Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Een algemeen-menschelijke natuur"?

In „The Standard Bearer" maakt Ds Hoeksema melding van de ook door ons reeds tweemaal gereleveerde recensie van Prof. Ridderbos, waarin deze zich uitsprak over Prof. Hepps constructie van „een algemeen-menschelijke natuur" van Christus. Na Prof. Ridderbos te hebben geciteerd, zegt Ds Hoeksema, redacteur van „The Standard Be.arer":

Het is bekend, dat ook Dr A. Kuyper Sr de voorstelling was toegedaan, dat Christus de algemeenmenschelijke natuur had genomen. In zijn Dictaten Dogmatiek, Locus de Christo, cap III lezen we:

„De menschelijke natuur, die Christus aannam, was niet concreet. Zij is het bij ons wel; de menschelijke natuur heeft in een ieder onzer een bepaald concreet stempel ontvangen, dat bepaald werd door ons ik. De menschelijke natuur abstracto sensu (in het afgetrokkene, H. H.) is datgene wat aan ons allen gemeen is. De menschelijke natuur is als het ware het lak, het was, waai'in door ieder mensch zijn stempel gestempeld wordt. Christus daarentegen nam de abstracte, ongestempelde menschelijke natuur aan, terwijl Hij de goddelijke natuur concreet bezat", (p. 33.)

Zoo ook op p. 7:

„De voorstelling, dat Christus een mensch was. is de Nestoriaansche... Wel getuigt de Heilige Schrift overal, dat Hij mensch was en de menschelijke natuur droeg, maar dat Hij een individu, dat onder de variaties van het sperma (zaad, H. H.) van Adam ook de variatie-Jezus zou geweest zijn — is absurd. In het sperma tou Adam (zaad van Adam, H. H.) waren alle variaties van het menschelijk leven; van natiën, geslachten en personen. Was Christus een individu dan was Hij dus een van die variaties geweest. Daarentegen getuigt de Schrift en zegt, dat Hij was de deuteros Adam (tweede Adam); Christus was uit Adam als Adam, d.w.z. een, die als Adam eindelooze variaties in zich droeg en wel van al de uitverkorenen Gods. Daarom weet elk kind van God, dat hij in Christus is, met Christus is gestorven en opgewekt; dat hij uit Christus zijn leven deduceert, evenals de zondaar uit Adam..."

Vervolgens haalt de auteur een citaat aan uit Dr Kuypers Gemeene Gratie (II, 138, 139):

„Dit dwingt ons, ook op dit punt van ons onderzoek, het bijzondere te laten rusten, en ons te bepalen tot het aangeven van die algemeene lijnen, die de onderscheidene factoren gansch in het algemeen doen uitkomen. En dan eischt voorzeker de Christelijke belijdenis, dat we in den Christus geen erfenis van een persoonlijk belijnd karakter aannemen. Wat wij in ons zelven of in anderen een persoonlijk karakter noemen, is altoos een eenzijdigheid. Een plooi van het wezen, zooals het in anderen niet, maar alleen in ons wordt gevonden, zoodat wel die ééne plooi rijk in ons ontwikkeld is, maar onderwijl we juist de andere plooien missen. Eerst zoo ge een gansche menigte van personen, elk met een scherp ontwikkeld karakter bijeen voegt, ontvangt ge den indruk van den vollen rijkdom van het menschelijk karakter als zoodanig. Poogde men daarom ook in den Christus zich een zoodanig scherp belijnd karakter te denken, zoo zou de Christus hiermede beperkt en eenzijdig belijnd worden, en niet meer 'de Zoon des menschen' zijn. Natuurlijk mag men evenmin zeggen, dat er daarom in den Christus geen karakter was. Karakterloosheid toch, of wilt ge gemis aan karakter, wordt door ons als een gebrek gevoeld, en geen gejjrek was in den Christus. En het eenige, dat we daarom zeggen kunnen, is, dat in den Christus niet maar één lijn, niet maar één .plooi van de volheid des menschelijken karakters uitblonk, maar dat in organische eenheid het volle menschelijke karakter in Hem schitterde. Niet een enkele straal, maar alle stralen. En die volheid van stralen in volkomen harmonie der glansen, in volkomen zuiver evenwicht van tint. Doch juist hieruit volgt dan ook, dat de Christus dit m e n s c h e- 1 ij k e in zijn volheid niet speciaal aan Maria kon dank weten. Maria bezat slechts één stuk van het menschelijke karakter, en waar derhalve de Christus het menschelijk karakter in al zijn stukken aannam, daar ontving Hij dit niet speciaal van Maria, noch ook droeg Hij het als de Zone Gods in Maria in, maar Hij eigende het zich toe uit die algemeene menschelijke natuur, die in Maria uit Adam was opgekomen, en die door Maria op den Christus overging."

