Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nationaal-socialistische tyrannie.

Ds Job. H. Rietlberg schrijft in „De Wachter" :

Himmler, de rijksleider van d© S. S. en chef van de Gestapo (de geheim© staatspolitie in Duitschland) heeft op grond van „de wet tot bescherming van. den staat en volk" aan de kerk in Duitschland een zwaren slag toegebracht. Hij' heeft n.l. een verordening uitgevaardigd, waarin aan de Belijdeniskerk o.m. verboden wordt hare toekomstige predikanten op te leiden aan speciaal da.arvoor in het leven geroepen inrichtingen.

Het zal dus voortaan aan de Belijdeniskerk onmogelijik zijn haar predikanten op te leiden overeenkomstig haar overtuiging. Dit raakt vooral de groep van Ds Niemöller, die het meest consequent en volhardend den kerkstrijid voert. De meeste leiders van deze beweging zijn gevangen genomen of onder toezicht gesteld, zoodat zij hun werk niet kïumen doen. En nu wordt het aan deze beweging ook onmogelijk gemaakt te zorgen voor de opleiding van haar predikanten.

Volgens „Het Nederlandsch Christelijk Persbureau" verandert met deze verordening „niet veel" aan den reeds bestaanden toestand. Ja, het hangt er natuurlijk vanaf wat men onder „niet veel" verstaat. Als dit „niet veel" is, vraag i'k mij toch af wat „veel" is. Wel wordt gezegd, „dat de strekking der rijksmaatregelen is, om de belijdenisbeweging als beweging vrij! te laten, doch haar te beletten, althans in deze periode van den kerkstrijd, om een tegenkerk in de kerk te organiseeren." Stel al eens dat het waar was van die tegenkerk, dan zou dat een interne aangelegenheid van de ikerk zijn en zouden vrij, gereformeerden, nog moeten zeggen, dat al die rijksmaatregelen de kerk in haar vrijheid aantasten, dat de staat zich daarmee vergrijpt aan het recht van de kerk. Gereformeerde menschen moeten niet trachten dit goed te praten, of het voor te stellen dat het zoo erg niet is.

Even verder:

Hoe moet de belijdeniskerk aan dominees komen? Haar eigen opleidingsscholen zijn verboden. Haar eigen examina zijn reeds eenigen tijd geleden verbOT den. Nu kunnen haar studenten wel naar de rijkshoogescholen gaan, maar de meeste hoogleeraren aan die universiteiten behooren tot de z.g. „Duitsche Christenen". Aan zulke hoogleeraren kan de belijdeniskerk toch niet toevertrouwen de opleiding harer dominees?

Interessant is de parallelle tusschen wat WiUem I in de periode vóór de Afscheiding heeft willen invoeren, en wat thans de nationaal-socialisten in Duitschland aandurven. Willem I n^ond tegenover zich roomschen en afgescheidenen. En op hun gehoorzaamheid brak hij zijn ongehoorzamen nek. Maar Duitschland heeft zijn hoofd vrijwillig in den strop 'gelegd; nu komen de bittere gevolgen.

Een niet-vrijzinnlge over de vrqzinnigheid.

Gelijk „Opbouw" mededeelt, 'heeft dit orgaan de maanden vóór de vacantie een reeks artikelen gegeven, waarin Vrijzinnigen zich over de Vrjjzinnigtieid hebben kunnen uitspreken „in vóór en in tegen; in wat aantrekt en wat afstoot." Deze serie wordt thans afgesloten met nog drie beschouwingen, waarvan er twee gevloeid zijn uit niet-vrijzinnige pen.

Dr J. D. Dozy komt hierbij 't eerst aan het woord. O.m. merkt Dr Düzy op, dat 'het voor een orthodoxe zoo moeilijk is, te schrijven oiver het vrijeinnig protestantieme :

