Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De twee lijnen bij bet bestrijden van de armoede.

II.

We zagen in ons vorig artikel, dat de diaconale arbeid allereerst is een arbeid des gelopfs. Het geloof, dat da berk in haar weizen de beginselen reeds draagt van de herschepping en dat de oaitwikkeling der hersdliepping zich, wat betreft de hulp aan de beaoefügen in liaar rijksten vorm openbaart in de diaconie.

Evenwel, we komen met ons geloof voor den eisch der toepassing. Want God heeft Zijn kerk geplaatst midden in het leven. 'We kunnen ons niet onttrekken aan de wereld, we hebben als kerk juist in die wereld te werken en op die wereld in te werken. En het mag niet andersom zijn dat de wereld op de kerk inwerkt. En dat is nu juist het gevaar van onzen tijd. Want God brengt ons uit het gemakkelijke leven dat we hadden in de jaren, die achter ons liggen. We zien ons geplaatst voor tal van moeilijkheden. De golven van het wereld-gebeuren slaan hoog op onze kusten en beuken onze dijken. De oevers wijken. Daarom vraagt God van ons meer dan ooit stand te houden. Maar standhouden vraagt allereerst dat we ons rekenschap geven waar we staan.

Nu is rekenschap geven van iets nog heel wat anders dan het maken van een rekensom. Als we gaan rekenen, dan zijn we verloren. Dan komen we tot de gevolgtrekldng dat we zooveel noodig hebben en dat we maar zooveel bezitten.

We moeten ons rekenschap ervan geven waar we staan als de oevers wijken.

Ik denk allereerst aan de grenzen tusschen den diaconalen steun en den werkloozen-steun der Overheid.

De Overheid heeft langs den weg yan de werkloozen-verzekering de zorg voor den werklooze tot staatszorg gemaakt. Hier hebben we dus een grens, die we kunnen aanvaarden als opgekomen uit de sociale taak der Overheid. Maar die grens kunnen we niet absoluut zien. Daar is ook de zorg voor ben, die door langdurige werkloosheid buiten de verzekering vallen, de zorg ook voor de kleine neringdoenden, de zorg voor z.g.n. „nieuwe armen". Over deze verschillende categorieën is heel wat te doen geweest en nog te doen met betrekking tot de armenzorg. En telkens stellen deze categorieën voor de vraag welke begrenzing de diaconie moet, eigenlijk ook mag stellen. Wanneer men nu daarbij nog denkt aan al de familieleden, aan al degenen, wier levensbestaan afhankelijk is van behoeftigen uit die categorieën, ouders en andere verwanten, dan klemt te meer de vraag, hoe we die verschillende groepen moeten beschouwen in relatie tot de diaconale verzorging.

Te moeilijker wordt de beantwoording, wanneer we eraan denken, hoe de behoeften van de gemeentelijke samenleving zwaarder worden, naarmate de inkomsten minder worden, sommige bronnen van volkswelvaart dreigen uit te drogen en het geld schaarsch wordt. " '

Het is dan ook geen lidhte zaak tegenover zooveel dat beklemt, een oplossing te vinden van de groote moeilijkheden. Want nu begint, en dat i, s begrijpelijk, bij velen de gedachte post te vatten, dat de veranderde levensomstandigheden het ondoenlijk maken de oude diaconale praktijk te handhaven. Het zou nu heel bedenkelijk zijn, indien we gemakshalve gingen volstaan met eenvoudig de beginselen te blijven poneeren om dan de praktijk maar over te laten aan wat er van komt. Nog gemakkelijker is het de praktijk voorop te stellen en de beginselen in een pronkkast te zetten, zooals in een oud huis, met gebruik van nieuw huisraad, het oude alleen als waardevol bezit uit vroeger tijd wordt weggeborgen.

De diaken staat met zijn beginsel altijd midden in de praktijk. Midden in de praktijk, maar dan ook weer niet zoo dat we het beginsel zien als begrensd door de praktijk.

