Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Nieuw Nederland loopt van stapel".

Onder de suggestieve leus: „Nieuw Nederland loopt van stapel" („meer een wenschen, dan een dadelijk gelooven") lieeft de Oxford-groep (Buchmanbeweging) zich te Utrecht den volke gepresenteerd. Ds D. Zemel schrijft er over in „Gorinchemsche Kerkbode":

Als gij er even aan denkt, dat juist het Leger des Heils hier vijftig jaar bestaat en ge voor den geest hebt de methode door deze organisatie toegepast, dan vindt ge precies hetzelfde weer bij de Oxfordbeweging. Ook daar is alles even tamboerijn-achtig. Het heeft den schijn alsof een reclamechef van C. & A. voor de propaganda gezorgd heeft. Ge krijgt b.v. een uitnoodiging om één der vergaderingen bij te wonen. En op den achterkant van de enveloppe vindt ge een etiket bedrukt met de teekening van een groot schip „Nieuw Nederland" geheeten, dat bezig is om van stapel te loopen. Bovenaan staat dan ook geschreven: „Nieuw Nederland loopt van stapel", terwijl ge onder kunt lezen: „Oxford Groep Utrecht 6—17 Mei 1937". Gaat ge dan na, wat de kranten er over schrijven en beziet ge de foto's van de samenkomsten onder gespannen doeken met enorme leuzen, dan is u dit alles toch te sensationeel en kunt ge een vermoeden van hoogmoed niet heelemaal vermijden. Maar op deze manier hebben revivals, geestelijke opwekkingen altijd gewerkt. De kerk gaat rustig haar gang en werkt gestaag voort, doch opwekkingsbewegingen, waarvan de Oxfordbeweging één uit vele is, komen met een uiterlijke gedaante en met meetings, met fanfares en geschat

Even later:

Ongetwijfeld wordt nu wel verzekerd, dat het allerminst de bedoeling is de kerk concurrentie aan te doen, integendeel men zal de menschen weer tot de kerk terugleiden. Dat was eveneens de mooie belofte van het Leger des Heils, een vijftig jaar geleden. Echter practisch is het Leger een tegenkerk geworden, met allerlei surrogaat om de sacramenten eenigermate te vervangen. Dat de Oxfordbeweging het er niet veel beter zal afbrengen wordt heden al openbaar, wanneer zij haar vergaderingen gaat beleggen des Zondags op de uren^), wanneer wij gewoon zijn met de gemeente samen te komen.

Vervolgens:

De kerk wordt scherp veroordeeld en tegelijkertijd laat men de kerk liggen. De oude dwaasheid. Want de eeuwen door, van de eerste tijden van bet Christendom af aan, zijn er dergelijke opwekkingen geweest. Allen badden zij gemeen, dat zij, de kerk verwerpend, in elk geval niet met de kerk rekenend, los van de kerk, de kerk latend wat zij was, streefden naar vernieuwing van het geestelijke leven. Maar allen hebben evenzeer gemeen, dat de sporen door haar in de geschiedenis der kerk nagelaten, niet gunstig zijn te noemen. De Heere heeft ons een anderen, een uitnemender weg gewezen. Want op Pinksteren riep Christus geen soort Oxfordbeweging in het leven, maar riep Hij in het aanzijn de kerk van het Nieuwe Verbond. Die kerk vergadert, beschermt, regeert Hij nog door Zijn Woord en Zijn Geest, nog leidt Hij haar door middel van Zijn ambtsdragers en daarom is zij de eenige, wettige organisatie voor de volheid van het Geestelijke leven. Hebben wij derhalve over de kerk te klagen, dan is de juiste methode om die kerk tot reformatie te brengen. Wie het anders wil, gaat in tegen het feit van Pinksteren. Kuyper b.v. heeft een tijd gehad, dat hij aangetrokken werd door een geestelijke opwekking in zijn dagen. Van baar verwachtte hij zeer veel ten goede. Hij stali er zelfs in 1875 voor over naar Brighton om aan een daar gehouden tiendaagsche meeting deel te nemen. Het genotene drukte hij uit in de woorden: „Mijn beker is overvloeiende". Maar al spoedig leerde hij inzien, dat het tot heil van de kerk zeker dien kant niet uit moest. Hij brak radicaal met al dat opwekkingsgedoe en nam de reformatie van de kerk ter hand. En dat heeft de Heere rijkelijk willen zegenen, terwijl het reveil van de dagen van 1875 ondergegaan is in zonde en ongerechtigheid. Geen wonder. Want buiten Gods aangewezen pad is enkel en alleen een oordeel te verwachten. De zegen is voor hen, die Hem vreezen naar Zijn Woord.

