Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De klassieke phllosopben over de onsterfelijkbeid der ziel.

II.

Alvorens verder te gaan moet die volgetidie opimerking naar aanleiding van het boivenstaandie gemaakt worden. Het is duidelijk, dat de Mystiek aan de Grieken veel nader lag dan aan ons. Daalr zij immers de ziel als iets goddelijks opvatten, lag het voor de hand', dat zij' de veir'eenigjlng van de ziel met de godheid zeer mogelijk en begrijpelijk achtten. Het is daarom bijzonder opmerkelijk, dat bij een bekend' mysticus als Plotinus, op wien mien tegenwoordig zoO' gaarne wijst, de vereeniging met de godheid slechts viermaal heeft plaats geihad, zooals Porphyrins verhaalt. Het is, ik aon Mjina zeggen verblijdend', dat bij de Grieken, die ©r zooveel meer reden toe hadden, naar ik zeiide, de vereeniging met de godheid zooveel spaarzamör heeft plaats gehad dan bij de latere mystici.

Een tweede opmerking is deze: de Grieken hebben het lichaam opgevat als een kerker der goddelijke ziel, en dus in tegenstelliAg van den Bijbel, die het hchaam noemt „een tempel des Heiligen Geestes", 1 Cor. 6:19. Daaruit Wijkt, dat de Schrift een geheel ander inzicht geeft met betrekking tot de ve'rhoud'ing tusschen ziel en lichaam, terwijl omgekeerd de Bijbelsche leer door de tegenstelling met de Griekscbe bijzonder relief krijgt. Dit zal nog duidelijker blijken, nu we gaan aantoonen, dat de Grieken met hun theorie dör onsterfelijke ziel den mensch in twee geheel uiteenliggende deelen hebben gescheiden.

In den Phaedrus, die waarschijnlijk een der oudste dialogen van Plato is, zegt Socrates: „Ik beschouw mijzelven, of ik een dier ben, of een tammer en rechtschapener wezen, dat van nature aan een goddelijken aard deel heeft". Evenzoo zegt PlatO' in de Politeia 589: „Het sdhoone is datgene, wat aan den mensch, of hever aian het godde lijk e (n.l, de ziel) onderwerpt het idierlijke in de menschelijke natuur". Zioo zegt ook Epictetus, dien wij boven citeerden: „Wannetór de mensdh zijn 10' g i k o n (zijn ziel) verloren heeft, is hij als de dieren."

Ditzelfde getuigt de Neoi-Platouicus Plotinus, die zoovele eeuwen later dan Plato leefde. Plotinus zegt Eimeaden I, I, 10: „Het dier, dat is het levende lichaam (zonder de ziel n.l.)". Het is opmerkelijk bij zoo in tijd uiteenliggende philosophen als Plato; , Epictetus en Plotinus een dergelijke overeenstemming van opvatting aan te treffen.

De mensch bestaat < hi& uit een dier (het animale wezen) en 'een god (de ziel of het rationeelle wezen).

Juist uit deze bovenstaande bewijsplaatsen ziet men, , dat de Grieken den miensch veel te weinig als een eenheid' hebben opgevat. De mensch is dier en god, maar niet mensch. Reeds Aristoteles', aan wien bijna geen enkel mogelijk bezwaar ontgaan is, wijst hierop in zijn De Anima 407 b vgg. Hij zegt hier, dat de meeste philosophen de venbinding tusschen ziel en lichaam veel te willekeurig maken, zonder erop te letteni, welke ziel bij welk lichaam behoort. Dit is een kenmerkend bezwaar tegen de Grieksche opvatting en het is wel dienstig hier ter dege op te letten. Doordat de Grieken ziel en lichaam; zoo ver uiteenhalen, en in plaats van den mensch zelf te beschouwen, hem in een dier ©n een god uiteeürafelen, wordt het leven Van zijn werkelijke waarde beroofd en het bestaan op aarde een soort schimmenspeil. Nergens blijkt dit zoo treffend als bij een plaats uit Plutarchus.

Plutarchus vergelijkt hier in De Defectu Oraculorum 38 de ziel in het lichaam met een tooneelspeler, die in een tragedie of comedie optreedt, ein die het lichaam als een masker heeft opgezet. Wanneer hij straks zijn rol heeft uitgespeeld, kan hij zijn masker afleggen »n verschijnt w©er in zijn werkelijke gedaante. Plutardhus gebruikt deze vergelijking om hieraan de volgende opmerking vast te knoopen: „Aangezien de ziel het lichaam slechts als ©en masker draagt en wezeailijk een geheel andere natuur .heeft, is het niet verwionderlijfc, dat zij met de hoogere en onzienlijke wereld der goden in contact kan treden. De daemonen (hier op'gevat in hun bekend© beteekenis van tusschenwezens tusschen goden en menschen verg. Plafco Symposium 202, 203) zijn n.l. ook zielen". Dat ook de hemellichamen zielen hebben, gelooft nog Origenes, zooals bekend is. (M'eni leze slechts zijn De Pricipiis). Deze zielen nu kunnen met onze zielen in verbuiding treden'. Er is düs een voortdurende Abstufung en verbiniding volgemis Plutarchus tusschen de goddelijke wörel'd en onze menschelijke zielenwereld. Deze eenzijdige opvatting van de ziel, waarbij ze alleen tot de goddelijke sfeer beperkt wo'rdt, kan gemakkelijk tot een uit-

gesproken spiritualisme leiden, zooals men het hier bij Plutarchus ziet, en zooals het later bij de Neo-Platonici nog sterker aan den dag is getreden.