We moeten omgekeerd het be, ginsel nemen als 'inwerkend op de praktijk. Zoo is het b.v. ook met het Sabbaüisgebod.

We leven in een tijd, die door de toenemende inwerking van de techniek in al haar toepassingen, het al moeilijker maakt, de viering van den dag des Heeren zuiver te houdten. Ik denk aan de toiddelen van vervoer, aan tdephoon en radio. Storend werkt dat alles in op de ware spheeïi, waarin we den rustdag houden moeten. We kunnen dan ook maar alleen Gods gebod handhaven, wanneer we uitgaan van de gedachte, dat de liefde van Christus bij ons de begeerte moet wekken alle dingen Hem te onderwerpen. Die onderwepping geschiedt niet door het aanleggen van een band voor het uiterlijke leven; de innerlijke drang der levensgemeenscliap met Christus moet voor de heihging van den dag des Heeren van binnen uit ons handelen beheerschen. Daartoe dient het ook, dat we rekenschap ervan geven welke plaats ons beginsel ten opzichte van ons handelen inneemt. Want bedenken we wél, dat ons beginsel niet alleen, niet in de eerste plaats is een grondistelling, vanwaar uit we onze gedachten verder tot ontwikkeling brengen. Met ons beginsel nemen we stand in het geloof. Ons idtgangspunt is krachtens ons geloof: gehoorzaamheid. Geloofsgehoorzaamheid bepaalt ons handelen als een innerlijke noodwendi^eid.

Zoo moet het ook b^ de diaconale j)raktijt gaan. Voorop moet gaan de innerlijke noodwen- ^gheid om Gods gebod, het gebod der liefde te volbrengen en daaruit moet worden geboren de begeerte om de nooden te lenigen. Daarom is ook te betreuren, dat ons formulier tot bevesi-

tiging der diakenen vasthield aan de voor ops telling van hel „inzamelen van aalmoezen en goederen" en in de tweede plaats noemt het „uitdeelen". Dit leidt zoo licht ertoe om een te vooraame plaats te geven aan de vraag, hoe we de inkomsten en de uitgaven kunnen doen kloppen.

Dit is ook de instelling, die ertoe leidt, dat we gaan vragen: waarom moet ik zooveel betalen, èn voor de diaconie èn als belastingbetaler mede voor de kosten der openbare armenzorg. Al zulke vragen miskennen de noodzakelijke vooropstelling vaii de gedachte, dat God ons een roeping geeft. Geeft Hij ons een roeping, dan moeten we oo'k vertrouwen, dat Hij die roept, ook getrouw maakt; dat we in het geloof arbeidende, ook iu dat geloof de middelen zullen vinden. Als dat eenmaal voor ons vast staal, dan gaan we samen met en voor elkander de middelen zoeken.

De lijn, waarop de diaconie en haar ai-beid zich l> eweegt, heeft echter met de lijn, waarop de buj'gerlijke armenzorg ligt, snijpunten. Daarom hebben we ook na ie gaan hoc we de diaconale hulp practisch in 't geheel der armenzorg moeten inpassen. Thorbecke heeft in zijn beschouwingen over de taak der Overheid met betrekldng tot de armenzorg gezegd: „De roeping der kerk kan niet zijn de armenzorg staathuishoudkundig te behandelen". Hij stelt daartegenover, dat de diaconieën een ander beginsel hebben. „Zij is het orgaan voor individuecle godsdienstige liefdadigheid." Krachtens zijn liberaal beginsel Wilde Thorbecke de diaconie beperken tot het enger terrein der kerk onder toezicht van de Overheid.