Maar dat Woord schijnt evenmin als de kerk, het gaat in den regel samen, voor de Oxfordbeweging veel te beteekenen. Allereerst wil men niemand binden aan eenige belijdenis. Elke belijdenis is goed, als ze maar vruchten afwerpt voor het leven. Daarmee wordt het Woord des Heeren openlijk vei-worpen als het eenige richtsnoer des geloofs. Verder laat men zich leiden door ingevingen van den „Heiligen Geest", die men in de stille oogenblikken ontvangt en aanwijzen de richting, welke men te gaan heeft. Wederom de oude dwaasheid, in vele revivals de heele kerkgeschiedenis door ten toon gesteld. Wat ge gelooft, geeft niet, het komt op het leven aan en dat leven wordt gestuurd en gestuwd door een inwendig licht, woord of spreken in den mensch.

Over enkele jaren zien we elkaar wel weer eens in de oogen. Tegen den tijd, dat de kerk vervolgd wordt en deze beweging tusschen vervolger en vervolgde geen onderscheid zal kunnen aangeven.

Vervolgens merkt Ds A. M. Boeijinga op in „Haarl. Kerkblad":

Door de radio heeft deze conferentie zich zelf aan heel ons land gepresenteerd. Eenige getuigenissen zijn daar afgelegd door menschen, die kwamen vertellen wat zij aan de Oxfordbeweging te danken had-281 den. En ik mag toch aannemen, dat daartoe niet de slechtsten zijn uitgekozen, doch ras-echte vertegenwoordigers van deze geestesgesteldheid, en dat dus deze toespraken goede variëteiten zijn geweest van de soort vertoogen, die te Utrecht gehouden werden. Die 20 minuten voor de radio zullen alzoo een doorsnee hebben laten zien van het geheel.

En dan moet ik zeggen, dat het me bitter is tegen gevallen. Achtereenvolgens kwam daar een ingenieur, een leider van een groot bedrijf, een advocaat, een slager meen ik, een werklooze en een eenvoudig meisje aan het woord.

Bij die allen kwam het op hetzelfde neer: „er is een groote verandering in mijn leven gekomen, ik was eigenlijk in alles egoïst en nu beoefen ik naastenliefde, waardoor alles veel beter gaat, nu ben ik eerlijk, onbaatzuchtig, vriendelijk, ijverig, rein".

En het religieus element van hun getuigenissen bestond in de mededeeling, dat zij aan God de leiding badden gegeven over hun leven, waaraan zij de opwekking verbonden, dat alle luisteraars dat ook zouden doen, naar God luisterend.

Doch — en dit was het inbedroevende — met geen woord werd over den B ij b e 1 gerept als de stem, het Woord Gods; het woord zonde werd nauwelijks genoemd, over de genade van Christus, Zijn kruisverdienste. Zijn gerechtigheid en beiligheid werd in het geheel niet gesproken.

Het bleef bij het vage: leiding Gods en naar God luisteren.

ledere vrijzinnige, die de Schriftuurlijke grondbegrippen: onze zonde en de verlossende genade van Christus, uit zijn belijdenis heeft geschrapt, had deze toespraken ook kunnen houden en met stichting kunnen beluisteren.