Hierop, zoo zegt Ds Hoeksema, volgt dan bij Dr Kuyper,

een betoog, dat tracht duidelijk te maken, dat door de eeuwen heen tot op Christus de ongeschonden menschelijke natuur alzoo bewaard bleef door gemeene gratie, dat die „ongeschonden natuur" in de volheid der tijden op Christus kon overgaan.

Ds Hoeksema ziet hier een moeilijkheid, evenals Prof. Ridderbos het deed):

De moeilijkheid bij heel deze redeneering is, dat het blijkbaar mogelijk is om een zeer vloeiend betoog te bieden over die „algemeen-menschelijke natuur" en dit menschelijk „karakter in al zijn stukken", maar dat, zoodra men zich rekenschap geeft van de geboden loeschouwing, men tot de ontdekking komt, dat de vloeiende redeneering ons toch geen voorstelling van de zaak gaf. M.a.w. met vele en ook . schoone woorden en langs een schijnbaar logische lijn van redeneering wordt hier toch metterdaad niets gezegd. Wat toch is een algemeen-menschelijke natuur? Ik kan mij daarvan al evenmin een concrete voorstelling vormen als van d e boom. Van het begrip d e boom kan ik wel allerlei dingen zeggen. Hij heeft wortels, een stam, takken, bladeren, een bepaalden vorm in onderscheiding van de vormen van andere voorwerpen; maar zoodra ik nu tracht een concrete voorstelling van den boom mij te vormen, treedt er voor mijn bewustzijn toch een bepaalde boom en niet de algemeene boom op. Met die algemeen menschelijke natuur is het niet anders. Dat is een begrip, een abstractie, een gedachtending, zooals Kuyper dan ook zelf toestemt.. Hij houdt echter staande, dat Christus zulk een abstracte menschelijke natuur heeft aangenomen. De menschelijke natuur van Christus was niet concreet! Feit is echter, dat in Zijn staat der vernedering Jezus van Nazareth wel zeer concreet bestond. Hij was een concreet mensch, geboren uit een bepaalde vrouw, geslacht, stam, natie, ras; wonende in een bepaalde plaats, temidden van een bepaald huisgezin; Hij was zoon, geen dochter; Hij sprak een bepaalde taal; Hij is een man geweest van een bepaalde grootte, kleur, lichaamsbouw, zielsvermogens, krachten; Zijn leven was beperkt tot een bepaalde periode, de jaren 1—33 A. D. en in die periode leefde Hij onder bepaalde toestanden, wetten, gewoonten, en kwam Hij in aanraking met bepaalde menschen. En zoo zouden we kunnen voortgaan. M.a.w. wat de theorie van een algemeen menschelijke natuur in Jezus ons wil doen gelooven is eigenlijk een contradictio in terminis, in den zeer concreten Jezus van Nazareth was de zeer abstracte, algemeen menschelijke natuur vertegenwoordigd! En zooiets laat zich wel zeggen, maar niet voorstellen. Wanneer men zooiets in woorden heeft uitgedrukt, heeft men feitelijk nog niets gezegd.

Hetzelfde wordt duidelijk, als we onszelven rekenschap geven van de wijze, waarop Dr Kuyper deze algemeen menschelijke natuur in Jezus tracht te verklaren wat haar oorsprong betreft. Hoe heeft onze Heiland die abstracte, algemeen menschelijke natuur ontvangen? Hij is uit ons geslacht. Hij is zoon van Maria, geworden uit een vrouw. Het algemeen begrip menschelijke natuur was in millioenen menschen reeds vertegenwoordigd, en onder die millioenen menschen was Maria slechts één. Hoe dan kon uit die Maria de Heiland eene algemeen menschelijke natuur aannemen? Het antwoord van Dr Kuyper op deze vraag is even duister als de zaak zelf. Hij ontving die natuur niet speciaal van Maria; Hij droeg die natuur niet als de Zoon Gods in Maria in, maar „Hij eigende haar zich toe uit die algemeene menschelijke natuur, die in Maria uit Adam was opgekomen, en die door Maria op den Christus overging". Ook hier hebben we weer dezelfde contradictie. De algemeen menschelijke natuur was niet in Maria en toch eigende Christus Zich haar uit Maria toe; toch ging ze uit Maria op den Christus over! En de onderliggende gedachte schijnt te zijn, dat Christus door Maria heen en door alle aan haar voorafgaande geslachten heen, toen Hij de menschelijke natuur aannam, teruggreep tot op Adam, om de menschelijke natuur aan te nemen, zooals die in Adam vertegenwoordigd was. En nog eens weer, deze dingen laten zich wel zeggen, maar niet verstaan.

