Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds Hoekseiaa over Prof. Hepps jongste brochnxei.

Belangstellend zien velen uit naar hetgeen Ds Hoeksema (betrokken in een kerkelijk geding nopens de algemeens genade) opmerken zou in „The Standard Bearer". Prof. Hepp noemde dit „een schismatiek blad". Of die qualifieatie ook op het Amsterdamsche calvinistencongres voor Nederlandsche organen populair was, weet ik niet.

Ds Hoeksema schrijft o.m.:

Hier en daar zijn eniele onjuistheden ingeslopen, die misscliien, schoon deze brochure lang op zich liet wachten, blijk geven van haast. Op p. 12 wordt het eerste der Drie Punten niet juist aangehaald. Inplaats van „rakende de gezindheid Gods jegens de menschheid in het algemeen" etc. leze men: „rakende de gunstige (ik spatieer hier, H. H.) gezindheid Gods" etc. En op p. 35, zeventiende regel van onderen, 'lezen we: „Wordt de geloovige genadig behandeld" etc. waar zeker gelezen moet worden: „wordt de goddelooze genadig behandeld".

De eerste rectificatie vraagt bizondere aandacht. Over „toon" en „gewicht" schrijft Ds Hoeksema:

Wat de toon aangaat, de schrijver vergeve het mij, maar er is niets waar ik meer een hekel aan heb, om nu maar platweg mijn gevoelen uit te drukken, dan aan den toon, die in de brochures van Dr Hepp wordt aangeslagen. Die toon is niet bitter; een bitteren toon zou men kunnen veroordeelen maar verdragen. Hij is ook niet scherp; dan zou men nog scherp tegenover scherp kunnen zetten. Hij is niet opgewonden; men zou den schrijver dan kunnen aanraden om zich wat te kalmeeren. Hij is veeleer kalm, bedaard, de toon van iemand, die zich door niets van de wijs laat brengen; hij is ook broederlijk in zekeren zin, iliefeliji, zacht als olie. En toch is het ook niet de toon van iemand, die zich bewust is, dat hij de dingen bespreekt met zijn medebroederen, met zijns gelijken; het is niet de toon van een man, die met zijn mededeputaten als commissielid de dingen beredeneert. Het is veeleer de toon van een vriendelijk vermaner, die nog het beste wil hopen van zijn nog onkundige, uit misverstand dwalende broederen; de toon van een onderwijzer, die moeite heeft met zijn leerlingen, maar die heel wat geduld oefent om den leerlingen nu eens aan het verstand te brengen, hoe de dingen eigenlijk moeten worden 'verstaan. Dr Hepp weet het. En hij weet, dat hij het weet. En de anderen hebben tegenover den meester slechts een ootmoedige houding aan te nem'em, om van hem te leeren. Het beeld, dat hij ten opzichte van ons gebruikt, was wel slechts als een beeld bedoeld, maar is toch karakteriseerend. Hij was destijds toch eigenlijk de catechiseermeester, wij waren zijne catechisanten. Zelfs stelde hij destijds in zijne brochure „Misverstand" otfk Van 'Baailen (zegge van Baaien!) als onze catechiseermeester aan, om ons den weg Gods hier „besoheidenlijker uit te leggen"! '(Misverstand, p.p. 11, 12). En diezelfde toon slaat Dt Hepp ook gedurigliji aan tegen Dooyeweerd, Vollenhoven. Schilder, De Graaf, e.a. En daarbij voegt deze geduldige onderwijzer aan zijn onderwijs steeds nog vriendelijke vermaning toe om toch goed te luisteren, biddend te overwegen, van zijn dwalingen terug te keeren!

Het is de toon ivan iemand, die meent genoeg te hebben gepresteerd om als primus inter pares te kunnen optreden.

Daarom heb aan dien toon zulk een hekel.

Ik zou Dr Hepp willen toeroepen: Kom toch eens van dien leiderstroon af, daal eens af naar den platten grond der werkelijkheid, en bespreek eens met ons als man met man de dingen, die ge thans uit de hoogte meent te kunnen beslissen!

Zooals hij nu schrijft moeten zijn vermaningen wel langs de koude kleeren afglijden.

