Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerk en Barmhartigheid.

II.

Diakonle en Gemeente.

Gaan we thans in hoofdlijnen na wat mannen als Kuyper en Bavinck, Biesterveld en Bouwman i), om slechts dezen te noemerij ons leerden aangaande kerk en barmhartigheid, diakonie ©n gemeente, dan vinden we vanzelf hun gemeen^ schappelijk uitgangspunt in Christus. „Gelijk de Heere Christus tijdens zijn omwandeling op aarde tweeërlei Goddelijk werk deed, namelijk ten eerste het. Evangelie prediken om de zonde te stuiten, en ten andere de ellende van kranken en hon^ gerigen lenigen, om de gevolgen der zonde te breken, zoo moest ook in Christus' kerk het Diaconaat naast het Presbyteriaat staan, om naast de bediening van het Goddelijke Woord te °P®°'^^®"^ ^^ bediening der Goddelijke barmhar^ tigheid" 2). „En dit was geen bijkomstige en toevallige werkzaamheid maar een hoofdbestanddeel van het werk, dat de Vader Hem opgedragen had om te doen, Matth. 8:17, Joh. 5:36, 9:3, 4 enz." 3)

De Kerk van Christus kan evenmin buiten het Woord als buiten het werk der barmharügbeid; en dat is toch wel iets, waar we eens even rustig] bij moeten stilstaan. Het is opmerkehjk, dat in de historie der kerk 'tdiakonaat altijd weer achteraan kwam, en in sommige kerken zelfs geheel verwaarloosd werd, ja, ook in de Geref. Kerken niet dadelijk tot gewenschte ontwikkeling kwam. De klacht daarover was nog aan bet begin van deze eeuw algemeen, en ik meen, dat ze nog steeds niet geheel verstommen mag. En dit is van te meer beteekenis, wanneer we er in het verband van deze artikelen, die inzonderheid ook op de roeping der kerk jegens de zieken willen wijzen, op letten, dat God Zich van meet af aan Israël ook als de Heelmeester*) openbaarde, en we dienovereenkomstig reeds in het Oude Testament tal van genezingswonderen aantreffen, met name bij Eha en Elisa; dat Christus van meet af Zijn jongeren uitzond niet alleen om te prediken, maar tegelijk ook om alle ziekte en alle kwaal te genezen s); en dat de uitbreiding der Christelijke kerk in de eerste eeuwen niet slechts aan da verkondiging van het Evangeüe, maar niet minder ook aan de werken der barmhartigheid is te danken geweest, méér dan misschien menigeen in onzen tijd zich dat voorstelt "5). Het is dan ook nooit anders dan tot schade van de kerk geweest, wanneer het werk der barmhartigheid inzonk of verwaarloosd werd, en, ziende op Christus en Zijn bevel, kan het ook niet anders, Biarmharügheidsr betoon moet in het midden der gemeente leven; en het is zelfs niet genoeg het ambt der diakenen in zijn midden weer tot eere te brengen, maar de gemeente zélf moet, als haar Heer en Heiland', Zijn jongeren en apostelen, de innerlijke ontferming kennen en beoefenen jegens kranken en ellendigen.

Dal hierbij de leiding en stuwkracht niet het minst ook van de diakenen, in hun ambt, als orgaan der Christelijke liefde en barmhartigheid, moet uitgaan, staat evenzeer voor alle Gereformeerde voonnannen vast. Zij inzonderheid hebben een roeping niet alleen jegens de armen, maan evenzeer tegenover weduwen en weezen, kranken en gevangenen, krankzinnigen en idioten, blinden en gebrekkigen, en in één woord „tot alle ellendigen en nooddruftigen, die er zijn in het midden der gemeente en van anderer hulp geheel of ten deele verstoken zijn"'). Hoe breed en zwaar de roeping der diakonie hiermede ook wordt (en hier is daarvan nog maar iets genoemd, want ook in andere richtingen is, niet het minst In onze tijden van vele en groote sociale niooden^ veel meer daarvan te zeggen, doch we laten dit in deze artikelen nu buiten beschouwing), toch zal er niets van mogen af gedaan worden. De kerk toch moet in haar ambten het rijkst uitschitteren in alle betoon van barmhartigheid.

