Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Hepps misveistanden inzake de algemeene genade. (VIII.)

Kwade gevolgen van Prof. Hepps verbondsbeschouwing. (III.)

Onze bespreking van Prof. Hepps brochure hebben we, terwille van de feestdagen, even laten rusten. Thans gaan we verder. We nemen den draad op, waar we hem in ons nummer van 17 Dec. j.l. lieten liggen: we zullen derhalve thans hebben aan te toonen, dat Prof. Hepps constructies, inzake den mensch als medewerker Gods, ook waar ze thetisch spreken, gedrukt worden door de kwade verbondsbeschouwing, die hij, tegen Kuypers scherpe waarschuwing in, tot de zijne gemaakt heeft, en dus zelf verwerpelijk zijn.

De uitglijdingen, die Prof. Hepp op het pad der gereformeerde dogmatiek ook nu weer maakt, laten zich, helaas, alweer verklaren uit zijn ongenoegzame kennis van de entourage der gereformeerde belijdenisschriften. Kras? Ja, maar helaas waar. Nadat toch Prof. Hepp met een herhaaldelijk reeds door mij geadstrueerde lichtvaardigheid, tegen de uitdrukkelijke verklaring van mijn door hem gelezen woorden in, heeft durven beweren, dat ik den mensch als ONDER-arbeider niet erken, komt hij weer aandragen met de belijdenis. „De Dordtsche Leerregels" — aldus Prof. Hepp — „belijdenwel, dat de vernieuwde wil ook zelf werkt, maar niet, dat die wil MEDEwerkt" (87). Hetgeen dan weer dienen moet, om het door mij gestelde begrip van medewerker „in den ban te doen".

Nu hebben we reeds in ons voorgaande artikel aangetoond, dat Prof. Hepp hier in strijd komt met de elders door hem zoo geprezen Synopsis; deze leert wel, degelijk, dat de mensch door de genad'e Gods begint met God mee te werken, incipit Deo 'sunergein'. De Synopsis is een werk van mede dezelfde hoogleeraren, die op 22 Maart 1631 het 2e deel van Triglands Werken, over de Kracht der Godtsaligheyt, hebben goedgekeurd in sterk prijzende woorden; het boek is trouwens ook kerkelijk geapprobeerd door de classis Amsterdam. Ik noem Trigland weer als den man, die ten nauwste verbonden was aan de vaststelling van den tekst der Dordtsche Leerregels. En Triglands Kerckelijke Geschiedenissen, waarin hij tegenover den remonstrantschen geschiedschrijver een historisch exposé geeft van de „zware en bekommerlijke geschillen", die in de remonstrantsche periode de geesten verontrustten, met vermelding van den ons allen min of meer bekenden­ afloop, wordt door de gereformeerde dogmatici herhaaldelijk geciteerd.

Dat laatste is ook het geval wat betreft de kwestie, die Prof. Hepp aanroert: de medewerking van den mensch. De Moor b.v. handelt in zijn Commentarius op è, Marck' over de „conservatie", d.w.z. de zékere bewaring van de uitverkorenen door God, als weldaad van het verbond der genade •'^). Hij verwijst hierbij naar Triglands „Kerkelijke Geschiedenissen" (b.v. bl. 166/7). Zoekt men de aangehaalde plaats (IV, 651, a, vgl. 580) op, dan leest men daar, dat de Remonstranten, met betrekking tot het vierde punt der geschillen, hun gevoelen wel eens als volgt hebben geformuleerd:

IV. Dat het geloove ende de bekeeringhe inden mensche niet en werden gewrocht door de genade Godts alleen, soo dat de mensche daer niet toe en doet, nochte niet doen en kan, maer datter twee oorsaken zijn van onse geloove ende bekeeringe. I. De Genade Godts, als voorkomende ende opweckende. II. des Menschen wille, als naevolgende ende mede werckende. Dat volghens dien de Mensche een mede wercker Godts is in 't voltrecken van zijne wedergeboorte. Dat de gave des geloofs niet en wordt geschoncken sonder medewerckinge van des Menschen wille, ende dat het onderscheyt zijns zelfs den mensche wel mag toegeschreven worden.

