Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De grond voor ons weten.

V.

De meiisch moet allereerst weten zijn volslagen afhankelijkheid van God.

Daarom moet hij de grenzen eerbiedigen.

Hij moet vei'staan, dat hij uit zichzelf geen i^echt beeft om te eten, m, aar dat God' hem dat recht geschonken heeft: „Gij zult vrijelijk eten, maar niet van dien boom!"

Zoo moet hij ook het voorrecht, dat hij zich op de dingen mag toeleggen om ze te leeren kennen, zien als een genade hem gegeven door God, DJe in het verbod van het eten van den boom der kennis des goeds en des kwaads uitsprak, dat het recht tot onderzoek omi te kennen een doolr Hem verleend recht is.

Wanneer dit begrepen wordt, is er allereerst een vragen naar Gods Woo'rd en Gebod, om bij dat Ucht nauwkeurig acht te geven op het getuigenis Gods uit de schepping in allen tak van wetenschap. De geloovige onderzoeker kenmerkt zich dan hierdoor, dat hij nauwkeurig let op dit objectieve getuigenis en dat hij voorzichtig is met subjectieve menschengetuigenissen.

De gedachte, dat de grond voor ons weten gelden zou zijn aan de zijde van het subject, is een gevaar en een belemmering voor de beoefening der wetenschap, en moet voor hen, die staan opi gereformeerden grondslag, uitgesloten zijn. Zij is in strijd met de eenvoudigheid der Schrift en doet Jiet denken zich verwarren in theoi-etisdho spitsvondigheden. Zij bevordei-t, dat de geest beladen wordt met hallast, die de plaats inneemt van de noodige Schriftkennis.

Voor 't getuigenis Gods komt dan menschelijke wijlsheid en schoolsche geleerdlheid in de plaats (1 Cor. 2:1). Voor biblicisme behoeft naar mijn bescheiden meening in onzen kring nog geen vrees te bestaan.

Eenvoudige Schriftlezing dient aangewakkerd te worden. „Daarbij moet echter niet vergeten worden in te gaan tot wat het getrouwe geslacht, dat ons voorging, heeft nagelaten in zijh geschriften, . De beUjdenisschriften der Kerk, de formulieren, de kantteekeningen der StatenvertaleirSi, , en ook wat Bilderdijk en Groen en Kuypef onsi hebben gegeven".

Onze jeugd moet dat leeren. „De jongeling, die Gods Woord (di. de Bijbel) liefheeft, en den ganschen dag (d.i. bij alle gepaste gelegenheden) betracht en toepast, die wordt dooïr Godsl geboden wijzer dan zijne vijanden... Zoet als honing zal voor hem de Bijbel zijn. Wat zal hij hongerig en dorstig zijn 's Zondags naar het Woo'rd des Meeren, ^at zal hij begeerig zijn naat de onveirvalschte redelijke melk... Wat zal het hem, bedroeven als hij steenen voor brood itrijgt. Hoe zal liij, als weleer Ezechiël en Johannes (Ezi. 3:1, Openb. 10:8—11) het Woord „opeten"." i)

Alleen in den bijbel hebben wij de openbaring der verborgenheid (1 Cor. 2:7). Deze laat zich door geen vermeende dogma's inschroeven. De openbaring, in de Schrift besloten, gaat door. Daarin spreekt de Heilige Geest, en daardoor ontvangen wij den Geest, 'die alle dingen onderzoekt, ook de "diepten Gods (1 Cor. 2:10).

Zóó, in de liefde tot de Waarheid, de eenige goede prikkel om te \yieten, komen we tot de bezielende V e r z e k e r d il e i d, die we behooTen te hebben, omdat ze ons door God geboden is. Adam had haar. Het „kort begript der Christelijke religie" (\Taag 20) spreekt ook van het bevel om te gelooven. En Gods Woord beveelt ons: „Zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig (dus met den grootsten ijver) in het werk des Heeren", (1 Cor. 15:58).

Op deze basis valt er licht te ontsteken. En Hem te kennen uit Zijn getuigenis in schriftuur en natuur, is het eeuwige leven. (Joh. 17:3).