„De kerk is van den beginne aan ambtelijk bekwaamd niet alleen voor de prediking des Woords, maar ook voor den dienst der barmhartigheid. Zij moet in Jezus' naam in den volsten zin desi woords de ontferming van den harmhartigen) Hoogepriester laten gevoelen in allen nood, die de zonde met zich sleept. Alleen de kerk kan met gezag, op last van haar Jezus, da; den van barmhartigheid verrichten. Men verminkt dan ook het wezen van de kerk zoO' men haar wel wil laten collecteeren en stoffelijke gaven doen uitdeelen, ter voorziening in den uiterlijken nood, maar haar wil buitensluiten, wanneer het geldt de ziekenverpleging." *) „Het particulier initiatief mag op philanthropdsch gebied de Diakonie niet in de schaduw pogen te stellen" 3), neen, maar dan zal de kerk in haar diakor nale ambt ook wel mogen waken, dat dit zelfs niet geschieden kan, omdat zij haar roeping goed en ernstig vervult naar alle richting, en geen deel van haar taak verwaarloost of laat liggen. Puur theoretisch is deze gedachte allerminst. De kerk heeft zelfs (en bet is nog niet zoo heel lang geleden) op heel het terrein der diakonale verzorging zóó geslapen, dat het particulier initiatief vanzelf naar voren drong, en allen ambtelij ken, diakonalen arbeid overvleugelde. We denken aan wat in de vorige eeuw op dit gebied te zien was. En dat is dan den particulieren niet kwalijk te nemen, doch slechts die kerk, waarin het ambt slaapt, te wijten. Dan moeten de geloovigen in HUN ambt optreden, en de kerk beschamen. Maar ieder voelt direct, dat dit zeer ongewenscht is, en dient voorkomen te worden. Doch dan zal de Diakonie zich ook steeds weer te bezinnen hebben op al haar werk en heel haar roeping.

Al is nu de vraag wat dan al of niet tot da roeping der Diakonie behoort niet zoo gemakkelijk te beantwoorden, en al is daar ook onder de Gereformeerden nog wel eens vefschil van gevoelen over geweest, allengs is men toch in de hoofdlijnen hierover wel tot overeenstemming gekomen. Het spreekt eigenlijk vanzelf, dat de eerste zorg voor de zieken eenstemmig aan het gezin wordt toegeschreven. De Christelijke kerk kan nooit anders dan ook in dezen de ordinantiën Gods in het gezinsleven handhaven. Is hierbij hulp noodig, dan wordt ten rechte allereerst gelet op het familieverband. „De diakonie neme der familie het werk niet uit de handen. Zij vemietige het particuliere initiatief niet, maar ^j leide het en vuile het aan. De kerk mag geen zieken gaan. verplegen, zoolang als er natuurlijke vei-plegers zijn. l3oen deze hun plicht niet, dan moet de kerk hun de roeping op het hart binden. Eni eerst dan verpleegt de kerk zelve, als er ziekten zijn, die zonder haar zorg onverpleegd zouden blijven." 1°) Met verwijzing naar 1 Tim. 5:4 en 16 zegt ook Prof. Biesterveld, dat hulp aan zieken moet worden verleend eerst door de familie, Sn „verplichte wedervergelding", dan door de particuliere barmhartigheid, en tenslotte eerst door de diaconale hulp; en hij wijst er op, dat men hierin niet moet zien een achteruitzetting van het ambt, dat dan toch maar achteraan zou komen. „Het gaat voorop in dezen zin, dat het de zorg heeft, dat de goddelijke ordinanUe in de gemeente gehouden worde." ii). Zoo heeft de diakonie dan hierin reeds een zeer gewichtige taak. Zij mag de zorg voor de zieken in de gemeen|t|e niet maar zonder meer aan de geloovigen over^ laten, maar heeft er op toe te zien, dat elk zijn roeping versta en betrachte tegenover zijni naaste. Hierbij nu mag het er de diakonie nooit alleen om te doen zijn, dat de zieke een goede verzorging naar het lichaam ontvange, maar, naar den eisch van haar ambt, heeft zij er evenzeer op te letten, dat de zieke in geestelijk opzicht niet tekort kome. De Wezelsche artikelen van 1568 bevatten hierover reeds deze uitspraak: „Al wie door krankheid bedlegerig zal zijn, zal door de diakenen of ouderlingen aan den Dienaar des Woords zijn ziekte melden, opdat zoo noodig deze of zelf kome en den kranke met Gods iWoord vertrooste, óf deze taak overdrage aan de Ouderlingen en Diakonen, " i^) Maar niet mtader is deze geestelijke roeping der diakenen in onzen tijd van groote beteekenis, wanneer een zieke naar een sanatorium of gesticht moet worden overgebraclit. Nu er zooveel Christehjke inrichtingen van allerlei aard zijn, zullen met name de diakenen van dit breede terrein der barmhartigheid goed op de hoogte moeten zijn, om, waar dit noodig is, met raad en daad de geloovigen voor Jtje lichten, en de overbrenging naar een Christelijke inrichting te bevorderen en aan te dringen.