Want in ernste: ais Dr Hepp vermaant, dan moet ik mü bedwingen om niet korzelig te voelen; als hij zegt: neem dit nu eens in biddende overweging, dan gevoel ik heelemaal niet meer naar bidden.

Daar komt nog iets btj.

Werd de toon, dien Dt Hepp aanslaat, nu nog gesteund door een krachtige redeneering, door sterke bewijsvoering, door grond op grond uit Schrift en belijdenis, men zou den toon kunnen verdragen.

Doch dit laatste is juist niet het geval.

Uit dit oogpunt acht ik deze brochure wel het minst van allen geslaagd.

De inhoud der brochure stelt zeer te leur.

Dit is in de eerste plaats reeds hieraan toe te schrijVeni, dat er geen afgeronde hesohouwingen worden becritiseerd, noch ook door den schrijver worden, geboden. Er worden ivereehillende stellingen der gewraakte beschouwingen gewogen en te licht bevonden; en tegenover die stellingen worden andere gehandbaafd. Maar van systeem, van eene afgeronde beschouwing ovc-r de gemeene gratie ie geen sprake. Ik wil den schrijver hiervan geen verwijt maken. Gedeeltelijk moet dit ongetwijfeld worden toegeschreven aan het feit, dat er ook bij degenen, die hij bestreed, niet zulk een systeem, zulke een afgeronde beschouwing bestaat, althans door hen niet werd gepubliceerd. Maar . waarom dan brochures uitgeven eer de tijd daarvoor rijp is ? Waarom niet te wachten ? Waarom over enkele bijzonderheden te fitten? Hoe dit ook zij, ik had van deze brochure veel meer verwacht. Ze brengt ons geen zier verder. Ze verspreidt over de gemeene gratie niet het minste licht. Ik herhaal met nadruk: niet het minste licht.

Het eindoordeel luidt:

En het bewijs uit de Schrift en uit de belijdenis is uitermate arm !

Dit was wel te verwachten, maar het is toch nog armer dan i!k het mij had kunnen denken.

Sartor resartus.

Van Carlyle kennen we de figuur van den sartor resartus, den kleermaker, vnens eigen costuum werd bewerkt met naald en draad. Ik moest aan Carlyle denien, toen ik las, wat Dr W. A. van Es in „Geref. Kerkblad Leeuwarden" schreef:

Dat ook 'het werkverbond in zijn ontstaan en voortbestaan niet rvan den mensch afhing en - hangt, en dus, wat men noemt monopeleurisch (eenzijdig) is, doch in den vorm of de wij'ze van zijn bestaan, gelijk trouwens oök het genadeverbond „dipleurisch" (tweezijdig) is een opvatting, waarvan ik meende, dat zij algemeen onder ons vaststond. Zelf hebben we nooit € en ander gevoelen voorgestaan, en denken we er nog jprecies gelijk over. Dat Prof. Hepp een andere voorstelling zou zijn toegedaan, is ons althans uit zijn brochure niet gebleken, al maakt hij den indruk, dat bij het wel noodig achtte op het monopeleurisch karakter in oorsprong en voortbestaan bijzonder den nadruk te leggen.

Moet ik nu weer eens het lijstje van uitspraken van Prof. Hepp hier opnemen, waaruit blijkt, dat deze constructie van Dr W. A. van Es niet past op wat Prof. Hepp werkelijk schreef? Ik zie er van af; reeds heb ik tegen Dr Kaajan die uitsprakenreeks geciteerd. Het komt mij voor, dat de „sartor", de kleer-versteller voor anderen, Prof. Hepp, hier zijn eigen costuum ziet opgeknapt door Dr van Es.

Als daad van vriendelijkheid — althans naar één kant — is dit te waardeeren; maar het blijft dan toch wat „eenzijdig". Schreef ik zelf niet in mijn „Wat is de Hemel? " vlak bij door Prof. Hepp geciteerde, en dus in door hem wel gelezen, maar niet doorgegeven passages ^) o.m. het volgende?

a. „Om der wille van dit ééne verbond gaat Hij (God) voorts een verbond aan met de aarde, met den regen, met de zon, met koren en most, en — met Zichzelf' (238). Dat is het monopleurische werken Gods, waardoor Hij als Souverein altijd de condities stelt en blijft stellen, die het voortduren der (dipleurische) verbondsrelatie met den mensch mogelijk maken. Want als God Zich in dezen terugtrok, zou de mensch niet verder kunnen (vgl. wat ik op bl. 250 samenvat onder de verbondszegeningen; God alleen kon daarvoor zorgen).

