Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Debat Ds C. Vonk—Dr A Kuyper Jr.

Onze belofte indachtig, geven we hier het vervolg van het antwoord, dat Dr A. Kuyper Jr geeft aan Ds C. Vonk.

We treffen het aan in „Geref. Kb. Rotterdani":

Heel het betoog van Ds Vonk kunnen wij niet overnemen. Wij zullen het echter kort en zakelijk weergeven, en waar het noodig is hem zelven laten spreken.

Hij begint dan met te zeggen, dat hij vier methoden in de prediking onderscheidt: Ie. de subiectivistische; 2e. de obiectivistische; 3e. de obiectivistisch-subiectivistische; 4e. de Schriftuurlijke. Over elk dezer vier methoden geeft hij een kort woord:

Ie. Ten opzichte van de subiectivistische prediking merkt hij op, dat het subiectieve op zich zeil niet verkeerd is, want als Gods Woord tot ons komt, dan is dat voor niemand zonder beteekenis. De houding die de mensch tegenover het Woord aanneemt, is dan het subiectieve; hetzij dat men gehoorzaam, hetzij dat men ongehoorzaam is aan het Woord. Maar het subiectivisme beschrijft hij aldus: „subiectivisme vinden we bij dien mensch, die niet vertrouwt op God, maar op zijn houding. Subiectivisme vinden we bij dien mensch, die niet vertrouwt op God (op Wien wij ons betrouwen alleen stellen mogen), maar op zijn eigen hart, b.v. op de gevoelens, welke hij daar geconstateerd heeft, of op de kenmerken, welke hij bij zich zelf waarneemt. En dan wordt redeneerend e de conclusie gemaakt: het is met mijn hart zoo en zoo gesteld, dus mag ik het van mij zelf wel gelooven. Maar hier geldt, zoo goed als straks bij 2e, Spreuken 28 : 26: „die op zijn hart vertrouwt is een zot". Zonder personen te willen beleedigen, maar om duidelijk te zijn — deze methode hoort men wel betiteld als „Kerstiaansch".

Zoo wordt niet alleen door Ds Vonk, maar door anderen met hem het „subiectivisme" beoordeeld en veroordeeld. Reeds hier zou veel te zeggen zijn, want wie onder ons zal ontkennen dat wij ons betrouwen alleen en uitsluitend op God moeten stellen, en het geen afgoderij noemen als het betrouwen niet op God, maar op iets in zijn plaats of benevens Hem wordt gesteld. Het geloof stelt alle betrouwen voor tijd en eeuwigheid alleen op God en den Heere Christus Jezus. Maar dat neemt niet weg dat men het eigen hart heeft te onderzoeken om te weten of het voor ons persoonlijk in orde is. Het is wonderlijk hierbij te halen: wie op zijn hart vertrouwt is een zot. De geloovige vertrouwt niet op zijn hart, maar hij wil weten, dat het met zijn hart in orde is, o p- dat hij er deel aan hebbe. Hier denken we aan de zaligspreking: zalig zijn de reinen van harte, want zij zullen God zien. Ze zijn niet zalig omdat hun liart rein is, maar als hun hart rein is, dan zijn ze zalig, dan hebben ze er deel aan. De geloovige betrouwt alleen op God, op niemand en niets anders, maar hij is niet rustig voor hij weet, dat God met genade in zijn hart gewerkt heeft. Hij voelt het woord van Augustinus als het zijne: mijn hart is onrustig in mij tot dat het ruste vindt in U, o Heere mijn God.

2e. Ten opzichte van de obiectivistische prediking wordt dit gezegd: „Als men spreekt van het obiectieve bedoelt men het logisch verband, dat we in het Verbond Gods mogen ontdekken. Obiectivisme is echter dit, dat we ons vertrouwen niet stellen op den God des Verbonds, maar op wat wij meenden te ontdekken in dat logische verband. Dit obiectivisme zouden we b.v. vinden bij den man, die (onschriftuurlijk) redeneerende zou zeggen: mijn kinderen zijn gedoopt, dus zijn ze bondelingen, dus hebben ze Gods belofte, dus zullen ze zalig worden. Deze man vertrouwt op de juistheid van zijn redeneering, hij bouwt zijn conclusies niet op dien God, die zich ook over de kinderen ontfermt. Hij wandelt niet in het geloof, maar hij wandelt bij zijn eigen redeneerin'gen.