Groen ei& chte de geheele armenzorg op voor de diaconie. Het laatste standpunt gaven we prijs, het eerste is ons te beperkt gesteld. In tegenstelling met Thorbecke zien we wel degelijk als de roeping der kerk de armenzorg in slaathuishoudkundig verband te zien. Dit vond onder meer uitdrukking in de samenwerking inzake de toepassing der kinderwetten en inzake de geneeskundige verzorging. Daarom erkent de Overheid de particuliere en kerkelijke liefdadigheid als zoodanig; de armenwet eischt voor deze den voorrang. Toch, is er, nu er niet het minst onder voorgaan van onze Gereformeerde diaconieënj een inpassen gekomen is in het groot geheel van den maatschappelijken strijd tegen de armoede, bijzondere noodzaak om nooit de tweeërlei lijn uit het oog verliezen.

De scheidingslijn ligt niet alleen zooals Thorbecke die zag: de kerk het orgaan voor de individuecle liefdadigheid, de Overheid de staathuishoudkundige hulp, want dan zou eenerzij ds de wet van 1912, die toestond dat de Overheid ook volgens methoden van individualiseering zou helpen, en het optreden der diaconieën, door zich te rangschikken onder de organen, die de staatstaak belpen volbrengen anderzijds, ten slotte tot het uitwisschen van de grenzen hebben gevoei'd.

Het is echter wel te begrijpen, dat we dreigen te komen tot een gevaarlijke dooreenmenging, omdat juist in onzen tijd zoo sterk naar voren treedt, dat de economische omstandigheden het moeilijk maken voor de diaconie zich te handliaveu.

De diaconie ziet, dat de toepassing o.a. der kinderwetten en de geneeskundige verzorging samenwerking vereischen en dat voorts naast de gereglementeerde steunverleening, de overheidszorg door individualiseering zich almeer stelt op het standpunt der particuliere zorg. Waarom zal de diaconie verder gaan beletten"? Zij kan immers ook de eigen leden der kerk bij onvoldoende middelen met meer vrijheid overgeven aan de burgerlijke verzorging dan vroeger het geval kon zijn. Van den anderen kant ziet Maatschappelijk Hulpbetoon, dat de diaconieën haar eigen standpunt van voorgaan beginnen prijs te geven; zij handhaaft dan minder streng den eisch, dal de diaconie voorrang moet hebben bij de hulpverleening.

Het is voor de diaconie zoo verleidelijk verdeite gaan op dit spoor.

We stelden in den aanvang voorop, dal in de bestrijding van het kwaad en in het verzachten van liet leed door de Overheid zich iets kan openbaren van het Koninkrijk der gerechtigheid, zooals dat eenmaal in Christus zijn voltooiing zal verkrijgen. Welnu, wanneer thans aanvaard is, dat de burgerlijke armenzorg niet uilsluitend het karakter van politiezorg draagt, die de menschen alleen in het leven behoudt, maar ook arbeiden mag naar den' eisch der individueele hulpverleening, hgt dan daarin niet de aanleiding om het met ons diaconale principe niet zoo nauw te blijven nemen? Hier staan we inderdaad voor het eigenlijke criterium. We mogen ons niet laten misleiden door een redeneering, die een schijn van recht heeft. Voorop sta, dat, erkennen we de bevoegdheid der Overheid om zelve ai'menzorg uit te oefenen, daarin niet ligt opgesloten, dat de kerk mag terugtreden of iets van haar taak mag prijsgeven. Wanneer we goedkewiiig eraan hechten, dat de burgerlijke armenzorg naar methodes van liefdadigheid haar werk verricht, dan moeten we dat doen onder tweeërlei voorbehoud. Allereerst onder dit beding, dat zij de kerkelijke en particuliere liefdadigheid niet verdringe, maar deze in haar volle recht van voorrang late en wij er dus ook nooit aan medewerken onzerzijds dit recht prijs te geven.

Maar in de tweede plaats onder beding, dat we onze oogen er voor wijd open houden, dal de Overheidszorg wel met methodes van individualiseering aan de liefdadigheid ontleend, haar ai'beid mag verrichten, doch dat daardoor haar arbeid nooit het karakter van liefdadigheid verkrijgt. De Overheid treedt altijd dwingend op en dit sluit alle gedachte aan liefdadigheid, die berust op het vrijwillig offer, gebracht uit Christelijke liefde, uit. Bovenal echter: de Overheid kan in haren arbeid nooit iets leggen van de zorg voor het geestelijk welzijn. Dit blijft de eere-taak, hel redit en daarom de heilige plicht der kerk. Hier loopen de lijnen door zonder elkander ooit te kunnen snijden.

