, koningen, prinsen en overlieden verordend heeft (Ned. gel. bel. art. 36). M.a.w. wij belijden, dat de staat er is om der zonde wil.

Met deze belijdenis werd — zooais ook de bedoeling was — i) de afkeer der Anabaptisten van den staai in zijn kern bestreden. Deze Wederdoopers toch achtten den staat te behooren tot de natuur; en doordat zij het natuurlijke leven iuelden voor wereldscla, onrein en onherstelbaair verloren, konden ze tegenover den staat geen ander standpunt innemen dan dat van de revolutionaire voorkeur voor de anarchie.

De gedachte zelf, dat de staat behoort tot de natuur, waaronder dan verstaan moet worden de wezensaanleg van den mensch of de orde der oorspronkelijke schepping, is veel ouder dan het Anabaptisme; ze is zeker te herleiden tot Aristoteles.2)

Maar zoomin als de dood en de hel en de wedergeboorte en de kerk beliooren tot de natuur, kan men dit zeggen van den staat. De dood en de hel zijn er door het oordeel; de genade van liet verbond Gods bewerkt het ontstaan van wedergeboorte en kerk. En aan deze genade Gods is ook de staat te danken. Natuurlijk behoudl deze genade in dit geval van het geven van den staat niet ten eeuwigen leven, zooais de wederbarende genade het doet. Nochtans is het genade: „onze goede God heeft koningen, prinsen en overheden verordend". Wil men het „gemeene gratie" noemen ^), omdat boozen en goeden, rechtvaardigen en onrechtvaardigen er van gemeten, zoo vergete men niet, dat het toch gratie is. & od verordent in de instelling van' den staat iets nieuws. Een vorig artikel*) maakte al opmerkzaam op de frappante overeenkomst met het koninkrijk Gods, dat na den val in een nieuw karakter, met een nieuwen Koning, een tweeden Adam, als Iwninkrijk der hemelen heerschappij blijft houden. ^)

Zeker kan men ook bij de genade-gave van den Svtaat vragen naar hel; aanknoopingspunt, gelijk fflen hel gedaan heeft bij die der gaven van wederbarende genade. God heeft het menschenleven in de schepping zoo geordend, dat er solidariteit der schuld is, en samenvatting in het recht Gods van de geheele menschheid onder één hoofd; zoodoende kan God Zijn Zoon geven tot vleeschwording en kan het Middelaarswerk van Christus eeuwige verlossing aanbrengen. In dien trant denkend kan men ook zeggen, dat God in de schepping aan het menschelijk samenleven een orde heeft gesteld, waarin het instituut van den ftaat zoo noodig opkomen kan. En gelijk men m de schepping van den mensch naar het beeld Gods een aanknoopingspunt kan zoeken voor de genade der wedergeboorte (ontvankelijkheid voor openbaring b.v. kan men zich hier herinneren), zoo is het ook mogelijk in de oorspronkelijke schepping van het menschenhart een aanknoopingspunt te vinden voor de vervulling, na den zondeval, van zijn gehoorzaamheidsplicht jegens de overheid. Men kan hier denken aan een overblijfsel der weLskennis, en met prof. Ridderbos aannemen, „dat uit de oorspronkelijk in kiem aanwezige en trots de zonde nog niet geheel teloorgegane kennis der wet Gods is tevoorschijn getreden het besef aangaande een hoogeren, een Goddelijken eisch van gehoorzaamheid aan de overheid".«) Ook is het waar, dat het begrip van menschelijk gezag en ontzag daarvoor, zooais dit in de oorspronkelijke scheppingsorde ontstaan moest uit de erkenning der verhouding van ouders tot kinderen, bijdroeg tot het gehoorzamen aan de overheid.

Doch meer dan aaiaknoopingspunt zoeke men Jiier niet. Het feit, dat de staat om der zonde wil is, en gave van genade, moet onvoorwaardelijk de leiding hebben bij ons denken over den staat en z ij n structuur.

Tengevolge van hun hierboven een weinig belichte belijdenis hebben de calvinisten dan ook altijd niet anders dan groote waardeering voor den staat durven hebben.