De Moor kent dus het valsche, remonstrantsche, ge bruik van het begrip „medewerker", en weet, welke gevaren er aan verbonden zijn. Hij verwijst trouwens naar Triglands „Kerkelijke Geschiedenissen", ook nog in de paragraaf, waarin hij rechtstreeks handelt over de krachtige roeping (IV, cap. 23, § 9, bl. 487, 489).

Welnu, deze De Moor zou er desniettemin niet £ian denken, te argumenteeren tegenover zijn mede-gereformeerden op de niet eens erg suggestief werkende manier van Prof. Hepp. Uitdrakkelijk legt hij vast, dat er onder gereformeerden geen verschil van meening mag bestaan wat betreft de kwestie, of de mensch met God „medewerkt" in het eerste moment der wedergeboorte, die immers een nieuwe schepping, een levondmaking uit de dooden is? Wie zóó iets leert, . die hoort thuis bij de remonstranten, pelagianen of semipelagianen en andere dwaalgeesten^). Men komt, zegt hij, ook te dicht in de remonstrantsche buurt, wanneer men den mensch met God laat „meewerken" (cooperari) dadelijk na dat eerste moment der goddelijke roeping*). Dit alles heeft onder ons ieders instemming en is door mij uitdrukkelijk op den voorgrond geplaatst, zooals ik met citaten aangaf.

Maar hiermee is de kwestie niet afgehandeld. Integendeel, er valt naast deze dingen nog wel iets anders ook te leeren en te belijden, zooals De Moor zegt.

In de eerste plaats mag men, volgens hem, niet d i e leden (uit Engeland) der Dordtsche Synode verketteren, die daar gewagen van voorbereidingen*) voor de bekeering en regeneratie. Want men kan daarvan spreken zonder ook maar iets te doen te willen hebben met de pelagianen (483/4).

Vei-volgens kan men z.i. °een hartgrondigen afkeer hebben van de synergisten, d.w.z. van hen, die God en mensch laten samenwerken in het eerste moment zijner krachtdadige roeping'*), maar die ook daarin weer aan Pelagius tegemoet komen (489), terwijl men toch overigens zijn oogen niet sluit voor de \ mogelijkheid om „in gezonden zin" (sano sensu) te ( spreken van coöperatie (samen-werking) tusschen i den Heiligen Geest, het Woord en den menschelijken • wil; mits dan maar de Heilige Geest wordt ge [ handhaafd als eerste, principale en bovennatuurlijke oorzaak der roeping, het Woord als instrument blijve erkend, en van den menschelijken wil beleden worde, niet dat hij mee-werkt om te komen t o t roeping en bekeering, doch dat hij als „tweede oorzaak" het doet in het vervolg daarvan").

In de derde plaats wordt juist tegenover het verwijt, dat de gereformeerden den mensch tot een „stok en

blok" degradeeren, door De Moor er op gewezen, dat dit verwijt afstuit juist ook op de gereformeerde opvatting van de co-operatie (samenwerking), niet in het eerste begin, doch in het vervolg der roeping En- hierbij is het niet paradoxaal, doch volkomen begrijpelijk, dat dezelfde tekst, Philipp. 2 : 12, waarvan het vervolg (vs. 13) in de Dordtsche Leerregels'') als bewijs moet dienen tegen de remonstrantse h e coöperatie-theorie, nu door dezen kenner en handhaver van Trigland wordt aangehaald ten gunste van zulk een gereformeerde coöperatieleer^).