Ds Hoeksema is het er niet mee eens:

Ik ben van overtuiging, dat de gronden, waarop deze voorstelling moet rusten, geen steek houden. En eindelijk meen ik, dat de Heilige Schrift ons niet onduidelijk precies het tegenovergestelde leert.

Wat de gronden betreft, waarop de beschouwing van een algemeen menschelijke natuur in den Christus zich wil gronden, lezen we in Kuypers Dictaten Dogmatiek, Locus de Christo (Pars Secunda) (p. 7, 8), het volgende:

„1. Door het getuigenis, dat Hij is de deuteros Adam (tweede Adam, H. H.), is dus de suppositie als ware Hij een menschelijk individu omvergeworpen.

„2. Door zijn constanten naam Huios tou ant h r o p o u (Zoon des menschen) onderscheidt Hij zich van alle andere menschen. Elk mensch is h u i o s anthropou (zoon eens menschen, H. H.), maar niet tou anthropou (des menschen, H. H.), d.w.z. de menschheid. Zoon des menschen duidt aan het grondtype, dat in de menschelijke natuur ligt. Er is onderscheid tusschen 'menschenzoon' en 'zoon des menschen'. Deze naam leidt dus niet naar de bladeren ol de takken, maar naar den wortel toe.

„Ook hier weer hetzelfde resultaat, dat niet aan een menschelijk individu mag gedacht. De oude Gereformeerde Dogmatieken zijn op dit punt niet tot helderheid gekomen. De tegenstelling van organisch en atomisch leven is eerst in deze dagen helder ingezien. Vandaar, dat onze Gereformeerden op dit punt wel goed, maar meestal zeer duister zijn. Wie het verschil niet inziet tusschen wortel en bladeren, kan dit niet voelen. Wij zijn de bladeren, Adam is de wortel. Adam staat niet naast ons als een gelijke, evenmin als een vader naast zijne kinderen als een gelijke staat. Houden wij die tegenstelling in het oog, dan zullen wij begrijpen, dat de bladeren zijn hoi an-337 thropoi (de menschen, H. H.) en de wortel ho anthropos (de mensch, H. H.).

„3. Wordt de voorstelling, dat Christus een menschelijk individu was omvergeworpen door wat Paulus leert omtrent het ééne lichaam, waarvan Christus het hoofd is en wij de leden. Men kan het hoofd zijn van eene school, een vergadering, een politieke partij, een land, maar op overdrachtelijke wijze; is het hoofd weg, dan is het lichaam nog niet dood. Het kenmerk, of hoofd overdrachtelijk of reëel bedoeld is, blijkt daaruit of het verwisselbaar is; is het niet verwisselbaar, dan is het een wezenlijk hoofd. Aangezien nu Christus het eenige en eeuwige hoofd blijft, is Hij dus reëel hoofd. De uitdrukkingen: ééne plante met Hem worden, één lichaam met Hem zijn — Gal. 2 : 20 etc. — zijn niet figuurlijk maar reëel en zij ontleenen hun recht van bestaan volgens Rom. V. aan de verhouding tot Adam. Het „zijn in de lendenen van Adam" is niets anders dan de aanduiding van onzen organischen samenhang met Adam. Wordt deze uitdrukking dus op Christus overgebracht, dan wil dit zeggen, dat Christus het organisch hoofd van de gemeente en dus de wortel der kerk is.

„Wij mogen dus wel zeggen, dat Christus de menschelijke natuur aangenomen heeft; dat Hij mensch geworden is; wij mogen Hem zoon des menschen noemen, maar nooit „een mensch". Het cijfer der menschen is niet door Hem met één vermeerderd."