C a 1V ij n is ons daarbij voorgegaan. Waren — zoo redeneert hij — de menschen gebleven in hun oorspronkelijken toestand, zoo zouden ze slechts onderworpen zijn geweest aan de heerschappij van de rede; elke slaafsdie vorm van onderworpenheid aan een ander mensch hadde ontbroken. AVetten noch zwaardmacht waren noodig geweest. Ieder zou de wet in zijn hart gedragen hebben; ieder zou in vrijheid over zichzelf, en God zou zoo over allen geheerscht hebben. Een harmonische verbinding van regeering door God en zelf regeering zou een wonderlijke vorm van heerschappij in het leven hebben geroepen, die veel heerlijker was dan eenige vorm van heerschappij ter wereld. Door de zonde is een andere toestand ingetreden. De wetten en de geheele aardsche heerschappij van het geweld zijn een spiegel onzer verkeerdheid. En gemeten aan het oorspronkelijk ideaal zijn de dwang-instituten, de staat voorop, zichtbare teekenen van den afval en net verval van het menschelijk geslacht. Maar aan hun doel gemeten, zijn ze noodzakelijke, buitengewoon waardevolle, door Gods goedheid in het leven geroepen geneesmiddelen, tot behoud van het menschelijk geslacht, en tot beschutting der miensohelijke samenleving.')

Onder den indruk van (ï a 1 v ij n s waardeering voor het uitzonderlijk verschijnsel van den staat, en van zijn hier in tegenstelling staan met Augustinus en Luther (van den eerste is het woord: „Wat zijn aardsche rijken, wanneer de gerechtigheid ontbreekt, anders dan groote rooverbenden ? " 8) heeft men wel gezegd, dat hij den staat herleidde tot de scheppingsorde. ^) Maar dit is toch onjuist. "Wel heeft C a 1 v ij n zich tegen de Anabaptisten zeer sterk tutgelaten, doch de gedachte, dat de staat er is om der zonde wil is bij hem principieel.

Deze gedachte brengt mede, dat het fundeerend principe der structuur van den staat zijn ambtelijke zwaardmacht is. i°) Deze zwaardmacht is niet iets bijkomstigs. Zoo denken wel zij, die den staat 'houden voor gegrond in den wezensaanleg van den mensch. De staat behoort tot de natuur, de dwingende zwaardmadht is dan ingesteld om der zonde wil. Maar, zoo zegt Prof. Grosheide, „niet alleen dat heel dit spreken over de ontwikkeling van een niet-zondige wereld zuiver speculatief is en buiten alle werkelijkheid omgaat, maar — en dat is van nog meer belang — Rom. 13 leert ons duidelijk dat het wezen van de tegen­ woordige (en dat is tevens de eenig bestaande en bekende) Overheid ligt in het keeren van de zonde." i^^) En we mogen er aan toevoegen, in het keeren van de zonde, zoo noodig met het zwaard. ^^')

Nu wake men er toch voor, dit om der zonde wil van de geïnstitueerde ambtelijke zwaardmacht te verwarren met de zondige subjectieve wijze, waarop deze zwaardmacht in het staatsverband wordt gehanteerd. De aan Luther zich oriënfeerende theologie loopt dit gevaar gedurig. B runner weet den staat zoodoende slechts te aanvaarden in zijn eigenaai-dig dialectische structuur, , waarin een onverzoenbare spanning bestaat tusschen drie factoren, te weten een element van scheppingsorde, een op de zonde betrokken dwingende rechtsorde en een door niets te rechtvaardigen, eenvoudigweg aanwezig, onrechtvaardig, m-achthongerig, halfdemonisch machts-wezen. ^s)

Vraagt men nu, waaraan de staat zijn zwaardmacht heeft dienstbaar te stellen, dan is het door de calvinisten gegeven antwoord verschillend. Onze geloofsbelijdenis zegt in art. .36, dat God wil^ dat de wereld geregeerd worde door wetten en politiën, opdat de ongebondenheid der menschen bedwongen worde en het alles met goede ordinanüe onder de menschen toega. Calvijn en Dooyeweerd houden het algemeen belang, de salus publica, voor het princiep, dat de leiding geven moet. Kuyper moet daar op college eens bezwaar tegen hebben gemaakt; hij omschrijft het ZOO', dat de overheid de burgerlijke gerechtigheid moet handhaven. '*)