In de vierde plaats dient volgens De Moor bedacht te worden, dat ook andere Schriftplaatsen spreken van een met God mee-werken van den mensch, die reeds de wedergeboorte en het geloof ontving. De hier door De Moor aangehaalde plaats is Rom. 8 : 26. In mijn voorgaande artikel (17 Dec. '37) heb ik reeds er op gewezen, dat men een gevaarlijk pad opgaat, wanneer men het voorzetsel „mede" (in den term: mede-werker) zóó disqualificeert als Prof. Hepp het doet; immers, zoo merkte ik op, er zijn wel meer gevallen, waarin de Schrift zich van dit voorzetsel „m e d e" bedient ter kenschetsing van het werk, dat Gods Geest in den mensch doet, en ook „met" den mensch. Ik wees toen op het „m ede met onzen geest getuigen van Gods Geest"; een kwestie van beteekenis ter zake van het zelfonderzoek. Welnu, ook De Moor wijst op zulk een geval van aanwending der praepositie „mede" in de Schrift; het ligt voor ons in Rom. 8 : 26. De Statenvertaling leert daar, dat de Geest onze zwakheden mede te hulp komt. Het Grieksch heeft hier: s u n- antilambanesthai; „sun" = mede. De Moor merkt hierbij op, dat dit niet ziet op wat gebeurt i n of vóór de wedergeboorte, het eerste moment der roeping, doch op wat d a a r n a v o 1 g t, als er dus reeds een geloovige is, iemand, wiens wil van God bewogen en gewerkt zijnde, nu ook zelf weer wil en zelf weer werkt (en dus nu: mede-werkt, in afhankelijkheid, natuurlijk, van God). Deze plaats is hem een bewijs voor de coöperatie ^).De kantteekeningen trouwens zeiden reeds, dat het hier gebruikte Grieksche woord „eigenlijk" „beteekent": „zulk eene hulp, wanneer iemand, die sterk is, een last tegen een ander opneemt, die te zwak is, en zet zijne schouders tegen den ander, om den last te lichten, en den anderen schouder te ondersteunen". En Prof. Greijdanus (komm.) handelt eveneens over „de hulp", het „ter hulp komen" van den Heiligen Geest; Hij „grijpt op Zijne beurt mede aan, komt van Zijnen kant mede te hulp, vgl. Luc. 10 : 40, en... Luc. 1 : 54; Hand. 20 : 35, 1 Tim. 6 : 2" (bl. 383).

En na al deze opmerkingen citeert dan De Moor (•449—501) in den breede wat de Dordtsche Leerregels opmerken over Gods werken in den mensch; waarna hij dan nog eens in den breede de gereformeerde coöperatie-leer afgrenst tegen die der remonstranten c.s.

Hier spreekt dan ook de stem der gerefonneerde confessie, niet in Prof. Hepps oppositie tegen mij, die de praepositie „mede" (in mede-werking) weer haar 7.m wilde laten behouden, zonder ook maar een oogenblik de nadrukkelijke waarschuwing tegen veronachtzaming van Gods volstrekte almacht te verzuimen. Zóó zijn de uitspraken der Dordtsche Leerregels opgevat en weergegeven door de andere dogmatici, van wie ik nu alleen maar noemen wil: Franc. Turrettinus, die wel degelijk de dienaren des Woords als Gods medewerkers ziet, n i e t in het begin, doch in den voortgang van het genadewerk^"), en die de medewerking van den mensch, n a de vooropgaande vemieuwingsdaad Gods, een geloofsinhoud noemt, dien men nu toch eigenlijk niet meer moest disputabel achten („certum est"), als maar — gelijk ik deed — de afhankelijkheid des menschen tegenover den altijd onoverwinnelijken God gehandhaafd blijft i'^), en die van „medewerkende genade", ook al moet hij niets hebben van de remonstrantsche dwalingen dienaangaande, gevoegelijk te spreken acht^^). Zóó ziet het Piscator^*), en zóó zien het met hem vele anderen, die ik nu maar voorbij ga. De gereformeerde dogmatiek heeft steeds den mensch, die willig God als Verbondsgod zich zelf tot dienaar eir instrument ten dienste stelde, als diens mede-arbeider gezien; en het doet wel vreemd aan, dat juist in een tijd, waarin het inzicht veld won, dat niet alleen dominees, maar ook andere arbeiders in Gods koninkrijk recht hadden op het praedicaat, dat vroeger met name de predikanten sierde (Gods mede-arbeiders) een hoogleeraar der V.U. meent te moeten opkomen tegen wat in betrekking tot dit praedicaat gezegd is door iedereen. Och, had Kuyper maar eens een pakkenden titel gekozen voor één zijner redevoeringen over de Vrije Universiteit, de Christelijke politiek, den arbeid in Gods koninkrijk, en had 'hij dan dien titel maar eens ontleend aan het begrip, dat hij zakelij.k toch wel degelijk in de verbondsleer als fundamenteel erkent: het begrip van medewerkers Gods. Misschien ware ons dan bespaard, wat we nu beleven, dat een gereformeerd hoogleeraar de kwestie van ambt en verbond en geloof en bekeering op den achtergrond duwt in de bespreking van het medewerkerschap des menschen, om dan zijnerzijds te gaan handelen over de kwestie van de arbeidsverdeeling, al of niet, tusschen God en... de auto.