Als de zekerheidsgrond voor oUiS weten gaven we aan: Het object in 't licht van de bijzondere openbaring.

Dit kunnen we voor onze wetenschapsbeoefening noemen: de gereformeerde grondslag.

Op dezen grondslag is gezamenlijke beoefening der wetenschap mogelijk, en dUs een universiteit.

Ja, ik ga verder en concludeer: Alléén dezen grondslag is een universiteit mogelijk!. op

Het woord „universiteit" beteekent volgens oorsprong: wat tot één samengevat is. 2)

Nu is een hoogeschool, die geen bepaalde geestelijke basis heeft, (een conglomeraat van faculteiten en leerstoelen, verschillende, vaak tegenstrijdige, meeningen vertegenwoordigende), geen geestelijke eenheid, en dus, volgens de beteekenis van hot woord, geen universiteit. De universitasi bestaat dan slechts in 't uitwendige.

In den strijd, door Prof. Hepp aan de Vrije Universiteit ontketend, gaat het in den diepsten grond om de vraag: Is een Universiteit op gereformeerden grondslag mogelijk?

Op het standpunt door Prof. Heppj ingenomen is dit onmogelijk.

Want wanneer zijn optreden goed is, dan kan geen enkele faculteit naast de zijne bestaan, ja, misschien op den duur geen leerstoel.

In dezen weg wordt de universiteit herschapen in een school, waarvoor hot woord „theologisch; " misschien niet eens passend is. Het lijkt wel ironie, dat dezelfde hoogleeraar de kwestiei allereerst tot een zaak van de Kerk tracht te maken.

Is dan de gereformeerde belijdenis geen toetssteen? zoo vraagt men.

Zeer zeker! En het beroep op haar door Dr Hepp moge tengevolge hebben, dat dit besef bij ons allen meer verlevendigd wordt.

Maar men verUeze niet uit het oog, dat de aangegeven grondslag op zichzelf waarborg genoeg is.

De gereformeerde belijdenis dient niet om den gereformeerden grondslag te verengen of om belemmeringen op te werpen in de beantwoording van vraagstukken, die nog om de ware oplossing roepen, , maar juist om dien grondslag zuiverder aan te geven. Daarom is het noodzakelijk, dat elk, die op dezen grondslag de wetenschap beoefent, 'de belijd'enis kent en aanwendt als toetssteen.

Dat men dit van elkaar weet, geeft allereerst onderling vertrouwen. De eenheid in grondslag universeert in de samenwerking, maar vooral in de broederlijke hef de. Bij ingrijpende verschillen blijft het altijd de vraag: Wat zegt de Schrift? Met de Schrift is de belijdenis in overeenstemming. Schrift en belijdenis in rechte verhouding worden voor de Vrijheid der wetenschap evenmin een belemmering als het verhelderende oogglas dit wordt voor het oog.

Wel te verstaan, dit alles zal zoO' zijü, wlanneer men op den grondslag staat en de onderwerping aan de Schrift als Gods Woord buiten kijf is, zoo'als dat in het tegenwoordige geschil m'et de aangevallenen ongetwijfeld het geval is.

Subjectivisme en dogmatisme mogen aan andere ho'Ogescholen minder gevaarlijk zijn, omdat daar slechts een uiterlijke band is, zij raken de Universiteit op gereformeerden grondslag in bet hart.

Publieke bestrijding van elkanders meening is hatuurlijk niet uitgesloten, maar dan moet wel vaststaan, dat men uitgangspunt, stelhng en doel van hem, dien men bestrijdt, m'et ernst heeft pogen te verstaan.

De brochures van Dr Hepp maken niet den indruk, dat dit laatste bij hem het geval geweest is.

Hij zou dan althans overal een saamvattiug hebben laten vooropgaan van hetgeen de aangevallene positief leert, om daarna deze these in haar zwaliheid en onhoudbaarheid in 't licht te stellen.

