Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr A. Kuyper Sr over de bevoegdheid der meerders vergaderingen.

II.

In de jaren vóór de Doleantie gaf Dr Kuyper aan de Kerkeraden het parool: „W e 1 gaan naar de classicale vergaderingen, maar niet stemmen voor, noch zitting nemen in de classicale besturon en niet mee adviseeren over synodale voorstellen."

Ieder meewerken aan de vorming en den arbeid van een macht, die rechtstreeks de Souvereiniteit van Christus aanrandt is ongeoorloofd, is medeplichtig worden aan die aanranding.

Wel moet men ter classis gaan. Ben classis zelf is volkomen in overeenstemming met het Gereformeerde Kerkrecht. Men moet er heengaan om er te spreken over de belangen van de daar samenkomende kerken. Zoo kan men den strijd voor kerkherstel ook in de classicale vergadering brengen. Vooral indien men daar de quaestie aan die orde stelt op wat wijze de kerken in het classic a a 1 ressort te houden zijn bij de vreeze des Hoeren, i)

In verband met en ter fundeering van dit advies brengt Dr Kuyper ook meermalen het karakter en de bevoegdheid der classicale vergaderingen ter sprake. Wij willen in dit nummer een en ander van Kuypers beschouwingen overnemen. Uit het feit, dat Kuyper stellingen geeft blijkt wel, dat we hier met een bezonken en scherp geformuleerd oordeel te doen hebben.

Eerst een artikel uit „De Heraut" van 4 Juni 1882 (No. 232). Het wordt een jaar later letterlijk herhaald. („De Heraut" van 10 Juni 1883 (No. 285). En weer geldt wat we ook den vorigen keer opmerkten: het kerkrechtelijk hoofdwerk van Dr Kuyper „Tractaat van de reformatie der ker^ ken" was toen reeds in substantie gereed.

„We vragen nogmaals, of men voor Gods aangezicht weerspreken kan deze stellingen:

A. 1. De hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht is op elk terrein de Souvereiniteit. A. 2. Wie in de kerk van Christus deze hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht zich aanmatigt, werpt zich op en stelt zich aan en gedraagt zich als Souverein in deze kerk van Christus.

A. 3. Het Haagsche Synode doet dit blijkens de letterlijke bewoordingen van artikel 61 van het. Algemeen Reglement, luidende: „De hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht berust bij de Synode".

B. 1. Van Gods wege is daarentegen tot eenig Souverein in en over de kerk aangesteld „de Middelaar Gods en der menschen, de mensch Jezus Christus".

B. 2. Deze Souvereiniteit in en over de kerk bezit de Middelaar niet als God; want als zoodanig komt de oorspronkelijke Souvereiniteit over de kerk, gelijk over alle ding primordiaal aan God Almachtig, d.i. aan Vader, Zoon en Heiligen Geest, toe.

B. 3. De Souvereiniteit in en over de kerk is derhalve door den Drieëenigen God aan den „Middelaar Gods en der menschen, den mensch Jezus Christus" OPGEDRAGEN. „Mij is gegeven alle macht in den hemel en op aarde".

B. 4. Wie derhalve, onder welken titel ook, in of over Jezus' kerk zich zelven de Souvereiniteit aanmatigt, begaat hiermee majesteitsschennis jegens den Middelaar.

C. 1. Het Haagsche Synode matigt zich vormelijk on zakelijk deze Souvereiniteit aan. Derhalve is dit Synode in zijn aanleg en bestuurswijs ééne doorgaande principiëele aanranding van de majesteit des Heer en Jezus.

Ter voorkoming van misverstand voegen we er deze twee andere drietallen stellingen nog bij:

D. 1. Voor zoover Jezus, onze Koning, zijne Souvereiniteit in en over zijn kerk uitoefent door personen op aarde als zijn ambtenaren, kunnen noch mogen deze personen ooit iets anders zijn dan gehoorzame dienaars en uitvoerders van zijn Woord.

D. 2. Zoo is derhalve elk besluit, elke beslissing, elke daad van deze personen op aarde volstrekt krachteloos, nul en van geener waarde, zoodra ze niet rechtstreeks op dat Woord steunt, er uit is afgeleid, en dat Woord doorzet. Tegen dat Woord ingaande wordt ze acte van verraad, muiterij en rebellie van de ambtenaren tegen den Koning.

D. 3. Het Haagsche Synode met zijn onderhebbende provinciale en classicale commissiën of dépendances, treedt nergens als ambtenaar van Koning Jezus op, baseert zich nimmer op zijn Woord, maar gaat telkens vlak tegen dat Woord in; en wordt dus bevonden in staat van rebellie tegen onzen Koning, die zijn kerk gekocht heeft met zijn dierbaar bloed."

„En E. 1. Zoo dikwijls ambtenaren van Koning Jezus in zijn kerk saam optreden in een vergadering van kerken der classis, der provincie of van het land, gaat altoos de bevoegdheid van enderen naar boven, uooit van boven naar onderen.

De hoogere (nooit hoog s t e) macht over de Synodevergadering rust dns bij de provinciale vergadering; over de provinciale vergadering bij de classicale vergadering; en over de classicale vergadering bij de Iserkeraden; welke kerkeraden de eenige vergaderingen zijn, die rechtstreeks ontstaan door het ambt.

E. 2. Wie deze orde omkeert, keert den grondslag der kerk om, miskent het ambt en aanvaardt in beginsel het roomsche in plaats van het gereformeerde kerkrecht^).