De auto? vraagt iemand. , Ta, zeker.

Prof. Hepp begaat n.l. het stoute stuk, de medewerking van den mensch met God op één lijn te plaatsen met die van „alle schepselen, zoowel anorganische als (en) organische" (86). Op één lijn? Ja, want volgens hem is door de gereformeerde dogmatiek de medewerking-met-God „uitgebreid" tot alle schepselen, zoowel „anorganische als organische". Wel wordt dan in rekening gebracht de creatuurlijke anders-heid van den mensch tegenover andere schepselen maar toch, volgens Prof. Hepp is de mensch SLECHTS een tot het goede gewillig gemaakt willend MIDDEL in Gods hand (86/7). Zijn betoog geeft dus wel toe, dat „vanzelf" „deze medewerking voor den mensch een bijzondere beteekenis verkreeg, omdat de mensch een bijzonderen aard had", maar hij behandelt toch de menschelijke medewerking naar analogie van b.v. die van een auto. Tot slot wordt dan nog heengewezen naar de Dordtsche Leerregels, reeds geciteerd hierboven.

Nu wil het geval, dat Trigland diezelfde regels, die Prof. Hepp naar voren brengt (dat de vril, van God bewogen zijnde, ook zelf weer werkt) bespreekt in een betoog, dat over het verschil tusschen mensch en o r g e 1 handelt; het „orgel" van Trigland correspondeert hier met de auto van Prof. Hepp.

Maar het is een troost, te weten, dat er gelukkig ook gereformeerden geweest zijn, die bij de lectuur van Trigland en de canones van Dordt des menschen medewerking hebben geplaatst in het raam van het v e r- b o n d. Dat is wat anders, en het is heel wat dieper, dan wat hier geleerd wordt over de „uitbreiding" der medewerking tot alle schepselen. De rechte V e r- bondsbeschouwing steekt hier haar „gereformeerde voelhorens uit", en zegt: o, neen, dien kant moet het niet uit; hier wordt het spoor scheef getrokken.

Hoe Prof. Dr V. Hepp citeert. (I.)

Onze lezers weten reeds, dat een student te Kampen de groote vriendelijkheid had, zijn tijd te besteden met het napluizen der citaten, die Prof. Dr V. Hepp weigerde aan te duiden, wat haar vindplaats betreft. Het spijt me, dat deze onwetenschappelijke, onbroederlijke weigering van den hoogleeraar Hepp zoo veel tijd aan een ander gekost heeft; de aandacht zij overigens er op gevestigd. Maar nu we de gegevens voor ons hebben, is het goed eens na te gaan, hoe de hoogleeraar Dr V. Hepp citeert.

Geval I. Op Wz. 66 beweert Prof. Hepp, dat ik „zelf beken" (!) af en toe de dingen wat „raar" te zeggen, omdat blijkt, „dat men met , rare' (concrete) gezegden het denken prikkelen kan." Ja, hier heeft Prof. Hepp geciteerd Ref. XVI, 219, kolom 1 < ik zal kolommen voortaan aanduiden als a, b, c, inplaats van Ie, 2e, 3e). D'aar schreef ik, dat uit Dr Noordmans' artikelen bleek, dat men met „rare" (concrete) gezegden 'het denken prikkelen kan." (Vgl. 259, b.)

Geval 2. Het hierbovenstaande citaat bewijst, dat Prof. Hepp gelezen heeft, wat ik in datzelfde - artikel schreef over den mensch als „medewerker" Gods. Letterlijk merk il daar op: (de Schrift laat) „natuurlijk het voorzetsei , mede' telkens een anderen inhoud hebben, in het één e ge-

val, waarin twee ONGELIJKEN (God en mensch hier) , met elkander werken', én in 'het andere geval, wanneer twee GE­ LIJKEN i(Paulus en ApoUos b.v.) met elkander werken, m ede-w er ken" (218, o). Niettemin durft Prof. Hepp ischrijven, dat door mij „de beteekenis van ONDBRarbeider in den ban gedaan wordt" (85), en dat het nu noodig is, met de oude gereformeerden op te komen „ivoor de absolute afhankelijkheid van alle creatuur, óók van God als Onderhouder en Regeerder". Ten overvloede herinner ik aan hetgeen ik twee weken geleden opmerkte in Perssohouw onder „Sartor Resartus".