Hij' moet schrijven over het Vrij'zinnlg-Protestantisme, maar wat is dat? Hij ontmoet menschen, die zich vrij'annig-protestant noemen, van de meest verschillende schakeering. Onder hen zijn er enkelen, - met wie hij zich in eenige mate verwant gevoelt, maar onder hen zijn er anderen, van vrie hiJ! zich door een zeer diepe klove gescheiden weet. Poogt hij de quaestie meer princiipieel te zien, dan komt hij er in het geheel

niet uit. Tracht hij te formuleeren, wat het Vrij'zinnig Protestantisme eigenlijik is, dan zal zi|n. omschriiiving op haar best uiterst eenzijdig zijtn. Het wezen van een zoo vloeiende, en een zoo genuanceerde strooming, als het Vrijzinnig Protestantisme is, kan alleen door insiders ten volle begrepen worden. Maar hij kan toch ook niet afgaan op de formuleeringen, die door vrijizinnig-protestanten zelf van hun geloof gegeven worden. Hiji krijgt den indruk, dat de formuleeringen, die men tot nog toe gegeven heeft, niet af zdjin, dat zij de vrijzinnig-protestanten zelf oofc slechts ten deele bevredigen. Bovendien heeft hijt het gevoel, dat achter deze formuleeringen slechts een deel der vrijWnnigprotestanten staat. Maar principieel zou het ook onjuist ziin aan te knoopen bijl een of andere formuleering van het Vrijzirmig-Protestantisme. De stroomSng wil ondogmatisch zijn en daarom zal de formuleering van den geloofsinhoud nooit van zulk een belang kunnen zijn, dat men op haar kan afgaan, wanneer men het wezen der strooming wil vatten.

Sprekende over vrijzinnig en orthodox, zegt Dt Dozy:

Men kan spreken van twee gescheiden levenssferen, een vrijzinnige sfeer en een orthodoxe sfeer. De scheiding is hier zoo groot, dat de mensch, die in de eene sfeer leeft, in den regel den mensch uit de andere sfeer in het geheel niet kent. Wanneer men het oordeel van v«le vrijizinnigen over de orthodoxen hoort, of omgekeerd het oordeel van orthodoxen over de vrijzinnigen, dan treft dat wel heel sterk. Men schrijft elkaar de zonderlingste dingen toe, en de excessen, die in elke strooming hier en daar voorkomen, ziet mien voor typische kenmerken aan. De diepte van die scheiding behoeft geen verbazing te verwekken. Vanaf zijn prille jeugd ademt, leeft de mensch van den modernen tij'd uitsluitend in zijn bepaald gebied, in zijtn geestelijik milieu, in zijn sfeer. Die sfeer is allerminst vaag. De scheiding tusschen orthodoxie en vrijzinnigheid is niet van vandaag of gisteren. Beiden hebben een lange historie achter zich, zij hebben hun eigen traditie, hun eigen geest.

Bovendien heeft deze scheiding een diepen achtergrond. Het zijti geen min of meer siibtiele twistvragen, die de geesten verdeelen, het gaat hier om een uiteenloopende levenshouding tegenover de geheele omringende wereld. Dö ondertitel van „Opbouw" is „Weekblad voor Humanistisch Christendom". Daarmede is zoo niet alles, dan toch veel gezegd. De vrijzinnige waardeert de cultuur op andere wijï; e, dan de orthodoxe, meer positief, meer absoluut. Hoezeer de orthodoxe zija verantwoording tegenover de cultuur ook gevoelt, zija houding is veel critischer. Hij is veel dieper onder den indruk van de relativiteit, van de verlorenheid van de cultuur op zichzelf. Om hetzelfdei met meer dogmatische termen te zeggen: „De beide sferen vallen uiteen, waar het gaat over de vraag naar de beteekenis, naar de ernst, naar de diepte van de zonde." De beschouwing van de beteekenis der zonde is diep ingrijpend voor 'smenschen levenshouding op elk lovensgebied. Verschillen menschen hierin, dan verschillen ziji in de houding, die zij zullen hebben tegenover zichzelf, tegenover de naaste, tegenover de wereld.

Een merkwaardig antwoord. Naast veel goeds; toch ook weer ©eiL cultuur-waardeering, die onjuist is, en den orthodoxe wederom één van die onwezenlijke verwijten doet hooren, waartegen de schrijver zelf bezwaar heeft. En dan een aanpaMen van de kwestie daar waar het niet allereerst behoort. Men zal eerst over de Schrift, de openbaring, den Christus, de verzoening, moeten spreken. Misschien dat de orthodoxen, die uitgenoodigd zajn, door de redactie van „Opbouw", sleclits bepaalde „orthodoxen" zijn, wier orthodoxie door andere naamgenooten ontkend wordt.

„Je woidt er wee van."