Nog erger, er zat zoo weinig Christendom in, dat bijna elke godsdienst ze soortgelijk had kunnen ten gehoore brengen.

Een algemeene typeering geeft Ds Boeijinga in deze woorden:

Zulk een Christelijk leven is als een boom zonder wortels. En dat is niets anders dan een doode boom. De vruchten, die daar aan gezien worden, kunnen geen andere wezen dan er aan vast gebonden kunstvruchten.

Ik zeg daarmee niet, dat bij de aanhangers dezer beweging geen levende vruchten gevonden worden. Doch dat is dan ondanks hun onschriftuurlijke leeringen.

Dr H. Kaajan oordeelt in „Utr. Kb.":

Mijn hoofdbezwaar tegen de Oxfordbeweging is inzonderheid haar o n b e 1 ij n d, wilt ge: haar ondogmatisch karakter.

Misschien zegt men: „Moeten we dan het Evangelie niet zoo simplistisch mogelijk voorstellen? " Jawel, maar de Oxfordbeweging is mij te ondogmatisch, te veel moraliseerend. Wie is Christus voor haar? Is Hij God uit God, de Middelaar der verzoening of slechts de eerste Christen? Wie is de Heilige Geest? De derde Persoon binnen het Drie-eenig wezen Gods of slechts een kracht, die telkens weer kan worden uitgestort? Herhaalt zich wel ooit de uitstorting des Heiligen Geestes op den grooten Pinksterdag? Daarover moet er bij de leiders der Oxfordbeweging helderheid zijn, anders geraken we met heel deze actie in het moeras.

Tenslotte (nog steeds Dr Kaajan):

Een predikant vertelde mij, na een bezoek aan de jongste Buchman-meetings, het volgende: „Naast mij zat een bejaard heer, fijn gekleed en keurig in den vorm. Hij luisterde met aandacht naar de getuigenissen van verschillende sprekers. Plotseling keerde hij zich tot mij met de woorden: „Ik weet niet wie U is en hoe U over dit alles denkt. Maar vindt U het ook niet arm en ledig? "

Iemand karakteriseerde de Oxfordbeweging als een Heilsleger voor de „hoogere standen". Een ander riposteerde: „Daarmede doet ge bet Heilsleger geen eer aan. Want bet Heilsleger dringt krachtig aan op zondebesef en zoekt het in het bloed van Christus, maar de Buchman-beweging acht ik een Christel ij k-getint humanistisch verschijnsel."

Het vijfde gebod op de eerste tafeL

In „Woord en Geest" schrijft A. van Selms:

Ontegenzeggelijk behoort het vijfde gebod tot de eerste tafel der wet. Het zou ongepast zijn, vader en moeder als onze gelijken te gaan beschouwen. De gehoorzaamheid aan die boven ons gesteld zijn, is dus in wezen een gehoorzaamheid aan God, die hen boven ons gesteld heeft. Gedelegeerd gezag is even hoog gezag als waar de opperste Gezagsdrager het zelf uitoefent.

Op die manier kan men alle geboden der tweede tafel tot de eerste brengen en derhalve het verschil opheffen.

^--'' Barth en Brunner.

In het vrijzinnige („humanistisch christendom" bepleitende) orgaan „Opbouw" schrijft v. L.:

Indertijd waren Barth en Brunner de twee gebroeders; nu zijn ze de twee uitersten, 't Gaat in de theologie a.1 net als overal elders; men slaat gemakkelijker van de eene uiterste in de andere over, dan dat men de uiterste naar elkander toebuigt in de spanning van 't leven. Hier blijkt voorloopig al weer uit hoe menschelijk de theologie toch is.

Maar nu krijgen wij van Barth en Bninner de uiterste theorieën over de mogelijkheid om als menschennaarGodswoord te luisteren; bij de eerste zijn wij menschen slechts de negatieve polen waar de vonk gods alleen toe over kan slaan, indien wij ons in het absolute dieptepunt voelen van verlatenheid, schuld, angst. Bij de laatste kunnen wij nu als radiotoestellen ten allen tijde Gods berichten ontvangen. Tegenover beide uitersten staan de meer bezonnen menschen wat wanhopig.