De materieele zorg van de Overheid heeft als vallende onder de burgerlijke gerechtigheid wel een ideëelen kant, evenwel zij blijft altijd geheel onderscheiden van de kerkelijke zorg, die opkomt uit het hoogepriesterlijk ambt van Christus.

Onze diaconieën moeten zich er steeds van blijven doordringen, dat het beginsel blijft. Ook al is de absolute toepassing niet meer in alle omstandigheden mogelijk, wij moeten vaslliouden, dat dit blijven bij het beginsel vóór alles noodzakelijk maakt lo' zoover te gaan met het verleeneii van onderstand als de middelen en plaatselijke verhoudingen dat eeaiigszins mogelijk maken en 2o bij volslagen onmacht alleen uit overmacht de hulp der Overheid toe te laten.

Daarom is het ook gevaarlijk ten deze regelen te stellen of gedragslijnen aan te geven, waardoor de diaconieën wat meer kunnen gaan overlaten aan Maatschappelijk Hulpbetoon.

Zulke maatregelen zouden, dit is 'teerste bezwaar, ongelijk werken. Een diaconie die weinig jnet moeilijkheden te worstelen heeft, kan veel verder gaan dan een diaconie, die uitermate begrensid wordt door plaatselijke of lijdelijke wederwaardigheden. Geeft men gedragslijnen aan, dan zal dit voor de eene te weinig baal opleveren, voor de andere onnoodige ruimte van handelen bieden. Zij kón verder gaan, maar ziet door de voorgestelde gedragslijn, dat zij niet zoover behoeft te gaan en gevoelt zich dus vrij den ki-ing van hare hulpverleening minder ruim te ti-ekken.

Hot tweede bezwaar tegen zulke gedra, gslijiien is, dat zij als normaal, d.w.z. blijvend, zouden sanctioneeren, wal eigenlijk als noodtoestand en dus als tijdelijk moet blijven gelden. Het noodlottige hiervan springt temeer in het oog, wanneer men eraan denkt, dat er — naar wij mogen hopen — weer verruiming komen kan. Een gedragslijn in tijd van depressie mag de diaconieën niet voor de toekomst blijvend op lager plan hebben gebracht.

Het zal na het voorafgaande geen verwondering wekken, dat ik voorts als volkomen onjuist de redeneering verwerp, die den schoolstrijd stelt naast de quaestie der armenzorg. De schoolstrijd ging om de vrijheid en het recht der ouders om hmi kinderen te doen onderwijzen naar hun eigen levensovertuiging. Hel was inbreuk op de vrijheid, dat zij geen eigen scholen mochten opriciiten. Deze vrijheid werd verkregen. Het was inbreuk op het recht, dat de Overheid wel voor de openbare scholen op neutralen grondslag de kosten zou vergoeden, niet voor de particuliere scholen op belijdenis-grondslag. Deze inbreuk op het recht werd door de wet van 1921 weggenomen.

Maar hoe staat het met de armenzorg"?

Voor onze armenzorg vragen we als recht de vrijheid, om zelf onze behoeftigen te ondersteunen. Dit kan nooit gepaard gaan met den eisch, dat; de Overheid de kosten van onderstand betale of vergoede. Het één sluit het ander uit.