Met vaak citeer ik „Woord en Geest"; dezen keer kan ik 't niet goed laten. Ds J. J. Budkes handelt daar over het iverieden weet in ons blad besproken boeik' vau Laatsman. Men weet, dat de schrijver beweert, bij Hitler te 'zijn toegelaten (officieel is dit van Duitsche zijde later ontkend). „Laatsman" — aldus Ds Buskes, — „maakt er een soort (huisibezoeik van"; en hiji citeert uit Laatsman's Owek :

Hetgeen in Adolf Hitler dadelijk opvalt, is de ernst. Hij is de man, zooals hij zelf gezegd heeft, die den honger heeft gekend in de kinderjaren, den nood in de jongelingsjaren en de zorg als man. Hjj kan niet zien, dat er een broodkorst of aardappel verspild wordt. Het kruimeltje brood, dat door den wind uit het eetbakje, dat voor de vogels op de verandah van Huize Wachenfeld staat, wegwaait, raapt hijl op en legt het weer terug op het plankje (blz. 88),

Ds Busikes teekent hierbij aan:

Het verhaal, hoe het Onzelieveheersbeestje aan zijn naam komt, is er niets bij. Je zoudt er bö kunnen vloeken, wanneer je denkt aan de concentratiekampen en het antisemietisme. In onzen tijd, die aan alle kanten hard en vsrreed is, zijn vriji waarlijk niet gediend met zulke sentimentaliteiten.

Ook dit is uit de pen van Laatsman :

Hitler gelooft in God, den Schepper van Hemel en Aarde. Hij is een trouw lezer van do Evangeliën. Het Nieuwe Testament lag ook bif mijn bezoek op zijta. bureau. Het stond vol aanteekeningen, waaruit geen critiek ademde, maar eerder vragende opmerkingen. Het droeg de sporen van studie (blz. 90).

Ds Buskes geeft deze ikantteeSkening:

Mary Pos maakt school en ziJ wordt door den heer Laatsman ver in de schaduw gesteld. Mary ontdekte, toen zy Mussolini bezocht, een Nieuw Testamentje, dat altijd op zijn nachtkastje ligt, en zdj; schreef er enthousiast over in „De Standaard". Maar zij had toch niet den moed, om dat Nieuwe Testamentje van den Duce in te zien. Dat deed Laatsman wel met het Nieuwe Testament van den grooten Führer. Het stond vol aanteekeningen en Laatsman heeft ze bestudeerd. Ze ademden geen kritiek, maar eerder vragende opmerkingen. Daar kan Mary Pos op geen stukken na tegen op.

Het lijkt me ook vrij onmogelijk: een dergelijke visite JDÜI een staatshoofd.

Nog een citaat uit Laatsman :

Hier zat een man voor mij, die zich een instrument van God voelde, zooals hij! dit neerschreef in zijn boek „Mein Kampf" met de woorden: ik strijd voor het werk des Heeren (blz. 94).

Ds Buskes antwoordt:

Maar wat U over Hitler's hoop' ten opzichte van de ikerk zegt, is geen waarheid, maar leugen, heer Laatsman. Laat het Nieuwe Testament op Hitler's bureau u niet verblinden. Lees zijto. „Mein KLampf". Hitler waardeerde de kerk, lang voor den kerkstrijd, alleen voorzoover ziji in den dienst van ras en volk wil staan. Verder waardeerde hij haar niet. En het christelijk geloof is hem alleen wat waard, voorzoover het bouwmateriaal levert voor den opbouw van het Nationaal- Socialisme als levens- en wereldbeschouwing. Overigens is het herhaaldelijk gebleken, dat Hitler van het eigenlijke wezen der kerk en den eigenlij'ken inhoud van den bijbel niet de minste notie heeft. Ondanks het Nieuwe Testament op zijn bureau.

Nog iets uit Laatsman's reisverslag :

Waarom dit alles? Waarom? Indien Adolf Hitler eens niet de versteende Kerk had gewekt, maar de strijdende Kerk Adolf Hitler, dan, ja dan....

Maar dat weet God alleen. Hij, die de wereldgeschiedenis maakt en vormt, ook de geschiedenis van Duitschland.

Ik geef den Führer een hand. Ik voel miji als Christen verplicht, van deze gelegenheid gebruik te maken, hem aan te raden, Gods Woord te lezen niet als een politiek of geschiedkundig boek, maar als het geïnspireerde Woord van God.