Brunner heeft, gelijk velen zich zullen herinneren, sympathie voor de Buchmanbeweging. Het radiotoestel wordt ingeschakeld, en men hoort — zichzelf.

Inzake de christologie „geen ernstige conflicten".

Men weet, hoe gesproken is van een toestand, „erger dan voor Assen". Wie weten wil, hoe met name inzake de christologische problemen, in dit opzicht de meening van Prof. Ridderbos is, leze diens recensie van Prof. Hepps derde brochure in „Geref. Theol. Tijdschrift":

Ik meen daarom over deze zijde der brochure niet verder te moeten handelen, en wil alleen nog uitspreken, dat ik in hetgeen hier ter sprake is gebracht geen grond zie om te vreezen, dat ons ten aanzien van de Christologie ernstige conflicten staan te wachten.

„Onpeisoonlijke menschelijke natuur".

Inzake de door Prof. Hepp zelf uitgesproken meening aangaande de „onpersoonlijke" menschelijke natuur van Christus, oordeelt Prof. Ridderbos in „Geref. Theol. Tijdschrift":

Prof. Hepp legt grooten nadruk op de gedachte, dat uit 'de belijdenis „twee naturen in eenigheid des persoons" voortvloeit de stelling van eene onpersoon- 1 ij k e menschelijke natuur. Maar op een paar plaatsen gaat hij daarmede een 'kant op, waarheen ik hem niet kan volgen.

Op Mz. 49 vermeldt de auteur eene uitspraak van Calvijn, dat de Zoon van God een natuur aannam, „welke aan allen gemeenschappelijk is". Prof. Hepp vat dit aldus op: „Hij heeft alzoo niet aangenomen een menschelijke natuur, die een particulier karakter droeg, niet een Jood, maar een aan alle menechen gemeenschappelijke natuur". Prof. Hepp is van meening, dat deze uitdrukking ivan Calvijn eene sohoone aanvulling is van den term „onpersoonlijke menschelijke natuur". Ze doet naast het negatieve oo'k het positieve zien. „Mits maar niet worde losgelaten, dat beide termen twee zijden zijn van dezeUde zaak."

Het is duidelijk, dat in den term „onpersoonlijk" dus volgens Prof. Hepp begrepen is, dat die natuur enkel algemeen-menschelijk is, met uitsluiting van het particuliere. Hij haalt ook nog aan eene uitdrukking van Athanasius, die eens sprak van de algemeen menschelijke natuur van den Middelaar.

Nu meen ik, dat dit heroep op Calvijn ongegrond is. De aangehaalde woorden dienen tot iverklaring van Ef. 2 : 14 V., waar Paulus met het oog op Joden en Grieken zegt: „want hij is onze vrdde, die deze beiden één gemaakt heeft, enz." Dit wordt (ook in verband met het straks volgende „heeft hij de vijandschap in zijn vleesch tenietgemaakt") door Calvijn verduidelijkt met de woorden, dat de Zone Gods eene volmaakte eenheid in Zijn lichaam geheiligd heeft „communem omnihus naturam induendo". Prof. Hepp vertaalt dit nu „een natuur, welke aan allen gemeenschappelijk is" en ziet hier dan in eene aanduiding van 'het algemeen-menschelijke, met uitsluiting van het particuliere.

Ik versta Galvijns woorden anders. Ik vertaal „d e aan allen gemeenschappelijke natuur", en versta daaronder eenvoudig de menschelijke natuur. De Zone Gods maakt Joden en Heidenen tot één, doordat Hij mensch wordt; hierdoor nadert Hij tot allen, en is 'de mogelijkheid geschapen, dat Hij, zooals de apostel verder zegt: „die twee in zichzelven tot éénen nieuwen mensch zou "scheppen, vrede makende".