De idee van het algemieen belang moet zeker begrensd worden. Prof. Dooyeweerd laat dat duidelijk uitkomen. „Zij, d.i. de idee van de salus publica, was bij het gemis aan iedere juridische begrenzing de hefboom, waarmede de machtstaatsr idee de hechtst verankerde vrijheden uit de fundamenten lichtte. Het schrikwekkend geluid van den Leviaüian, van den Behemoth klinkt in het woord „algemeen belang" door!" is) , ^De begrenzing van dit algemeen belang ligt in de souvereiniteit in eigen kring van alle menschelijke levensikringen. Maar de idee der publieke verbandsgerechtigheid eischt een evenwichtige harmoniseering van alle belangen, welke zich binnen het landsgebied geldend maken, in zoover deze belangen vervlochten zijn met de eischen van het staatsgeheel. De staat moet alle belangen, waarmee hij in aanraking wel moet komen, tegen elkaar afwegen."^") En waar alles niet met goede ordinanüe toegaat onder zondige menschen, maar hun ongebondenheid bedwongen moet worden, zoo heeft de staat de zwaardmacht ontvangen, om de door God gestelde orde te dwingen, af te dwingen desnoods van zijn burgers.

Welk bezwaar er nu is om den Christus te belijden als de Koning in het koninkrijk der hemelen, door wien de aardsche overheden op hun terrein heerschappij oefenen, valt ons moeilijk in te zien.

Indien de genade, aan welke de staat zijn bestaan dankt, uit Christus is; en indien daarenboven de staatstaak gevormd wordt door het bewaren der orde tusschen de levenskringen, omdat zondige menschen deze orde gedurig willen verwerpen, dan ligt de gedachte toch niet ver, dat juist aan het koninkrijk der hemelen de koninkrijken der wereld hun aanzijn danken.

En als men dan vraagt, of niet de dwingende macht van den staat in wezen tegenstrijdig is aan het koninkrijk van Christus, dan stellen we, dat het koninkrijk der hemelen ook een koninkrijk van macht is. Tenslotte zal Christus deze macht tenvoUe openbaren in het publiek herstel

van alle levensorde, als Hij den nieuwen hemel en de i: peuwe aarde opbouwt, en wraak neemt over alle rechtsscliending, ook die der overheden. Maar Is hel ondenkbaar, dat Christus, wien gegeven is alle macht in den hemel en op de aardde, en door Wien de Vader alle ding regeert, in deze tijdelijke bedeeling door de zwaardmaaht der overheden voorloopig de orde van al het geschapen menschelijk leven wil handhaven, en de verstoring dier orde wreken'? We moeten ons dan denken, dat Hij in één oogenblik het volkomen, pubUeke rechtsherstel schenken zal. Maar zal Hij niet op gelijksoortige wijze in dien dag des oordeels volmaken het tuchtrecht van het ambtelijk inslituut der kerk".' Ook dat recht heeft Hij slechts voorloopig gesteld in handen van Zijn kerkelijke ambtsdragers; het definitief oordeel is, gelukkig, aan Hem.

Inderdaad zal de verschijning van Zijn koninkr rijk in heerlijkheid het eind zijn aller koninkrijken der wereld. Ze zullen als op heeterdaad betrapt worden vanwege hun heulen met den Antichrist. Zijn komst zal hun oordeel zijn. Maar heeft ook niet de organisatie van Zijn kerk zich in den eeuwenlangen loop der kerkhislorie soms verbonden met antichristelijk streven tot vernietiging van Zijn uitverkoornen ?

En is het een bezwaar, dat de staat tol de tijdelijke bedeeiing behoort? Geldt niet hetzelfde van het kerkelijk instituut? ")

Uit de structuur van den staat blijkt ons wel zeer duidelijk, dat in het koninkrijk Gods verschillende terreinen zijn. Voor die verscliillende terreinen gelden verschillende normen. De wjjze waarop ide kerk invloed oefenen moet, is een andere dan die, waarop de slaat haar oefene.

Dus kan men onze beschouwing dcelen, en toegeven, dat het „gebod Gods voor de overheid een ander is dan voor het individu. Schijnbaar mag de overheid meer dan de afzonderlijke geloovige. Zij mag den eed vragen, mag het leven nemen, mag echtscheiding uitspreken enz. Natuurlijk is hier geen sprake van dubbele moraal, maar hangt dit alles samen met het karakter der overheid. De overheid heeft een bijzondere opdracht ; Gods in de zondige wereld, n.l. om het kwade te beteugelen, te keeren, te straffen, (op haar terrein. S.)" IS). Maar men kan ook van het kerkelijk instituut zeggen, dat het meer mag dan de individueele geloovige; men denke maar aan de bediening van de sleutelen des hemelrijks.