Voor wie nadenkt in het licht der Heilige Schrift zal het duidelijk worden, dat hier allerlei verwarring van begrippen is. Allereerst gaat de eerste grond, dat Christus de tweede Adam is, en dat Hij daarom geen individu was, maar eene algemeen menschelijke natuur had aangenomen, van de kennelijke veronderstelling uit, dat ook Adam geen individu was, maar een algemeen menschelijke natuur bezat. Als dit laatste niet waar is, dan vervalt ook het feit, dat Christus „tweede Adam" is, als grond voor de stelling, dat Hij een algemeen menschelijke natuur aannam. En dit moet zeker vervallen. Ook Adam, ofschoon hij hoofd was van ons geslacht in juridischen zin en vader van allen, drager der menschelijke natuur, zooals die in millioenen van menschen zou uitkomen, was toch een concreet mensch, geen abstractie, was een individu in zijn persoonlijk bestaan. Als hij een zoon genereert en die zoon staat straks naast hem, dan zijn het twee individuen. Adam is een zeer concreet mensch geweest, met bepaalden vorm, grootte, kleur, ki'achten en gaven. Het beeld van wortel en boom ter aanduiding van Adams relatie tot ons geslacht, laat zich wel tot op zekere hoogte gebruiken, mits we er niet mee gaan spelen, vergeten, dat het een beeld is, en alzoo uit het beeld allerlei conclusies trekken. En dat doen we, zoodra we letterlijk gaan toepassen, dat Adam de wortel is en wij de bladeren, dat Adam een algemeen-mensch is geweest en wij individuen worden. Dan is het beter, dat wij het beeld eenigszins veranderen en gebruiken dat van een zaaddragenden boom, die straks tot een bosch zich ontwikkelt. Adam is de eerste boom, en wij zijn organisch in hem begrepen, zooals wij ook juridisch onder hem gerekend worden voor God, maar wij worden toch boomen naast den eersten boom, en zooals een vader een individu wordt, onder zijn eigen kinderen, zoo wordt ook Adam een individu in het menschelijk geslacht. Heel de voorstelling alsof de eerste Adam geen individu was, moet dus verworpen. Maar dan vervalt ook de uitdrukking „tweede Adam" als grond voor de stelling, dat Christus geen individu is geweest in Zijn staat der vernedering onder de menschenkinderen, doch eene algemeen menschelijke natuur aannam.

Veel erger echter is de begripsverwarring, wanneer men zich voor de stelling, dat Christus een algemeen menschelijke natuur aannam, beroept op het feit, dat Christus immers het Hoofd der gemeente is in organischen zin en dat wij ééne plante met Hem zijn, leden van Zijn lichaam. De onderliggende gedachte is hier, dat alle uitverkorenen in Christus zijn begrepen, dat ze alleen uit Hem leven, in Hem zijn gestorven, met Hem zijn opgewekt en gezet in den hemel. Zooals alle menschenkinderen uit Adam zijn en in zijne lendenen waren, zoo zijn ook de uitverkorenen in Christus en leven ze uit Hem. Christus deelt Zichzelven dus aan de Zijnen mee. Maar dit zou nooit kunnen, volgens de redeneering, indien Christus een individu was naast andere individuen, indien Hij niet een algemeen menschelijke natuur had aangenomen. Bij deze redeneering verwart men het natuurlijke en het geestelijke; en verwart men den Christus in Zijne vernedering met den Christus in Zijne verhooging. Wat het eerste betreft, in natuurt ij ken zin zijn en blijven alle menschenkinderen in en uit Adam. In natuurt ij ken zin zijn wij niet uit Christus, maar is Christus uit ons geslacht. In n a- tuurlijken zin deelt Christus zich niet aan ons mede. Christus is dan ook wel de eschatosAdam, de laatste Adam (en dan ook zeer beslist de laatste), en Adam is wel een voorbeeld desgenen, die komen zou, maar niet in den zin, dat uit Hem nogmaals onze menschelijke natuur moest voortkomen. Wij krijgen uit Christus niet een andere, maar een veranderde natuur, niet een geheel nieuwe, maar een vernieuwde natuur.' En deze verandering bestaat in een geestelijk-ethische omzetting en volmaking, maar ook in eene verhooging tot het hemelsche leven van Gods Verbond. Wij worden door Christus verlost van de schuld en de macht der zonde, gerechtvaardigd, geheiligd, volmaakt; en wij worden door Hem ook alzoo verheerlijkt, dat wij deelgenooten kunnen zijn van het hemelsche en eeuwige Koninkrijk Gods. Doch daartoe is het niet noodig, dat Christus eene algemeen menschelijke natuur aannam, zoodat Hij in natuurlijken zin het Inbegrip is van het bestaan en leven van alle uitverkorenen, doch daartoe moet Hij zijn: Ie. de levendmakende geest, en 2e. de Heere uit den Hemel. En we moeten er wel op letten, dat Hij alzoo ons beschreven wordt in 1 Cor. 15 : 45 v.v. De eerste mensch Adam is geworden tot eene levende ziel; de laatste Adam tot eenen levendmakenden geest. Dat de eerste Adam tot een levende ziel werd, was genoeg. Ons geslacht staat in natuurlijk-organisch verband met