'Geval 3. Prof. Hepp beweert, Wz. 66, dat ik „de ongeloovige werkers aan de cultuur, die den geloovigen cultuurarbeid niet kunnen waardeeren" „cultuurslampampers aan den overkant" noem. Maar ik sprak van hen, die „den verstandigen wijkouderling, die goed huisbezoek doet" uitlachen, die „o m h e m 1 a c h e n" (Jezus Chr. en het Cultuurleven, 285). Dat is toch zeker wat anders ?

Ik zal mijn lezers niet vermoeien met teveel van Prof. Hepp's citaten in één nummer. Andere gevallen bewaren

we dus voor een volgende maal.

K. S.

Iffilitaire Tehuizen.

Men vroeg mij plaatsing van een missive aan de kerkeraden, inzake collecte in „dankdienst" geboorte Prins of Prinses. Onder „kerknieuws" wordt het stuk

opgenomen.

K. S.

Gezangen.

Ds H. Meulink zond eenige weken geleden een artikel, waarin nog werd teruggekomen op wat Prof. Greijdanus had geschreven met betrekking tot het besluit van Almelo. Ik vond het beter, dit artikel niet te plaatsen, o.m. wijl Almelo's kerkeraad den bekenden maatregel reeds had teruggenomen en een hernieuwde gedachten- •wisseling dus niet meer gewenscht was.

Ter afsnijding van misverstand zij dit even mee­

gedeeld.

K. S.

Dr A. Kuyper Jr.

Wegens plaatsgebrek blijft een artik»! inzake Dr A.

Kuyper Jr nog even liggen.

K. S.


1) De Moor, a.w. IV, Leiden, 1768, p. 155: de conservatie behandeld „in tractatione beneficiorum foederis gratiae".

2) De Moor, a.w. IV, 482, linea 2, zie verder o, ^, y, i 482, 484, 486; geen coöperatie in het eerste moment der roeping.

3) De Moor, IV, 487: Sed & Remonstrantes iis accensendi sunt, qui Hominis cum Deo Coöperationem mox a primo Vocatinonis Momento tenent; verwezen wordt naar Grevinchovius, vgl. Triglatid, Kerkelijke Gesch. IV, 636, a, 651, a. Trigland citeert van Grevinchovius de uitspraak; „dat de menschelijcke wille, pooghende haer selven tot Godt te bekeeren, die pooginghe, als eene voorghe-eyschte conditie, Godt beweeght om haer te ontmoeten, ende met de selve mede te wercken tot hare dadelijcke bekeringhe {Trigland, 636, a). De Moor verwijst hiertegenover naar de Dordtsche Leerregels, hfdstk. III en IV, Verw. der Dwalingen, § 9, waar wordt verworpen de leer van hen, die zeggen, „dat de genade en de vrije wil gedeeltelijke oorzaken zijn, die beide te zamen het begin van de bekeering werken, en dat de genade in orde van werking niet gaat vóór de ivcrking van den wil, dat is, dat God *w^* eer den wil des menschen krachtiglijk helpt tot de bekeering, dan wanneer de wil des menschen zichzelven beweegt en daartoe bepaalt. Bewijsplaatsen tegen deze valsche leer zijn in de Canones Rom. 9:16; 1 Cor. 4: 7 en Philipp. 2:13.

4) B.v. het opkomen van een betere gezindheid, het prijsgeven van spot, wetsstudie, overweging van eigen zonde, vrees voor straf; 483.

5) Quid cuncti Coöperationem Hominis cum Deo in primo mox Vocationis momento tenent, 489.

6) Sano tarnen sensu admitti potest haec locutio (n.l. ^ tria concurrere), si nempe Voluntas.... humana consipiatur concurrere non ad Vocationem & Conversionem primo operandam; sed in Vocatione & Conversione, quam Deus operari vult, primo quidem momento ut Subjectum mere passivum, in quou operatur Spiritus per Verbum, cui proin non nisi Capacüas seu Potentia passiva recipiendae divinae Gratiae est adscribenda, quae Voluntati humanae competit prae cunctis creaturis irrationalibus & inanimatis: secundo vero momenta^ & demceps ut Causa secunda praedita novis Habitibus spiritualibut per Gratiam infusis, & sic idonea facta ad coöperandum Deo & Spiritui Vocanti, cura decenti tarnen Subordinatione « Dèpëndentia "(490).