Het kan nu duidelijk zijn, dat de aanval van Dr Hepp den .grondslag van de Vrije Universiteit raakt. Wanneer we nu daarbij weten, dat Dr Hepp 'den grond van ons kennen aan( de zijde van het subject in het do or hem verdedigde algemeene getuigenis zoekt, dan mogen we, hem houdende aan zijn theorie, die we hopen en vertrouwen, 'dat hij praktisch verloochent, constateeren, dat hij geen grond onder zich heeft en dat het hem mangelt aan geloof aan de reahteit van de kosmos.

Dit is (idealisme, nominahsmie, consequent doorgetrokken: solipsisme) subjectivisme. Iemand die dit standpunt huldigt wordt door scepsis verteerd. Het doet grijpen naar overwegingen, die verzekerdheid moeten bijbrengen, want m, en kan

316 oeninaal wiet tegelijk geloovige eii scepticus zijn. Maar 'het helpt niet, het blijft subjectief.

Uitspraken als de zooeven genoemde: het testimonium „verheft de dingen bovenj veirdenking", de dingen zijn „de gezanten van den Heiligen Geest" en „geen ernstige, diepe twijfel wordt overgelaten" bewijzen onmiskenbaar het subjectivisme.

Zonder nu vooruit te loopen op de Vraagstukken, ten aanzien waarvan de generale synode een ondörzoek ondernomen heeft, durf ik, wat betreft de aangevallen broeders, met gerustheid te constateeren, dat zij staan op het goede fondament. Oók voor ons weten immeïs geldt, dat Christus het fondament is, dat gelegd is.

Zij hebben zeker toe te zien met ernst en voorzichtigheid, hoe ze hierop bouwen. (1 Cor. 3:10).

Maar van hen is bekend, dat zij niet bouwen op sofismen, maar hun zekerheid zoeken in> den objectieven weg door als kinderen te luisteren naar de sprake Gods in Sclirift en Schepping.

Zij zoeken den laatsten grond voor hun weten, kosmologisch en kentheoretisch zoowel als 'religieus, in God.

Dit standpunt heft hen boven de tegenstelling subject-object uit.

Zij zijn dus niet van objectivism e te beschuldigen. ')

Men leide uit al hetgeen ik schreef niet af, dat bij mij de intentie zou bestaan om Dr Hepp te verketteren. Integendeel, zoomin als ik in het „objectivisme" van de aangevallen broeders geloof, zoomin geloof ik ook, dat Dr Hepp in weirkelijkheid een subjectivist is. Veel van zijn hoog te waardeeren werk bewijst dit wel anders. Uitspraken in zijn dissertatie, door mij aangehaald, als deze: „Het is een getuigeniis van God in het subject", en: „noch het subject noch het object kan ons den laatsten grond voor onze zekerheid bieden" wil ik gaarne aannemen als bewijzen, dat ook Dr Hepp den laatsten grond in God zoekt. Maar 'tis een zoeken, en dat moet kunnen. Als zulk een poging om te vinden is ook het besproken werk van Dr Hepp te waardeeren. Moge het dan, naar mijn meening, een poging geweest zijn langs den verkeerden kant, en een gevaarhjlc experiment, het is er evenals bij de anderen, om te doen, den vasten grond voor ons weten te vinden: God, Die l> oven objecten subject verheven is.

Hem vertrouwend op Zijn Woord, dat ons een Hcht is en een kracht, geloovenj we Hem ook in de sprake Zijner werken als den Scliepper, en op dezen vasten grondslag voor ons weteni, komt de ootmoed, die ons past, uit in liefde en vertrouwen jegens elkander.

—^Io& -ay'êêa-komen v^ - ^'e-Fsfer. . - ~


1) A. Janse, Leven in het Verbond, pag. 51 en 223, cf. ook Pag. 220.

2) Het woord „universiteit" is samengesteld uit „unus" (één) en „verto" (wenden, keeren) en beteekent letterlijk: wat tot één samengevat is.

3) 't Is niet voldoende, dat de gedreigde brochure over „Dreigende Deformatie" door „objectivisme" niet verschijnt, het moet ook vaststaan, dat de beschuldiging, wat de gedupeerden betreft, geen grond van bestaan heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's