De gedachte, dat Christus mensch werd en geen Jood, omdat Hij even dicht bij allen moest staan, wordt hier door Calvijn in het geheel niet uitgespro- 'ken. Hij zou zich daarmede ook ver hebben verwijderd van den gedaohtengang des apostels. Deze wil immers niet betoogen, dat de natuurlijke 'verschillen tusschen Joden en Grieken worden weggenomen en dat zij nu in Christus worden tot een lichaam, een gemeente, die al het particuliere en specifieke heeft afgelegd en enkel het algemeen-mensohelij'ke bezit. Het gaat —• Calvijn zelf wijst daarop bij vs. 15 — over heel wat anders; over 'het wegdoen van de „vijandschap", en van „de wet der geboden in inzettingen bestaande"; en die wet heeft Christus niet teniet gedaan door er buiten te blijven, maar juist door, als Jood, er onder te komen.

Natuurlijk staat of valt ook voor Prof. Hepp deze stelling van 'de algemeen-menschelijke natuur niet met deze ééne uitspraak van Calvijn. Uiteraard meent hij ivoor zijn stelling een anderen grond te hebben, en als zoodanig vind ik niets anders dan den term „onpersoonlijk"; daarvan is „algemeen-menschelijk" de positieve keerzijde.

Later komt hij 'dan ook ten deele op dit punt terug. Op blz. 59 brengt hij „persoonlijk" in verband met „individueel"; beide begrippen zijn wel niet identiek, maar kunnen toch ook niet gescheiden worden. Hij merkt dan verder op, 'dat het persoon-zijn van ons menschen steeds e e n z ij d i gh e i d medebrengt; en 'deze is in Christus niet aan te nemen. Hij bezat niet een bepaald karakter of temperament. Hij heeft nooit aan eenige speciale ziekte geleden, maar heeft die gevolgen der zonde, welke ons allen gemeen zijn, op Zich geladen.

Nu heb ik het niet over de bijzonderheden. Ten aanzien van het laatste punt b.v. weet ik, dat men het ook op andere gronden wel onwaarschijnlijk heeft geoordeeld, dat de Heiland eenige speciale ziekte heeft gehad. Mijn bedoeling is volstrekt niet, voor de waarschijnlijfcheid van het tegendeel te pleiten. Maar als ik het wel zie, 'ligt bij Prof. Hepp aan bovengenoemde passage weer ten grondslag de gedachte van de algemeen-menschelijke natuur. Het woord wordt hier niet genoemd, en misschien is dit eene aanduiding, dat Prof. Hepp ten aanzien van die stelling toch ook wel eenige aarzeling heeft. Hij spreekt eerst van persoon en individu ; dit wekt dus de gedachte : „onpersoonlijk" houdt in „niet-individueel". Maar hij 'laat het woord „individu" aanstonds weer los; en stelt op den voorgrond de gedachte, dat Christus als mensch ni, e.t eenzijdig was, en daaruit trekt hij dan de genoemde conclusies „geen speciale ziekte, enz."

Nu is het echter m.i. duidelijk, dat het woord „eenzijdig" hier verwarrend werkt. Prof. Hepp omschrijft het door te zeggen : „Hij kon het buiten eenig supplement van andere personen." Maar daaruit kan toch niet geconcludeerd worden, dat Christus geen speciale ziekte heeft gehad. Ik meen dan ook, dat hetgeen hier op 'den achtergrond staat, niet anders is •dan de bovengenoemde gedachte, dat „onpersoonlijk" tot keerzijde heeft „algemeen-menschelijk"; en als dat hier iets zal beteekenen, moet het inhouden: „met uitsluiting van elke verbijzondering". We zagen trouwens reeds, dat Prof. Hepp het elders definieerde als „niet een menschelijke natuur, die een particulier karakter droeg."