Kwam bij dit alles vanzelf ter sprake van welke hulp de diakonie zich zou kunnen bedienen, omdat het wel onmogelijk moet worden geacht, alles persoonlijk te doen, zoo werd steeds wel gesproken over de diakonessen, die ook in de Schrift genoemd worden, maar nooit eenig ambtelijk karakter aan deze behulpseds toegekend. Vooral in geval van ziekte zullen de vrouwen in de gemeente velerlei gewenschte en noodzakeslijke hulpdiensten kimnen verrichten, die zek'er het allerbest juist aan haar zorgen kunnen toever^ trouwd worden. Soms kan men zich daartoe vereenigen in allerlei vereenigingen, die zich speciaal ten doel stellen, ten behoeve van den diakonalen arbeid kleedingstukken te vervaardigen, voedsel te verstrekken aan de zieken, hulp te verschaffen in de huishouding spedaal bij ziekte van de moeder van het gezin. Hier ligt een uitger breid veld van arbeid voor de geloovigen, onder; leiding eventueel van de diakenen. En misschien mag de vraag wel eens gesteld worden, of in onzen tijd van gemakkelijke verpleging in zie-

kenhuizeu of door particuliere verpleegsters, dit alles in liet midden van de gemeente nog wel voldoende tot zijn recht komt, of dat we ook in dezen wat al te zeer der wereld gelijkvormig geworden zijn, en de onderlinge liefde en verzorging nalaten. Dat kan slechts tot schade der gemeente zijn. Natuurlijk kunnen er gevallen zijn, waarin de hulp van een geschoolde verpleegster noodig is, en door den dokter voorgeschneivenj wordt. Niemand, die zich daartegen zou willen verzetten. Maar ook dan is het maar niet hetzelfde welke verpleegster men in zijn huis ontvangt of opneemt, doch is het onze roeping uit te zien naar Christelijke verpleegsters; en ook hierbij zal eventueel weer door de diakenen hulp en raad moeten kunnen gegeven worden. Voor alles wat de verzorging van zieken betreft moet men in de dialionie een betrouwbaar adres in elke gemeente kunnen vinden.

Dat onze gedachten hierbij in dezen tijd vanzelf ook uitgaan naar de wijkverpleging, ligt voor de hand. Het is zeker een zegen, dat we ook hiervoor een Gereformeerde school hebben in Eudokia, waar onze zusters voortreffelijk toegerust worden voor haar toekomstige taak; en dat niet alleen medisch, maar ook theologisch. Een heel enkolc Gereformeerde Wijkverpleging sloot zich aan bij den Gereformeerden Bond van Stichtingen en Vereenigingen van Barmhartigheid in Nederland. Dat moest zeker veel meer gebeuren. Of moet eerst nog gezegd worden, dat er meer aandacht dient besteed te worden aan de oprichting van Geref. Wijkverplegingen? En oefenen diakonie en gemeente in de plaats hunner inwoning zooveel mogelijk invloed uit, om, zoo mogelijk, Christelijke wijkzusters te krijgen? Dit zijn belangen, die niet mogen verwaarloosd worden.

Een oude vraag is tenslotte nog (we kmmcn niet overal op wijzen) die naar de samenwerking vai] de diakonieën voor de verzorging van weezen, ' ouden van dagen, blinden, doofstommen, idioten, krankzinnigen, in inrichtingen Oif stichtingen. Het is bekend, dat Dr Mr Wi. v. d. Biergh dit van de kerken wilde doen uitgaan.^^) „Nog altoos zijn er velen, die meenen, dat het oprichten van sanatoria enz. behoort tot de taak en de roeping der diakonie." i*) Dr Kuyper liet er zich in zijn Tractaat van de Reformatie der Kerken voorzichtig over uit, als hij zegt, dat „zulk een samenwerking in een Classicale Diakonie al meer onmisbaar schijnt", i^) In zijn Encyclopaedic zegt hij: „Nog moeilijker is de vraag op welke wijze de verspreide diaconieën gezamenlijk voorzien zullen in de verzorging van krankzinnigen, blinden, idioten, enz., en op wat wijze zjj de kranken zullen verzorgen en de krankenverpleging zullen inrichten." ^'^•) Toonden nu met name Proff. Bouwman en Biesterveld aan, dat er zeer erns.tige bezwaren zijn aan te voeren tegen het uitgaan van de kerk of van de diakonie van allerieai inrichtingen van barmhartigheid, en werd do praktijk onder de Gereformeerden dan meestal ook zoo, dat deze Stichtingen van het particulier initiatief uitgingen, zoo moet hier toch nooit vergeten worden, dat allen er steeds ten sterkste op aandrongen, dat desniettemin EEN ZEER NAUW VERBAND MET DE KERK, EN MET NAMEi OOK MET DE DIAKONIE moest gezocht en betracht worden.

