Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De studie der geneeskunde.

I.

Het einddiploma Gymnasium B, Hoogere Burgerschool B of het geluigsdirifl van met goed gevolg afgelegd Staatsexamen B geeft tot nu den bezitter het recht zich aan een der Universiteiten te laten inschrijven als student in de geneeskunde. Na een min of meer kostbare studie (kostbaar ook aan de gemeensdhap) van tenminste zeven of acht jaren behalen 70 a 75 pCt. der mannelijke studenten en 75 a 80 pCt. der vrou"welijke studenten het arts-diploma.

Was het nu vroeger zoo dat het bezit van een arts-diploma den bezitter een goede toekomst waarborgde, die tijd is tlians voorbij. Zooals in vrijwel alle beroepen de veranderde tijdsomstandigheden zich sterk hebben doen gelden, zoo ging het ook in het beroep der geneeskundigen.

De economische crisis die wij doormaken dreigt een chronisch karakter aan te nemen en de gevolgen hiervan doen zich gevoelen, ook en misschien wel vooral in de z.g. vrije beroepen als dat van den medicus.

De - vraag is dan ook ten volle gewettigd of men onder de huidige omstandigheden nog wel iemand mag aanraden medicijnen te gaan studeeren.

Wanneer men wekelijks leest het aantal jonge mannen en vrouwen die het artsexamen met goed gevolg afgelegd hebben, dan rijst onwillekeurig de •vraag: waar en hoe moeten deze jonge mensohen zich. vestigen of op een andere manier hun brood verdienen? De pas tot arts gepromoveerde student denkt missclüen nog niet direct aan den eisch zich een levensbestaan te scheppen, maar deze gedachte komt sneller dan de meest ideëel aangelegde ooit gedacht zal hebben.

De groote toename van het aantal artsen en andere gegradueerden heeft de aandacht getrokken van de Regeering en van de Instanties die de belangen der artsen behartigen met als gevolg de instelling van een Commissie om dit vraagstuk te bestudeeren.

Eenigen tijd geleden is verschenen bet f|apport van deze „Commissie ter bestudeering van de toenemende bevolking van universiteiten en hoogescholen en de werkgelegenheid voor academisch gevormden" onder den titel van: „De toekomst der Academisch Gegradueerden". (Uitgave J. B. Wolters.)

Deze Commissie heeft zich gesplitst in een aantal subcommissies, o.a. een subcommissie voor studie en beroep der artsen. Deze subcommissie heeft een rapport uitgebracht waarin gedocumenteerd de toename van het aantal artsen geanalyseerd werd, een rapport geschreven in den vlotten stijl van den voorzitter, den Leidschen Hoogleeraar Prof. Dr Barge.

Het blijkt dal het totaal in het begin van 1934 in Nederland gevestigd aantal artsen bedroeg 5886, waarvan 3548 huisartsen, 1241 spedaUsten, 534 niet practiseerende, meerendeels arabtelijk werkzame medici, 165 artsen in ruste en 534 hoofdzakelijk pas afgestudeerde artsen die niet behooren tot een der genoemde categorieën.

Daar ons land op 1 Jan. 1934 8.26 millioen inwoners telde, kunnen we becijferen, dat het aantal praktijk uitoefenende geneesheeren per 10.000 inwoners 58 bedroeg of 1 practiseerend arts op 1720 inwoners. Rekenen wij de ambtelijk werkzame artsen (controleerend geneeskundigen, officieren van gezondheid enz.) en de nog niet gevestigde artsen, (waarnemers en assistenten in ziekenhuizen) mee, dan telde ons land één arts op 1440 inwoners.

Er zullen weinig beroepen zijn, waar de verhouding tussohen het aantal inwoners en het aantal beoefenaren van dat beroep zoo nauw is als in het beroep van den geneesheer. Met een bepaald aantal artsen per 'inwoner-eenheid is de Volksgezondheid gebaat, wordt dit aantal oversclireden, dan wordt de Volksgezondheidi er veeleer door gesdiaad. Uit de berekeningen dienaangaande blijkt dat de verhoudingen waren in:

1893 44 artsen per 100.000 inw. en 2250 inw. par arts 1903 47 „ „ „ „ „ 2110 „ „ „ 1913 49 „ „ „ „ „ 2050 „ „ „ 1923 51 „ „ „ „ „ 1980 „ „ „ 1933 58 „ „ „ „ „ 1740 „ „ „ 1934 58 „ „ „ „ „ 1720 „ „ „

Dus tot 1923 een geleidelijke toename van het aantal artsen per inwoner-eenlieid, waarna een groote stijging optreedt die tot op heden voortduurt.

Tevens blijkt dat door de ver doorgevoerde specialiseering van het vak het aantal specialisten sterk is toegenomen. Was in 1905 de situatie zoo, dat er waren 2322 huisartsen en 347 specialisten, in 1934 waren er 3548 huisartsen en zelfs 1241 specialisten.

Uit de bijgevoegde kaarten in het rapport is ook op te maken hetgeen men noemde de „artsendichtheid", d.w.z. het relatief gering aantal artsen in het Zuiden ^Limburg, Noord-Brabant en Zeeuwsch- Vlaanderen) en in het Noorden (de Groningsche Veenkolonie-istreek en DrenÜie).

De meeste artsen treft men aan in het Zuiden van Noord-Holland, het Noorden van Zuid-Holland, Utrecht en ten Noordoosten van Utrecht tot en met de Veluwe (dit laatste is te danken aan het groot aantal Sanatoria aldaar). Bovendien bleek hoe grooter de plaats van inwoning hoe meer artsen zich daar samengetrokken hebben. De geringe bezetting djer Zuidelijke provincies moet o.i. verklaard worden door het overwegend Roomsch- Katholiek karakter dier streken. De meeste Protest.antsche artsen voelen zich daar niet op hun

plaats en durven het risico van vestiging aldaar niet te dragen waardoor het zelfs voorkomt, dat Belgische artsen gemeente-geneesheer zijn in Nederlandsche grensgemeenten.

De economisch slechte toestanden in Drenthe en in de Groningsche veenkoloniën hebben velen afgesolxiilit zich daai- een praktijk te vormen.

Uit een ingestelde enquête naar de inkomsten der gevestigde artsen bleek dat 13.4 pCt. der artsen in Nederland een inkomen had waarbij naar het oordeel der subcommissie „de financiëele toestand voor een geneesheer zoo benard werd, dat het hem onmogelijk is aan de eischen van het leven naar zijn stand te voldoen, zijn kinderen een gepaste opleiding te geven en daarbij voor eigen en weduwepensioen zorg te dragen."

Nu wordt voor de behoorlijke behartiging van de belangen der Volksgezondheid aangenomen dat de verhouding van één pracüseerend arts jper 2000 inwoners de juiste is. Uit de becijferingen der Sub^ commissie is komen vast te staan dat, alhoewel in vel© plaatsen van ons land een teveel aan artsen is, er wat betreft vraag en aanbod als .gemiddelde genomen een zeer labiel evenwicht heerscht. Over de uitbreidings- en vervangingsbehoefte in een volgend artikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's