Mij' 'lijkt dit alles onaannemelijk. Dat Christus' menschelijke natuur niet het specifiek-Joodsche karakter droeg, is natuurlijk denkbaar. Maar kan men de negatie 'volhouden? Kan men ook zeggen, dat Hij als mensch niet behoorde tot het blanke ras? Of, anders gezegd, is b.v. een „algemeen-menschelijke" haarkleur een denkbaar iets? Ik kan het voorloopig niet anders zien, of die „algemeen-menschelijke natuur" is niets anders dan een abstractie; zoodat deze stelling de realiteit van Christus' menschelijke natuur zou opheffen.

M.i. schuilt de fout hier in het werken met een term, zonder het levend verband vast te houden met de Schriftwaarheid, waarvan de term de uitdrukking wil zijn.

Natuurlijk erken ik wel, dat we gebonden zijn niet alleen aan wat de 'Schrift letterlijk zegt, maar ook aan wettige conclusies, die uit de woorden der Schrift zijn getrokken. De vraag is slechts, wat wettige conclusies zijn. En dan staan we in dit geval vooreerst voor de geweldige beperking, die de aard van het hier besproken mysterie met zich brengt. En daarbij komt nog, dat hier een conclusie wordt getrokken, niet rechtstreeks uit de Schriftgegevens, maar uit een term, waarmede wij' de Schriftwaarheid trachten uit te drukken. Maar die term is gebrekkig.

Men 'vergelijke hier de waardevolle opmerkingen van Calvijn, die Prof. Hepp op blz. 46 mededeelt. En Bavinck, Dogmatiek (deel III ^ 370) zegt: „Zij (nl. 'de theologie, R.) mag zichzelve daarbij diep doordringen van het gebrekkige, dat hare taal, 'bepaaldelijk ook in de 'leer van Christas, aankleeft".

M.i. verliest Prof. Hepp dit uit het oog bij zijn redeneering langs de lijn: in den Middelaar één persoon; 'dus is de menschelijke natuur onpersoonlijk; en dus is ze algemeen-menschelijk, met uitsluiting van het particuliere. Naar mijn meening kunnen we met een term als „twee naturen in één persoon" niet werken alsof hij zelfstandige waarde had; en er niet bij wijze van conclusie iets aangaande Christus' menschelijke natuur uit afleiden, dat op zichzelf niet door 'de Schrift wordt geleerd.

De kwestie Ds E. van Dijk.

Onze lezers herinneren zicli wat er inzake Ds K. van Dijk te doen is; we namen enkele weken geleden een artikel uit „Leeuwarder Kerkbode" (classicaal) te dezer zake over. Thans schrijft Ds J. R. Sybrandy in den „Gids voor het Geref. kerkelijk leven te Dokkuni":

Een bescheiden maar dringende vraag.

De materie, waarover de strijd nog even fel gevoerd wordt 'door Ds van Dijk als 'voorheen, vóór de Synode van Amsterdam, laten wij hierbij rusten.

Het is ons niet te doen een oordeel uit te spreken wie wèl of niet gelijk heeft.

onder­ Maar een bescheiden vraag kan ik niet drukken.

'Gaat het wel goed, dat onze kerkelijke vergaderingen onzen Zendeling berechten, en natuurlijk te goeder trouw, zonder hem persoonlijk te hooren ?

Wel heeft Ds van Dijk veel tot zijn verdediging geschreven; veel zelfs; zijn brieven werden bijna brochures; maar in een conflict dat van zulk een omvang geworden is en van zulk een gewicht dreigt te worden, is m.i. geschreven en gedrukt verweer niet genoegzaam. De broeders Zendingsdeputaten (o.a. de ééne partij) kunnen op de kerkelijke vergaderingen wel worden gehoord. Ds van Dijk niet.

Is de juiste weg niet dat alsnog onze Eriesche Zendeling uit Indië direct ontboden wordt en p e r - s o o n 1 ij k zich verantwoordt ?