hem en wij worden uit hem tot levende zielen als hij. Maar een Christus als levende ziel zou ons niet baten. Want wij zijn in geestelijk-ethischen zin gestorven, en alleen een Christus, die levendmakende geest is, kan ons uit onzen nood en dood redden en Ziehzelven aan ons mededeelen. Maar er is nog een ander verschil. Want de eerste mensch is uit de aarde aardsch, maar de tweede Mensch is de Heei-e uit den hemel. En hoedanig de aardsche is, zoodanig zijn ook de aardschen, en hoedanig de Hemelsche is, zoodanig zijn ook de hemelschen. Want Christus deelt Ziehzelven mede aan de zijnen, niet in aardsch-natuurlijken, maar in hemelsch-geestelijken zin des woords. Daarom, gelijk wij het beeld des aardschen gedragen hebben, alzoo zullen wij ook het beeld des hemelschen dragen. Doch voor dit alles is het niet noodig, zou het volstrekt niets baten, dat Christus een algemeen menschelijke natuur had aangenomen. Daartoe moet Hij zijn de hemelsche Heere, de levendmakende geest!

En dit brengt ons als vanzelf op de bespreking van de tweede verwarring in de bewuste redeneering, die van den Christus in Zijne verhooging en van Hem in Zijne vernedering. Zeker, Christus is het Hoofd der gemeente en wij zijn de leden van Zijn lichaam; Hij is de wijnstok en wij zijn de ranken; en wij zijn ééne plante met Hem geworden. Doch vergeet het niet, dat dit eerst gerealiseerd werd, niet bij de vleeschwording en niet op grond van de veronderstelling, dat Christus eene algemeen menschelijke natuur aannam, maar bij Zijne verhooging en door de uitstorting des Geestes. In Gods raad staat Hij eeuwiglijk als het Hoofd der gemeente, maar in dien raad staat Hij dan ook als de Eerstgeborene uit de dooden, als de verheerlijkte Christus. In den tijd echter wordt Christus het Hoofd der gemeente, als Hij is gestorven en opgewekt, als Hij verhoogd is aan 's Vaders rechterhand, als Hij de belofte des Heiligen Geestes heeft ontvangen en alsnu als de Heere uit den hemel en als de levendmakende geest komt wonen in de gemeente. In den staat der vernedering kon Christus Zich niet aan de Zijnen mededeelen, was Hij den broederen in alles gelijk, uitgenomen de zonde. Maar eerst als Hij is gestorven en opgewekt en verhoogd, wordt Hij die verheerlijkte „centraal-Mensch" uit Wien alle uitverkorenen tot in der eeuwigheid zullen leven in geestelijke volmaaktheid en hemelsche heerlijkheid!

Gereformeerden in Landen.

Dr E. B. Kraan schrijft in „Geref. Kb. Hoek van Holland etc":

Het laatste nummer van het maandblad van onze gereformeerde broeders en zusters in Londen bevat goede berichten.

Vooreerst kon aan den predikdienst eenige uitbreiding gegeven worden. Kwam men eerst slechts eenmaal per maand samen; thans zal in den tijd van 13 Juni tot 25 Juli driemaal prediking worden gehouden.

Voorts is men zich bewust, dat het proefjaar, dal men zich gesteld heeft, ten einde loopt, en men dan zal hebben te beslissen, hoe men verder wil. En, gelukkig, wordt de overtuiging bij allen al vaster, dat men de kerkdiensten niet meer missen wil.

Intussohen is ook aan dit werk de kritiek niet gespaard. Volgens Dr van Lonkhuyzen van Ziezikzee zouden de gereformeerden in Londen er maar een liefhebberijzaakje op nahouden en zich schuldig in een eigen kringetje opsluiten. Zij hadden op de eeustkomende Generale Synode moeten wachten en deze zou dan het advies moeten geven, bij welke bestaande Engelsche kerkengroep zij zich hadden aan te sluiten.