b. „Het verbond is van een contract eeuwig te onderscheiden" (242).

c. „Indien de mensch met al het zijne, óók met zijn werkkracht, zijn werklust, zijn werkvermogen, heel en al schepsel, maaksel is van God, dan kan hij nooit een werk-stuk leveren, dat als aequivalent, als iets gelijkwaardigs, tegen Gods dotaties, Gods uit-keeringen, opweegt" (249).

d. „Verbond onderstelt dus ook wel „souvereiniteit" (250, noot).

e. „Des menschen werk was dus niet de reden, w a a r- om, maar het was de weg, waarlangs de zaligheid hem toekomen zou" (250).

f. „Het verbond — ook in die eerste phase — lag vast en „onbewegelijk" in God" (252/3).

g. „In de geschiedenis van het verbond" (gebeurt het dat) „telkens mysteriën, d.w.z. verborgenheden, die eerst bedekt waren geweest, zich op den duur onthulden en bekend maakten" (door Gods verdergaande openbaring) (253).

h. Gods monopleurische kracht en voornemen gaat nog altijd de dipleurisch aanvaarde samenwerkingssfeer te boven en te buiten" (253).

i. Is, gelijk wij gezien hebben, het verbond van God met den mensch in den grond der zaak een é é n - z ij d i g e beschikking in zijn h è r - komst, dan moet het ook een één-zijdige beschikking vertoonen in zijn toe-komst. IS HET VERBOND EENZIJDIG, MONO- PLEURISCH, IN ZIJN KOMEN VaN GOD, EN IN ZIJN VOORTBESTAAN DOOR GOD, DAN MOET HET OOK Zóó ZICH WEER TOEKEEREN TOT GOD" (262). Hier gaat het zeer duidelijk over Gods Souvereiniteit, voorzoover Hij als van den mensch qualitatief oneindig verschillende partij, al tijddoor de God der heerschappij is. Hoe Prof. Hepp bij zulke passages durft schrijven, dat ik het begrip van den mensch als onderarbeider iin den ban doe, is mij een raadsel. Wat geen raadsel is, dat is, dat hij hier zondigt tegen het negende gebod.

j. „Het begrip „monopleurisch" is een konstitutief element in de protologie der verbondsleer; daarom moet het dat ook zijn in haar eschatologie" (262).

k. „Het dogma van de tweezijdigheid" van het verbond wordt door dat van den „vrederaad" verhinderd, het laatste woord te nemen, of aequivalent te worden van dat der éénzijdigheid, die we, uit hoofde van Gods souvereine beschikking, ook iin alle verbond van God met menschen hierboven erkenden" (264).

1. „In de leer van het „pactum salutis" wordt dit element der twee-zijdigheid van ons verbond met God toch steeds aan dat der eenzijdigheid gesubordineerd" (265).

We houden nu maar op. Het komt mij voor, dat Dr W. A. van Es het costuum, waarin de eene „sartor" de tribune besteeg, om tegen den anderen te opponeeren, en passant wat opgeknapt heeft, zonder geduldig te vragen, of het betoog zelf wel juist was, en of het dus wel een zuivere waardeerings^ en attentieverdeeling verried, toen hij den éénen kleermaker de kleeren verstelde, onderwijl deze bezig was, die van den ander te — verknippen.

Merkwaardig, hoe men zóó heeft durven fantaseeren of helpen fantaseeren over een „in den bain doen" van den mensch als onder- arbeider, waar het gaat over een boek, dat zoo nadrukkelijk het moment van den „schok" accentueert in de geschiedenis van een verbondsmensch; zie mijn „Wat is de Hemel? " over dat „schok-moment".


1) Eén mijner studenten had de groote vriendelijkheid, mij een lijstje te geven van de plaatsen, waar Prof. Hepp zijn citaten vandaan heeft. Dezen student dank ik daarvoor; we kunnen nu eindelijk eens nagaan, wat de hoogleeraar heeft nageplozen., ,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1937

De Reformatie | 8 Pagina's