Ik stel deze vraag in alle bescheidenheid en met allen aandrang; in alle bescheidenheid: 'k eerbiedig van harte de uitspraken der meerdere vergaderingen; met allen aandrang: 'k eerbiedig niet minder van harte de bekende vermaning : niemand onverhoord oordeelen of helpen veroordeelen.

Nu we toch over Ds K. van Dijk spreken, geef ik tevens door, wat Dr C. J. Goslinga (Buitenpost), onder dagteekening van 12—5—37 ons toezond, met verzoek tot plaatsing in ons blad:

Hooggeachte Heer Redacteur,

Ondergeteekende meent niet te mogen nalaten een woord van protest te laten hooren tegen het artikel, 'dat in uw blad van 7 Mei j.l. uit de Leeuwarder Kerkbode werd overgenomen onder het hoofd: Nog steeds moeilijkheden in Indië. Met den meesten ernst protesteer ik allereerst tegen de strekking 'van dit artikel, waardoor aan het prestige van onze Generale Synode ernstig afbreuk wordt gedaan. Dit geschiedt met misbruikmaking van het feit, dat de zaak van Ds van Dijk in comité behandeld moest worden, zoodat de gewezen Synode- en Commissie-leden zich niet kunnen verdedigen tegen de ingebrachte be'schuldiging van partijdigheid.

Voorts protesteer ik tegen de zeer eenzijdige voorstellingen en verdachtmakingen, die het stuk bevat en die herinneren aan de actie, welke in 1926 tegen de Synode van Assen gevoerd werd. Waar moet het heen met onze Kerken, als men zoo gaat schrijven O'ver de zaken onzer kerkelijke vergaderingen ? Weet de schrijver niet, dat Ds van Dijk ongeveer al zijn collega's op Java heeft aangeklaagd, zoodat .volgens den door hem gestelden regel de Synode ook deze alle had moeten laten overkomen?

Het is niet mijn doel uw gastvrijheid te vragen voor een uitvoerige tegenvoorstelling. Maar wel wil ik wijzen op het feit, dat alle bevoegde kerkelijke instanties, die de zaak-Ds van Dijk onderzocht hebben tot de conclusie zijn gekomen, 'dat 'de houding 'van Ds van Dijk (hoezeer zijn arbeid overigens gewaardeerd moest worden) metterdaad viel af te keuren.

Daarom moet ik ook mijn groote verwondering en leedwezen er over uitspreken, dat 'het bedoelde artikel 'door U is overgenomen en van een sympathiek onderschrift voorzien. Met een beroep op een „bevoegde zijde" is dit niet te rechtvaardigen. Ik geloof niet, dat De Reformatie met dit partij-kiezen „de ontwikkeling van het Gereformeerde 'leven" heeft gediend. Met 'de meeste hoogachting en beleefden dank voor de opname dezer regelen teekent

Uw dw..

Buitenpost, 12 Mei 1937.

C. J. Goslinga.

Ik zou hierop willen antwoorden:

a. protesten tegen door ons overgenomen artikelen behoort men te richten niet tot onze redactie, maar tot den schrijver der artikelen;

b. ik zou dan ook om die reden hebben kunnen volstaan met deze opmerking onder a, maar wil dit niet doen, omdat het in dit geval verkeerd zou kunnen worden uitgelegd;

c. er is in de zaak van Ds K. van Dijk ook door de synode publicatie gedaan omtrent kwesties, die vóórdien niet publiek waren, en zulks ook zonder dat Ds van Dijk in alle ter publieke kennis gebrachte zaken vooraf gehoord was;

d. aan Ds K. van Dijk is in bepaalde opzichten onrecht gedaan; dit is publiek geconstateerd; en men mag dit geen oogenblik vergeten bij de beoordeeling van zijn houding;

e. „De Reformatie", dit constateerende, „kiest" geen „partij"; „partij" kiest, wie de oogen daarvoor sluit.

K. S.


1) Gepaard gaande met verregaande ontheiliging van den sabbat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's