HiJI drukt stevig mijn hand. Ik voel, hij waardeert deze woorden (blz. 96).

Disi Buskes kaatst terug :

Eln ik, heer Laatsman, voel miji als Christen verplicht, van deze gelegenheid gebruik te maken, u te zeggen, dat ik het alles vrome onzin en onzinnige vroomheid vind. Weet U, wanneer ik U had kunnen waardeeren? Wanneer U Eian Hitler eens gevraagd had, hoe hij in zijü strijd voor het werk des Heeren de gruwelen van de concentratiekampen en de vervolging der Joden en den moord op Dr Weisier verantwoorden kan. Maar dat zou persooidijk zijn geweest en weinig tactvol. Dan zoudt U in de buurt van NiemöUer terecht zijti gekomen. Gelukkig dat U zoo niet deedt. U bleef principieel. TJ was het uitsluitend om het Evangelie en om Christus te doen. Eii U hebt gevoeld, dat Hitler het wist te waardeeren. Dat is wel het beste bewijs, dat NiemöUer het verkeerd aanlegt. Die heeft nog nooit gevoeld, dat Hitler zijn getuigenis wist te waardeeren. En hij! heeft toch ook, samen met anderen, in een schrijven alles aan Hitler gezegd, wat hij op z^n hart had. Eii hiji deed ook als christen en uit liefde tot Christus', al zei hij dat niet hard op en al sprak hij! wat concreter. Maar wat U gezegd hebt tot Hitler, zal deze ongetwijfeld stiohtelijker gevonden hebben. Daarom waardeerde hij! het zoo en drukte hij U zoo stevig de hand. Eln daar was U lang weg van. Ik voel het.

Wat de geloofwaardig'heid van het boek betreft, merkt Dte Buskes in een noot op :

„Het Nationale Dagblad" van 22 Septemiber, dat iemand mijl toezond, geeft een artikel over Laatsman's boek. Het noemt alle interviews verzonnen. D'e schrij!ver van dit artikel heeft in Duitschland een enkel geval onderzocht. Men had er nooit van Laatsman gehoord. De schriller betreurt een en ander, omdat het boek ook goede kwaliteiten heeft. De belangrijkste kwaliteit is, dat het niet anti-Duitsch is en dat het de misvatting bestrijdt, alsof de Duitsche staat een geloofsvervolging voert en de kerk onderdrukt. Daar Laatsman echter alle interviews verzonnen heeft, wijtet de schrijver dit boek, ondanks de door hem genoeaide kwaliteiten, af.

Wij verwachten, dat de uitgevers van dit boek het Nederlandsche publiek zullen inlichten. Zij! zullen in elk geval den heer Laatsman ter verantwoording moeten roepen. Indien het bericht uit Berlijn waar is, is deze uitgave toch wel heel erg.

Het debat over een en ander is nog gaande in de pers.

Humor en tragiek.

Over „humor in het algemeen" schrijft Anton van Duinkerlken in „D© Groene":

Tragiek en humor zijn elkanders aanvulling. D'e meeste menschen maken liever een tragischen indruk dan een komischen, zoodat het noodlot mild is, wanneer het hen ongenadig behandelt. Maar de dankbare kinderen der schepping hebben gevoel voor humor, en verstaan de kunst, met een lachend gezicht een flater te slaan. Zijl zijb zeldzaam.

Het doodgewone feit, dat een volwassen man kan uitschuiven over een bananenschil, bevat humor. Heeft de volwassen man een hoogen hoed op, dan vinden de omstanders z-ijii val des te leuker. Blijkt hij echter bij! den val zijn nek te hebben gebroken, dan is de aardigheid er ineens af. De beste oplossing vond de volwassen man, die over een doodgewone bananenschil uitschoof en op straat bleef liggen. De omstanders 'kwamen nu zenuwachtig toesnellen, richtten hem voorzichtig op en vroegen of hij zich geblesseerd had. „Neen, " zeide de volwassen man, „maar wanneer ik ineens was opgestaan, zoudt gijl gelachen 'hebben, en nu lach ik."

„Wil men dit incident ontleden, dan komt men er achter, wat humor is."

Aldus Van Duinkerken. 't Hangt van het „ontleden" af. ''

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's