Typisch is ook, wat ons van Plotous verhaald wordt in diens levensbeschrijving door Porphyrins. Deze laatste vertelt ons, hoe een vriend eens aan Plotinus vroeg, om een portret van hem te maken. Plotinus antwoordde hierop: „Is het nog niet genoeg voor ons het schijtibeeld' te dragen, waarmede de natuur ons bekleed beeft (bedoield wordt het lichaam), maar verlangt gij', dat ik bewillig ©en beeld van het (schijn)beeld na te laten, als ware dit iets bewonderenswaardigs? " Van Plotinus is 'het dan ook bekend, dat hij' zich sdhaamde, dat hij een lichaam had'. (Porphyrins in Het leven van Plotinus, L).

Een sterk voorbeeld lezien we ook bij' Eimapius, Vitae Sophistarum in het leven van Jambhchus; . Eunapius verhaalt hiör van een philosoof Alypius (hij' is ook uit de correspondentie van keizer Julianus Apostata bekend), dat 'hij ©en bijzonder kleine gestalte had'. Dit was echter niet verwonderlijk, want het lichaam, dat men ^ag, sidheen alleen ziel en intellect te zijn. In die mate nam het vergankelijke deel van 'hem (het lichaam) niet toe in grootte, daar het geheel verbruikt werd' voor het goddelijke deel (de ziel).

Ter anderer zijde draagt deze opvatting van den goddelijken oorsprong der ziel miraMle dictu juist de tendenz in zich tot een mindere waaT, deering der ziel.

Kenmerkend' hiervoor is 'een uitspraak van Epictetus, welke Marcus Aurelius, de bekend© keizier- "wijsgeer, . in zijn werk In se ipsum 4, 41 ons bewaard heeft. „Gij zijt ©en zieltje, dat een Hjk draagt", zegt Epictetus van den mensch. Het lijk is dan natuurlijk het verachte lichaam. Opmerkelijk is edhter, dat niet van een ziel, maar van een zieltje gesproken wordt. Doch ook dit is begrijpelijk. De ziel is immers maar een deel van de godheid', en straks zal zij zich weer in de godheid oplossen. (Of liever het Universum, waarmede Marcus AureUus en de Stoa de godheid identifiëeren). Aan zulk een ziel, di© niet door Go-d is geschapen, maar slechts van de godheid is afgezonderd, eruit is geëmaneerd, en die sitraks ziöh weer in de godheid en het Universum op zal lossen, komt geen indiviidneele beteekenis toe: het is slechts een zieltje. Juist hier merken we een kenmerkend onderscheid op met de christelijke leer, zooals reeds boven gereleveerd is.

Volgens de ohristelijke leer is de ziel door God geschapen; hier gaat men 'dus terug op een besluit en daad Gods. En tevens moet deze Almachtige God ook het lichaam geschapen hebben, dat, wijl het door God geschapen is, niet verachtelijk' 'cn dierlijk zijn kan.

Karakteristiek voor deze opvatting is reeds uit het O. T. de bekende tekst Maleacbi 2:15, indien we deze tenminste lezen volgens de bijna algemeen aanvaarde verbeterde lezing: „Heeft niet Eén ons gemaakt? Vleesch en geest zijn Zijne". Waarbij dan kenmerkend gevoegd wordt (de tekst handelt immers over' bet huwelijk). „En wat zoekt die Eéne? Zaad' Gods!" Er zijn weinig teksten m.i., die zoo treffend 'de Bijbelsche opvatting, dat het vleesch niet verwerpelijk en minderwaardiger is dan de geest, daar beiden door God zijn gesdhapen, illustreeren. En tevens worden hier de consequenties getrokken, dat het huwelijk en hielrm'ede het nageslacht onder den zegen Gods staan, iets waarvoor bijv. de Kerkvaders met hun theorieën van traducianisme en creatianisme, die niet zonder invloed van de Grieksche opvatting uitgewerkt zijn, veel minder oog gehad hebben.

Was dit de Bijbelsche en ChristeUjfce opvatting, zoo is de Grieksche opvatting daarentegen, dat de ziel is een emanatie uit de gO'dheid, ©en stuk van de go(üieid, iets goddelijks. Het lichaam andererzij'ds stamt uit de materie, die niet door God is geschapen, maar zelfstandig naast de godheid bestaat. Zoo komen zij er dan ook toe den menschi als een vereeniging van twee totaal, maar dan ook totaal ongelijksoortige deelen op te vatten, terwijl de Clhristelijke opvatting daarentegen^ op de eenheid van oorsprong der beide deelen wijst.

Juist doordat de Grieksche p'hilo'sopihen beide deelen van elkander isoleeren, loopen zij' het gevaar elk van beide tenslotte van zijn wiaa; rde te berooven. Het bekende: „Eendracht maakt macht!" is ook hierop van toepassing: bet lichaam heeft terstond reeds all'e waarde verloren, en is met hel dierlijke gelijkgesteld'. Doch ook de ziel heeft tenslotte haar eigen waarde verloren, zooals we dat aan de uitspraak van Epictetus zagen.

Tegen een eenzijdige aocentueering van de beteekenis der ziel waarschuwt de bestudeering van deze kwestie op het gebied der Grieksche philosophie. Juist daardoor wordt ons geleerd, dat zoodra wij eenzijdig op de onsterfelijkheid der ziel den nadruk leggen^ we gevaar loopen 'de ziel als iets zelfstandigs te isoleeren ©n tevens als iets goddebjks, niet als iets door Goid geschapens op te vatten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's