Hieraan wordt dan dit toegevoegd: „Het is al weer om geen enkel andere reden dan om duidelijk te zijn (immers ik schrijf niet alleen voor A. K.) als ik zeg, dat dit obiectivisme wel door de Christelijk-Gereformeerden zal worden bedoeld, wanneer zij spreken van de Neo-Gereformeerde gemeente-beschouwing. Inderdaad zou hier afkeuring, indien dit obiectivisme ten onzent gehuldigd werd, billijk zijn". Wij, het kan aan ons liggen, verstaan niet goed, waarom dit obiectivisme genoemd wordt. Onder „obiectief" verstaan we toch zich houden aan het geschreven Woord, en onder „subiectief" verstaan we de inwerking van het Woord Gods door den Heiligen Geest op ons hart. Obiectivisme is voor ons het stelsel dat alleen met het Woord en niet met de werking des Heiligen Geestes rekent. Maar hoe kan men dan obiectief noemen en als obiectivisme aanduiden, een gedachte als hierboven uitgesproken, dat iemand al redeneerende tot een conclusie komt, als noch die redeneering noch die conclusie uit het geschreven Woord is geput, en daarop niet steunt. Dat is niet obiectief, maar onschriftuurlijk. Wij voegen er echter onmiddellijk aan toe, heel wel te weten, dat door sommigen alzoo geredeneerd wordt, en dat zij voor zich denken schriftuurlijk te zijn.

3e. Over de obiectivistisch-subiectivistische prediking merkt Ds Vonk op, dat de prediker daarbij zoekt te balanceeren tusschen de „eenzijdigheden" van het obiectivisme en het subiectivisme, die beide zonde zijn. Hij schrijft: „mogelijk zou hij in de eerste helft van zijn preeken vrij „verbondmatig" zijn, gelijk de een dat dan noemt, „leerstellig" noemt een ander dat; weer een ander zou over „onverteerbare stukken leer" klagen. Evenwel door toevoeging van een subiectivistisch-zoet klontje zou het mengsel tenslotte tóch nog wel redelijk voldoen; elk wat wils geven; de menschen «1 het kerkgebouw houden. Hij zou b.v. in 't eerste deel van z'n preek meer vanuit een „uitwendig" verbond spreken, om evenwel ten slotte te eindigen met een ernstige vraag inzake „'t inwendige" verbond. Hier is voorts ruimte voor variatie".

Wij lazen dit, en onze eerste gedachte was, wat een wonderlijke combinatie: obiectivistisch en subiectivistisch. We vragen onszelf af: is dat wel te combineeren? Immers, obiectivistisch is iets anders dan obiectief, en subiectivistisch is niet hetzelfde als subiectief. Obiectief is de man, die zich aan het Woord houdt, maar niet uitsluit de inwerking des Geestes. Maar obiectivistisch is de man die uitsluitend obiectief is, die eenzijdig obiectief is, die het obiectieve op de spits drijft. Subiectief is de man, die acht geeft op het werk des Geestes in zijn ziel, maar daarbij het Woord niet vergeet. Maar subiectivistisch is de man, die uitsluitend subiectief is, eenzijdig subiectief, die het subiectieve op de spits drijft. Maar als het obiectivisme het subiectieve uitsluit, en het subiectivisme het obiectieve uitbant, hoe kan men dan van een combinatie spreken! Dat wil ons voorkomen te zijn het zoeken naar een vierkanten cirkel.

De twee elementen blijven dan ook ieder afzonderlijk staan. Ds Vonk zegt, dat er dan eerst een verbondsmatig of leerstellig woord gesproken wordt, en dat er dan een „subiectivistisch-zoet klontje" aan wordt toegevoegd. Fraai is deze beeldspraak allesbehalve. Maar als dat „klontje" subiectivistisch is, kan er nooit een „mengsel" van komen. De prediking kan én obiectief én subiectief zijn, door eenerzijds het Woord te prediken, en anderzijds de toepassing te geven, maar niet obiectivistisch en subiectivistisch.

En dan, wij spreken niet, in dit verband, van een uitwendig en inwendig Verbond, maar van een uitwendig en inwendig zijninhetVerbond, dat is nog heel iets anders. Ze zijn allen, die uit Christenouders geboren zijn, en door den Doop in de Kerk opgenomen, i n het Verbond. Maar in dat Verbond verkeert de een slechts uitwendig, en hij, die van God genade ontving inwendig, de een als een Jacob, de ander als een Ezau. En daarom blijft voor ieder, die in het Verbond is de vraag: zijt gij slechts i n het Verbond, óf moogt gij door genade ook zeggen van het Verbond te zijn?

Op die vraag kan alleen, na ernstig zelfonderzoek het antwoord gegeven worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's