Als dit maar vaststaat, dat de staat onderworpen is aan Christus; en dat hij ook zijn reóht tot oorlog-voeren moet kunnen ontleenen aan de orde, die Hij in Zijn koninki-ijk genadig handha.afl en verheerlijken zal.


1) Kuyper, Gemeene gratie, III, bl. 23 vv.

2) Dooyeweerd, Wijsbegeerte der wetsidee, III, bl. 151, 379 V. Hoe Calvijn over het staatsrecht van Aristoteles dacht, kan men lezen bij Dr J. Bohatec, Calvin und das Recht, Feudingen, 1934, bl. 55 v., en bij denzelfde, art. Die Souveranitat Gottes und der Staat nach der Auffassung Calvins, in A. R. Staatk., driemndl. uitg. 1935, bl. 69.

3) Men geloove, dat in dezen stijlvorm geen denigratie ligt opgesloten. Prof. Grosheide zegt van Brunner en Barth: „Zij staan verschillend tegenover wat wij gemeene gratie plegen te noemen", Natuur en genade, bl. 532.

4) Artikel XI, aant. 12.

5) Zie daar ook de aanhaling van Prof. Grosheide, art. Natuur en genade, bl. 547.

6) Dr J. Ridderbos, art. De overheid en de wet Gods, A. R. Staatk., driemaandl. uitg. 1934, bl. 312.

7) Bohatec, a. art. bl. 70, a.w. bl. 52 v.

8) Bij Heering, Zondeval, bl. 68.

9) Troeltsch b.v. heeft dat gedaan, zie Bohatec A. art. bl. 71, a.w. bl. 57.

10) Dooyeweerd, a.w. III, bl. 366, schrijft: „de fundeeringsfunctie van het stamtype „staatsverband" is nergens anders 'te vinden dan in de interne monopolistische organisatie van de z w-a a r d macht over een zeker territoriaal begrensd cultuurg e b i e d".

11) Grosheide, a. art. bl. 547.

12) Zie exegese van Rom. 13 in artikel IV.

13) Dooyeweerd, a.w. III, bl. 355. Heel het derde deel van Prof. Dooyeweerd's boek, met zijn bespreking van de individualiteits-structuren der tijdelijke werkelijkheid, is een calvinistische pendant van Brunner's Das Gebot und die Ordnungen.

14) Zie Kuyper, Loc. de Mag-istratu, bl. 346.

15) Dooyeweerd, a.w. III, bl. 399.

16) Idem, bl. 401 v.

17) Ik haal hier gaarne voor de duidelijkheid aan wat Ds de Graaf schreef. Vox Theologies, VII, (1936), bl. 74: „Is ook het tijdelijk kerkinstituut niet om der zonde wil en tijdelijk? Wil dat nu zeggen, dat dat instituut niet als gave van Gods bijzondere genade kan worden gezien? We zouden ons waarlijk weer in de luthersche lijn bewegen, (denk aan de luthersche opvatting over de kerkregeermg. S.) Kan een geloovige niet Gods genade en trouw in Zijn verbond danken voor de Overheid? En kan een christelijke overheid in haar regeering niet bedoelen, den Heere in Zijn verbond om Christus' wil te dienen? Naar het mij voorkomt moet ze dat.

Daarmee kom ik niet op voor het herstel der theocratie. Als ik begeer ook te eten en te drinken ter eere Gods, ben ik daardoor niet aan de wetten van spijs en drank van het O. T. gebonden. De Schrift spreekt nu eenmaal niet meer tot de overheid, zooals in het O. T. Daarmee is ook in een bepaald opzicht de kloof tusschen dit standpunt en den droom van het oude revolutionaire anabaptisme aangegeven.

Evenmin heb ik het hiermede opgenomen voor de handhaving van art. 36 van de Ned. Geloofsbel. in den oorspronkelijken vorm. Zeker niet! Maar dat ligt niet daaraan, dat het niet de roeping der overheid zou zijn, den Christus in Zijn koninkrijk te dienen, maar daaraan, dat de bevoegdheid, aan de overheid door den Christus verleend, veel beperkter is dan in het oorspronkelijk artikel omschreven is.

18) Grosheide, Nationaal en Internationaal naar de Schrift, Kampen, 1920, bl. .10.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's