Maar welk verband, en welk contact zelfs, heeft heden ten dage de kerk, onze kerken, met de talrijke vereenigingen en stichtingen van barmhartigheid? Gaat het leven van deze vereenigingen en stichtingen niet geheel of grootendeels buiten de kerk om? Is Tiet dan voldoende dat de Bestuursleden alleen zich liiermee inlaten? Wat laat de kerk zich aan dit werk der barmhartigheid gelegen liggen? Wat doet de diakonie er voor? Hoe leeft de gemeente er in mee? Zelfs die kerken, die één of meer dergelijke inrichtingen in haar ressort hebben? Wordt er in de samenkomsten der gemeente nog steeds voor gebeden? Of is dit werk der barmhartigheid allengs buiten de bedding der kerk geraakt, en gaan niet die vereenigingen haar gang Jjuiten de kerk om? Vele hebben niet zooveel finantieelen steun meer noodig. Althans.... dat meent men. Al was het ^oo, dan is dit nog nooit de belangrijkste en meest noodr zakelijke wijze, waarop de gemeente zich met de stichtingen van barmhartigheid heeft in te laten. Het gaat om hoogere belangen. Het kan noch de kerk noch deze vereenigingen en stichtingen goed gaan, als er niet een zeer nauw en levend verband bestaat tusschen die beide.

Ik geloof niet anderen vereenigingen of stichtingen tekort te doen wanneer ik in een volgend artikel op dit laatste punt met name nog iet'si nader inga ten aanzien van de verzorging van krankzinnigen, die onder alle een geheel eigen plaats inneemt. Thans echter eindig ik met im herinnering te brengen wat Prof. Biesterveld hier nu bijna 30 jaar geleden over schreef, met zekeren nadruk (immers cursiveerend): „En voorts is er nog één weg, waardoor de diaconieën zeer veel invloed kunnen verkrij gen op den gang van zaken van deze stichtingen. Het is bepaald onbegrijpelijk, dat deze eenvoudige weg niet veel meer wordt ingeslagen. De meeste stichtingen van barmhartigheid hebben in hunne statuten bepalingen over het lidmaatschap van diaconieën. De één geeft aan elke diaconie die lid wordt het recht van een afdeeling. De ander geeft voor een bepaalde contributie het recht om één of meer afgevaardigden naar de jaarvergadering te zenden. Of ook eenvoudig alle kerkeraden, die eens per jaar voor de such ting collecteeren, hebben het recht van afvaardiging. Waarom wordt deze weg niet algemeen bewandeld? .... Wanneer nu de diaconie aan den kerkeraad voorstelt om diakenen naar de jaar^ vergaderingen van de vereenigingen van welke de stichtingen uitgaan af te vaardigen, zal zeker door onze diakonieën (die in hunne vergaderingen kunnen nagaan of eenig punt op het agendum ook bijzonder moet worden besproken) grooten invloed in deze vereenigingen kunnen worden geoefend." i') Ik woon nu reeds meerdere jaren de jaarvergaderingen van de groote Vereeiiiging ta^; '''Christelijke Verzorging van Ki'ankzinnigen in Nederland geregeld bij, maar zag er nooit eènige afgevaardigde van eenige diakonie. Is dat A'erantwoord?


1) We verwijzen hier inzonderheid naar Dr A. Kuyper, Tractaat van de Reformatie der Kerken, Amsterdam, 1884 (Volksuitgave), p. 65—69; Idem, Encyclopaedie, III, tweede druk. Kampen, 1909, p. 535—553; Idem, Pro Rege, II, Kampen, Kok, 1911, p. 317—336, 346; Dr H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek. IV, tweede druk. Kampen, 1911, p. 373— 377, 410—414, 421^24, en met name 467—469; P. Biesterveld, e.a. Het Diaconaat, Hilversum, 1907, inzonderheid p. 235 vv.; Dr H. Bouwman, Het Ambt der Diakenen, Kamden, 1907.

'^ 2) Dr A. Kuyper, Tractaat, p. 65.

» 3) Dr H. Bavinck, Dogmatiek, p. 468.

4) Ex. 15:26.

5) Matth. 10:1, 8; Mark. 3:15; Luk. 9:1, 2; 10:9, 17.

6) A. von Harnack, Die Mission und Ausbreitung des Christentums, I, 3. Aufl., Leipzig, 1915, s. 115—219. •

7) Dr H. Bavinck, a.w. p. 469.

8) Dr H. Bouwman, a.w. p. 134. Wij spatieerden.

9) Dr A. Kuyper, Encyclopaedie, III, p. 551.

10) Dr H. Bouwman, a.w. p. 136.

U) P. Biesterveld, a.w. p. 358 v.

12) P. Biesterveld en Dr H. H. Kuyper, Kerkelijk Handboekje, Kampen, 1905, p. 21.

13) H. Hoekstra e.a., Olie en Wijn in de wonden, Harderwijk, 1888, p. 104.

14) Dr H. Bouwman, a.w. p. 145.

15) A.W. p. 67.

16) A.w. p. 543.

17) A.W. p. 365.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's