Dr van Lonkhuyzen heeft als vooi'beeld gesteld de Nederlanders, die naar Amerika trekken, daar de taal van het land leeren en zich als lid van één der bestaande kerken laten opnemen.

Doch deze aanval wordt van uit Londen afgeslagen. Wat het wachten op de Generale Synode betreft — „dat beteekent dus, dat wij weder enkele jaren zouden moeten wachten, tot de Synode zou besluiten, een Commissie te benoemen, welke tot taak heeft na te gaan, welke kerkengroep het meest overeenkomt met de Geref. kerken in Nederland. In dien tusschentijd ga ieder dus maar zijn eigen weg, met het droevige resultaat, dat wij in de praktijk al heel wat keeren hebben moeten constateeren".

Ook het advies vaji Dr vsm Lonkhuyzen om zich bij één van de bestaande Engelsche kerken aan te sluiten wordt als onuitvoerbaar ter zijde gelegd. „De schrijver heeft blijkbaar geen ervaring in Engeland en is zeker niet op de hoogte van de toestanden in de Engelsche kerken wat de leer betreft. Hij schijnt niet te weten, dat er volkomen leervrijheid heersclit en het modernisme steeds meer beslag krijgt op de predikanten in de vrije kerken. Filmvoorstellingen en tooneeluitvoeringen in plaats van de avonddiensten mogen spreken tot de practische inslag van het Engelsche volk, voor gereformeerde Nederlanders zijn ze contrabande". Wel is waar voegt de groote meerderheid van de kerkelijke Schotten zich bij de Presbyterian Church of England; maar al staat deze wat kerkinrichting betreft het dichtste bij ons, toch moet zij', wat de leer betreft, zeker tot de links-Ethisohen gerekend.

Eveneens kan het voorbeeld van Amerika niet gelden. „Wij zijn geen emigranten, doch Nederlanders, die voor korteren of' langoren tijd in Engeland verblijven, doch die niet zooals de Amerikaansche broeders, tot de Amerikaansche Nationaliteit overgaan, doch hun Nederlanderschap onvoorwaardelijk wenschen te behouden''. Het is dan ook niet de taal, die het grootste beletsel vormt. De meesten der gereformeerden in Londen kunnen het Engelsch perfect verstaan on spreken. En-zelfs indien dit niet het geval was had men nog altijd de Hollandsche Hervormde kerk. Maar da.ar ook deze ver van rechtzinnig is, is er nergens een kerk te vinden, die aansluiting geeft bij het gereformeerd beginsel.

Wat men te Londen begonnen is, is niet een liefhebberij-zaak, 'e, doch een poging om den band aan Schrift en belijdenis te bewaren. , , Hoe deze (iihS? i' zich organisatorisch zullen ontwikkelen, zal Dr van Lonkhuyzen hebben af te wachten, doch het nauwe contact dat onze groep heeft met het Comité in Nederland, is waarborg genoeg, dat het rechte spoor zal worden gekozen. Wij zijn deze mannen dankbiaar, dat zij ons niet aan de vervlakking hebben prijsgegeven".

Ook ik vertrouw, dat het rechte spoor wel gevolgd zal worden en zal mij met de broeders ginds verblijden, wanneer tot de institueering van een eigen gereformeerd kerkelijk leven kan worden overgegaan.

In afwachting van een in uitzicht gesteld communiqué van het comité zelf heb ik mijn critiek op Dr v. L.'s beschouwingen terug gehouden en me beperkt tot de hoofdzaak: het uitspreken van waardeering voor het werk van het Comité. Nu evenwel dit communiqué nog niet gekomen is, geef ik thans gaarne dit persoonlijk woord van Dr Kraan door. Zoodra het Comité een communiqué mocht hébben vastgesteld, hoop ik het weer verder te geven.

De N. C. R(adio) Ver. en de geweigerde uitzending van de rede van Prof. Dooyeweerd.