Toen ik in 1906 voor het eerst diaken werd in de toen nog ongedeelde kerk van Den Haag, bedroeg het geheele budget f16000. Nu zijn we tot drie lieiren geworden: Den Haag-Oost, Den Haag- West, Den Haag-Zuid. En samen beloopen de uitgaven nu meer dan f 100.000. Maar maakt het bedrag nu de positie principieel anders? Voor de nieuwe armenwet van 1912 vroegen we aan de Overheid: laat ons recht en vrijheid behouden om onzTe eigen behoeftigen te ondersteunen. Zouden we nu in 1936 vragen: geef ons recht eix vrijheid doordat we niet meer zelve betalen maar hel uit de staatskas krijgen wat onze broeders en zusters behoeven?

Uit dezen hoofde is ook principieel te verwerpen de gedachte om vrijdom van belasting te vragen voor het geld, dat men aan de armenzorg besteedt. Reeds hierom moet dit veroordeeld worden, oandat men dan aan den fiscus zou moeten opgeven wat men aan de diaconie had geofferd. Geofferd, neen, dat woord mag ili dan niet meer gebruiken. Hel is geen offer geweest, want ik vraag, wat ik aan de diaconie gaf, terug. Geen offer, wat dan wel? Een voorschot op afbetaling aan de Overheid? De leden der Gereformeerde Kerken zouden dan declaraties mogen inzenden bij de Overheid voor hetgeen zij des Zondags in den collecte-zak hadden gedaan.

Maar hoe dan met het bewijs? Tot dusver gold altijd voor alle gaven van liefdadigheid de geheimhouding. Men zou dan eigenlijk de collecte^ zakjes moeten afschaffen en zoo^ iets als lijsten ter teekening moeten invoeren met quitanties vanwege de diaconie als bewijsmiddel.

Het zou wel fraai worden. Liever blijven we dus bij het beginsel. Ik wil daarom ten slotte dit beginsel nog eenmaal formuleeren.

De eigenlijke taak der Overheid is de armoede te bestrijden met algemeene middelen: economimische politiek, die al wat tot mindere welvaart leidt, tegengaat; maatregelen, die het ontslaan van armoede trachten te verhindereiij verzekering tegen werkloosheid enz. enz.

We wezen reeds op al die veelheid van bemoeiing, die de Overheid heden ten dage met het economisch en sociaalpolilieke leven heeft, We noemden eveneens de steunregeling voor vverkloozen. Daarentegen behoort alle individueele armenzorg in l^eginsel tot het terrein der particuliere hulpverleening. En in het bijzonder moet op het terrein der particuliere hulp verleening de kerkelijke barraharligheid naar haar eigen beginsel erkenning vinden. Wie niet staat in het volle en klare besef, dat de diaconie opkomt uit het ambt en daarom behoorende tot de roeping der kerk als instituut, van de overheid vrijheid moet eischen en van de kerk zelve getrouwe pliclitsvervuUing in 't brengen van het offer der liefde op het heilig altaar, geeft in beginsel het eigen recht der diaconie prijs, komt er steeds meer toe ten-ein na terrein aan de overheidszorg over te laten: Wie niet leeft uit het besef dier roeping, maakt van de armenzorg een zaak van financieel beleid. En dan is er geen reden om de overheid niet te hulp te roepen en alle armenzorg al meer via den fiscus mogelijk te maken, het geld voor de beboefti^geii in plaats van het aan de diaconie toe te vertrouwen, liever op het belaslingbiljel te verrekenen. Ik eindig. Laat mij ten besluite u mogen herinneren aan wat Paulus eens heeft gezegd bij zijn afscheid aan Efese:

„En nu, broeders, ik beveel u Gode en den : woorde Zijner genade, die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al do geheiligden. Ik heb niemaiids zilver of goud of kleeding begeerd. En gijzelven weet, dat deze handen lol mijn nooddruft en dergenen, die met mij waren, gediend hebben. Ik heb u in alles getoond, dat men, alzoo arbeidende, de zwakken moet opnemen en gedenken aan de woorden van den Heere Jezüs, dat Hij gezegd heeft: het is zaliger te geven dan te ontvangen."

Paulus, de groote leerstellige, zij ook als Apostel der barmhartigheid onze leermeester.

V. B. C.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1936

De Reformatie | 8 Pagina's