7) Vgl. noot 3.

8) Atque licet homo ille antea naturaliter actuosus intelligendo ac volendo, spiritualiter mortuus & prorsus impotens asset, atque ad rcceftionem divinae Gratiae mere passive se haberet: idem tamen postquam in primo Vocationis momento per Gratiam habitualem renovatas intellectus & voluntatis facultates nactus est, etiam spiritualiter fit instrumentum èvsQytjzimv, & potentiam acceptam sancte intelligendi & volendi exserit deinceps, cum Deo coöperando De qua hominis in Progressii Vocationis cmn Deo Coöperatione loquitur Apostolus Philipp. II. 12, supponens semper divinam Praemotionem coll. vers. 13; a.w. 492/3.

9) Item Rom. VIII. 26. ubi cum rd nvsv/ia dicitur avvavzda/i liaveaêai Talg do& evelaig ^fj.(jóv, loquitur Apostolis non de c vertendis, sed de conversis & fidelibus, quorum infirmitatibus Spiritus subvenit, non per largitionem Gratiae primae & praevenientis, qua convertantur, quam jam supponuntur esse nacti, sed per Gratiam concomita«tem, per quam conversi tenentur salutem suam promovere & perficere, 493.

10) Aliud est loqui de coöperatione hominum cum Deo ad opus ministerii. Aliud de coöperatione eorum ad opus conversionis. Priori sensu dicuntur avvsgyot Qsov 2. Cor. 6. 1. & 1. Cor. 3. 9. quia Deus eorum opera & ministerie utitur ad praedicationem Evangelii & Ecclesiae aedificationem, licet in vitae & benedictionis ac incrementi collatione nullum Deus habeat awsgyóv, vs. 6. Sed posteriori nemo dici potest Dei cooperarius in primo vocationis momento, quo vires credendi nobis dantur. (Franc. Turrettinus, Institutio Theologiae Elencticae, II, Genevae, 1689, 594). Vgl. bij Turrettinus, a.w., loc. XV, qu. II, § 22, met instemming aangehaald door È. de Moor, a.w. IV, 479: Et quod non aliud intendere debent (pastores), quam coUectionem Ecclesiae, seu salutem Electorum, ad quam confeciendam sunt Dei ovveQyoi.

11) Non quaeritur — de kwestie loopt niet — de secundo Cowversionis motnento, in quo certum est hominem non mere passive se habere, sed Deo cooperari, vel potius suboperari; siquidem actu credit & se ad Deum convertit, dum actus agit, & regenitus ac motus a Deo, seipsum movet ad exercitium novae vitae. Sed de primo momento, quo primum convertitur, & novam vitam per regenerationem .accipit, in quo mere pas­

sive se habere ad modum subjecti recipientis, non vero principii agentis contendimus (tegen de synergisten, K. S.).

Non quaeritur rursus, an homo se consertere possit sine gratia Sed, an cooperari possit gratiae illi excitanti ? (Franc. Turrettinus, Inst. Theol. Elencticae, II, Genevae, 1689, 592.)

12) Van een „gratia cooperatus & subsequens" kan „commode" gesproken worden „sensu orthodoxo" (594).

13) Administri omsQyoi. Ad verbum cooperarii. Germanicè, mitarbüiter. Non quod doctores Ecclesiae fidem exparte efficiant.... Sed quod Deus opera ministrorum utatur ad fidem efficiendam in quibus vult.

Magnus est honos, quod ministri verbi Dei nominantur Dei avvegyol, quasi socii operis Dei, quo ille fidem ef f icit in electis. Interim sciendum, fidem solius Dei effectum esse: sed Deum ministerio. Verbi ad illam efficiendam libere & pro suo arbitrio uti.

Johan. Piscatoris Commentarii in omnes libros N. T., Herbornae Nassoviorum, 1638, 512, b, 513, a.

(Zie vervolg op blz. 156.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's