Rei/ds eerder gaven we iets door over de onverwachte weigering der beloofde uitzending van Prof. Dooyeweerds rede (over de roeping der jongeren tegenover Kuyper's geestelijke nalatenschap) door de Ned. Ohr. Radio-ver. op den jongsten bondsdag der Geref. Meisjesvereenigingen. Het „Geref. Jongelingsblad" schrijft hierover (na herinnerd te hebben aan „vragen'' van den heer Krijger inzake den bondsdag der Jongelingen voor wat de radiouitzending betreft):

Immers, bij de radio-uitzending van den Meisjesbond, die door de Ned. Chr. Radio^Vereeniging is geweigerd, ging het om een redevoering, die door de radio-omroep-controle-commissie wèl was gecontroleerd en die ook was vrij gegeven. De bevoegde instantie was dus van oordeel, dat deze rede zonder bezwaar kon worden uitgezonden. Men zou nu verwadhten, dat de heer Krijger, die in zijn vragen •zoo in de weer is met deze radio-omroep-controlecommissie, geen enkel bezwaar meer zou hebben gehad tegen de uitzending van de rede van Prof. Dooyeweerd Hoewel echter de controle-oommissie geen enkel bezwaar had, kon de rede tóch niet worden uitgezonden, omdat gedreigd werd met scheuring in de N. C. R. V.

Die dreiging gold dus. niet een ongecontroleerde redevoering, maar een gecontroleerde rede, waartegen de officieel daartoe bevoegde instantie geen bezwaar had.

En voor dat d r e i g e m e n t is de N. C. R. V. gezwicht.

Bovendien schijnt het wel, dat de N. C. R. V. het niet eens noodig acht, om daarover ons Gereformeei de volk in te lichten, want tot op heden is in de „Omroepgids", voorzoover mij bekend, daarover nog geen enkele mededeeling opgenomen.

Wij voelen er echter niets voor, dat zulk een krenkende aohteruitzetting kan passeeren, zonder dat ons volk weet waar het om gaat.

De gereformeerden moeten vaak de spits afbijten. En daarna krijgen niet-gereformeerden wel eens wat te groote vrijmoedighoid in het sputteren.

„Spotten".

Ik schreef onlangs over de afvaardiging van een Geref. predikant naar de ingebruikneming van een nieuw gebouw der Chr. Geref. Gem. ter plaatse, en keurde deze handelvrijize af (m. i. is ze een hinderpaal op den weg tot den vrede).

Het Wijkt, dat het Chr. Geref. orgaan „De Wekker" het daarin met me eens is. Slechts wil het blad dat niet zonder meer constateeren. De redacteur „de B." schrijft, dat de Geref. Kerkeraad had moeten bedanken. Mee eens; maar dan had de Chr. Geref. Kerkeraad maar niet moeten uitnoodigen. Overigens treft me dit détail:

Hier voegt K. S. nog aan toe: Me dunkt, dit geval leert al weer, dat het dien kant niet uit moet, en wij voegen er bij, dat de Geref. predikant een treurig misbruik gemaakt heeft van de hem geboden gastvrijheid, om in de Kerk een debat uit te lokken, dat daar ter plaatse niet behoorde. Hij wierp kruit in het vuur en dat vuur laaide begrijpelijk op bij den Christ. Geref. predikant, die het besluit onzer Synode van 1934 verdedigde. Zoo werd de Dienst des Woords een debatingclub, die verre van stichtelijk was. Spottend besluit K. S. dan: „En toen werd er een vers gezongen, en werd de Heere gedankt en werd de zegen uitgesproken en was er waarschijnlijk thee in de consistoriekamer".

In plaats van dit spotwoord willen wij liever eindigen met de ernstige vraag, of zulk een soort visiteuitnoodiging bij bijzondere gebeurtenissen niet uit den tijd ia, en beter paste in het tijdperk van vrijheid, gelijkheid en broederschap van 100 jaar geleden, toen het liberalisme een algemeene verdraagzaamheid predikte, waarbij de confessioneele en kerkelijke grenzen verdoezeld werden?

Bij het belijdenislooze Christo Sacrum te Delft paste eene uitnoodiging aan de Synoden der Luthersche en Hervormde. Kerken bij het standpunt van dit genootschap, doch thans had men vóór de uitnoodiging verzonden werd, moeten bedenken: „Verzint, eer ge begint".

Spotten? Wat kunnen sommige menschen toch slecht ernstige, en dus concrete taal lezen.

De B. moet eens een jaar lang Kierkegaard lezen. Ziet de Heere God niet naast elkaar staan dat kopje thee en den amjjtelijken zegen, onze intenties en onze praetensies?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juli 1937

De Reformatie | 8 Pagina's