Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De grootbeld van den menscb naar zijnkonlnklp ambt.

En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen. (Een weinig minder hebt Gij hem gemaakt dan een goddelijk wezen. Vert.\ling van Noordtzij.) Ps. 8:6a.

Onze Heidelbergsche Catechismus omschrijft het koninklijk ambt van den mensch met de woordten: dat hij met een vrije en goede conscientie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde eni hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle, schepselen regeere. Deze omschrijving is heel mooi en heel juist: alleen maar, het gevaar dreigt, dat we ons koningsambt laten opgaan in het stagjdten tegen de zonde en den duivel en dat we het regeeren over alle schepselen slechts zien als een taak in de nieuwe bedeeling. En dat ziou toch allerminst Schriftuurlijk zijn. De Heilige Schrift laat ons wel heel duidelijk zien, dat het regeeren over alle schepselen reeds onze ambtelijke roeping is in dit leven, dat we in deze bedeeling ook reeds alzooi ons koningsambt hebben uit te oefenen.

Om dat te illustreeren, behoeven we maar naar Gods woorden te verwijzen bij de schepping van man en vrouw naar Zijn beeld: „Wieest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de visschen der zee en over het gevogelte des hamels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt"^ om nog een voorbeeld te noemen, naar Psalm S.

Als David eens een keer de heerlijkheid aan^ schouwt van de wonderschoone Oostersche nachten, jubelt hij het uit: „O; HEERE^ onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de gansche aarde! Gij, Die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemef-^ len." En, onder den Indruk van die groote vier-t hevenheid Gods, denkt David aan menschen, die zeggen, dat er geen God is: kindennond kan zulke vijanden ea wraakgierigen reeds beschaamd ma; ken: kinderen en zuigelingen zingen immers reeds den lof van dien grooten God. En nu, zoo Jjaat de dichter' voort, is dit het wonderlijke, dat Goid den mensch, die in die geweldige schepping toch maar klein en nietig is, geroepen heeft om over alles te heerschen, dat God alles gesteld heeft onder de voeten van dien geringen mensch, dat God aan dien mensch het koningsambt heeft to: ebetrouwd en in dat ambt hemi maar een weinig minder gemaakt heeft dan de engelen.

De mensch in zijn heerschappij over alle dingen maar een weinig minder dan de engelen, dan „een Goddelijk wiezen" (Noordtzij). Spreekt David hier niet te hoog van den mensch? Mag hij dit van den mensch zeggen? Ja, dat mag, de: Schrift zelf doet het immers overal. De HEEREi geeft aan) MozfiS koninklijke macht over FaraO' en zegt dan Zelf: Zie, Ik heb u tot eenen god geziet Oiver Farao (Ex. 7:1); de rechters, die ©en deel van het bijzondere koningsambt uitoefenen, worden goden

genoemd.(Ps. 82:1) en ook andei-s heeten koningen wel goden (Ps. 138:1). Zou David dan niet van den mensch in zijn koningsambt mogen spireken als van een, die weinig minder is dan „een Goddelijk wfezcn"?

Hoe is het uitgekomen, vooral in de laatste eeuwen weer, dat de mensch „een weinig minder is dan de engelen"? Hoe heeft de mensch door zijn uitvindingen zijn macht getoond over den hemel, over de zee, over de aarde, Oiver het djiepst ook van 's aardrijks ingewand? Radio- en vliegmachines, televisie en mijngangen, scheikunde en electrioiteit — wij noemen maar een paar duigen, die de heerschappij des menschen aanloonen, met een telescoop dringt liij ver door in het hemelruim, en met het fototoestel dringt hij door in de diepe zee, en nog veel meer dingen kunnen Jiewijzen, dat de mensch hoog gesteld is naar zijn koningsambt.

Hoe gevoelen wij ook tegenover die grootheid ons tekort? Ach, wat is er pog veel, dat niet aan den mensch onderworpen is? Al zijn heersöhen maakt hem niet gelukkig, hoe vaak gevoelt zich ook niet do moderne mensch een speelbal van noodlot en fortuin, van ijzeren wetten, waaraan hij niet ontkomen kan: zijn koningsambt miaakt den mensch niet gelukkig, bij al zijn heerscben over de natuur gevoelt hij zich o zoo- vaak klein en nietig en ongelukkig.

Dat kan ook niet anders, want de zonde is storend tusschenbeide gekomen en de zonde heeft ook de uitoefening van dat koningsambt gefnuikt en verdraaid en het koningsambt werkt nog wel, maar er zijn machten, die den koning overwinnen, ja verpletteren. En dan wordt de mensch of moedeloos en wanhopig, of hij grijpt naar de toekomst. Straks zal het zijn, straks zal de mensch heerschen en groot zijn en overwimien, en alles zal gebogen worden naar menschen wil.

Wij gelooven, dat inderdaad straks veel meer nog blijken zal van het koningsambt. Wij gelooven, dat de mensch onder de goedheid Gods zal mogen voortgaan het geschapene aan zich te onderwerpen en te heerschen over alles, en wij zullen er God om loven. Die liet alles gelegd heeft onder de voeten des menschen, en wij zullen ons verwonderen, zooals we ons nu reeds verwondei-en, dat God den kleinen mensch zoozeer verheven iheeft, een weinig minder dan „een Goddelijk wezen".

Maar we zien tegelijkertijd, wat we in Adam stuk gemaakt hebben: we kunnen ondanks alles niet op tegen de machten der zonde. Heere, wat hebben wij Uw werk verknoeid I

De koningen kunnen niet op tegen den tegen velerlei ziekte, tegen velerlei ramp, velerlei natuurkracht, de koningen vreezen allerlei gevaren. dood, tegen voor

Bovenal — de koningen kunnen niet op tegen Satan en zijn machten, tegen de wereld en haar verleiding, tegen de neigingen van het booze hart. Wat hebben wij ons koningsambt vernield en we gaan maar door in dat vermelingswerk. Gelukkig — we zien ook den Heere Jezus, met eer en heerlijkheid gela-oond en macht hebbende over alle dingen in hemel en op aarde — we zullen zijn als Hij.

En we weten, dat we reeds nu Zijn kracht en Zijn Geest hebben en dat we weer koningen zijn, en we binden den strijd aan, wetende, dat we overwinnen zullen over alle vijanden —i zijn we niet gemaakt en herschapen in ons koningsambt: een weinig minder dan de engelen?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's