E. 3. Het Haagsche Synode en zijn onderhebbende collegiën keeren die orde om en stoelen dus op den roomschen, anti-gereformeerden wortel.

Van deze stellingen vragen we nu niet of utiliteit er niet wel een en ander tegen in kan brengen; maar of ze als stellingen te weerspreken zijn."

Een paar weken later geeft Dr Kuyper een nieuwe reeks stellingen. Nu uitsluitend over het karakter der classicale vergaderingen. („De Heraut" No. 235, 25 Juni 1882).

„lo. De kerk van Christus is de kerk aller eeuwen, en alzoo een kerk, die zich reeds voor zeventien achttienden in den hemel bevindt en nog slechts voor één achttiende op deze aarde; altoos gerekend naar haar bekend deel; en dus niet nog eens meegerekend, dat ander deel, hetwelk nog in „het zaad der kerk" begrepen is.

2o. Dit één achttiende deel der kerk van Christus is ook in het zichtbare uitkomende aan alle einden der aarde; hier meer, daar minder; zoo naar menigte als zuiverheid.

3o. In ons vaderland is van dat één achttiende der kerk van Christus dus stellig niet meer dan een zeer klein, miniem, onderdeel aanwezig.

4o. Dit zeer kleine onderdeel nu van het één achttiende deel der kerk van Christus komt uit in onderscheiden steden en dorpen; maar is, waar het ook uitkome, steeds d e kerk van Christus, die zich van achter het scherm der zichtbare dingen zien laat en zich waarneembaar openbaart.

5o. Al deze plaatselijke openbaringen van de kerk van Christus zoeken elliaar, krachtens haar gemeenschappelijke eenheid in het onzichtbare; naar den eisch der liefdegemeenschap; op Jezus' bevel; naar historische traditie; uit behoefte.

6o. Overmits niet alle plaatselijke openbaringen der kerk van Christus van de heele aarde geregeld kunnen samenkomen, volgt uit het bestel van Hem, die de afstanden schiep, dat het geregeld samenkomen zich zal beperken tot naastbij gelegen kerken.

7o. Dit saamkomen van bij elkaar gelegen kerken kan korter of langer straal hebben; naar gelang saamkomen al de kerken van een streek, van een g e- w e s t of van een land.

8o. Kerken van een streek die saamkomen, vormen een classis.

9o. Overmits niet al de leden dezer kerken kunnen saamkomen, komen samen de vertegenwoordigers der kerken, zijnde de koninklijke ambtenaren van Koning Jezus in het presbyteriaat, zoo loerende als regeerende.

lOo. Deze aldus in haar vertegenwoordigers saamgekomen kerken komen samen op voet van volkomen gelijkheid. Geen kerk zal over een andere kerk heerschappij voeren.

llo. Deze aldus op voet van gelijkheid saamgekomen kerken zijn niet vrij, maar gebonden aan den Woord e Gods.

12o. De vergaderingen van deze aldus op voet van gelijkheid, onder gebondenheid aan Crods Woord saamgekomen kerken hebben op aarde geen macht boven zich, dan de kerkeraden, die hen afvaardigen.

13o. Aan broedere vergaderingen (synodes) zijn ze niet verder gebonden, dan ze zich zelven binden. 14o. Deze aldus in de vrijheid Christi saamgekomen vergaderingen van kerken moeten in orde en regel worden gehouden en dus een praeses hebben. M^ar een praeses die praeses af is, zoodra zijn hamer voor de sluiting valt en het Amen der dankzegging over zijn lippen komt.

15o. Deputaten kan zulk een vergadering benoemen, maar alleen als dienende leden, die een last uitvoeren, en nooit iets, wat dan ook, bulten dien last of anders dan dien last doen mogen. 16o. Er mag op de classis niet anders gestemd dan naar lastbrief.

En 17o. De saamroeping voor een volgende vergadering moet niet van eenigen vasten secretaris uitgaan (een soort ambt, dat ondenkbaar en onbestaanbaar is op gereformeerd terrein), maar van een kerkeraad, wien dat voor die ééne volgende maal wordt opgedragen.

Dit, lezer, zijn voor de Classis de onwraakbare regelen en stellige bepalingen.

Wat boven of buiten deze is, is'niet uit God, maar uit den antichristelijken geest; geheel daargelaten de vraag, of de ambtsdragers die zich hiertoe leenen, vijanden of liefhebbers van den Heere Jezus zijn."

In dezelfde Heraut citeert Kuyper met instemming gedeelten uit het „Advies" van Prof. Rutgers, uitgebracht op de Algemeene Vergadering der Nederlandsclie Vereenignig van Vrienden der Waarheid enz. op 12 April 1882, over de vraag: „In hoeverre heeft de genootschappelijke band, die sedert 1816 aan de Ned. Gereformeerde Kerken is opgelegd, voor de bijzondere kerken die daarin geplaatst zijn eene bindende kracht? " En wel o.a. deze stukken:

„In kerkrechteUjken zin is de grondslag van het kerkverband de vrijnrillige toetreding der bijzondere kerken. In Duitschland was het gansch anders; daar ging de reformatie voornamelijk van den landsvorst, van de overheid uit. Hier te lande evenwel was het juist andersom. Hier zijn eerst bijzondere kerken gevormd, onder het kruis en in de verstiooiïng, en later pas zijn die in een uitv/endig kerkverband vereenigd; door vrijwillige toetreding; als een kerkenbond; tot wederkeerige correspondentie; en dan zóó, dat iedere kerk haar volle macht en vrijheid onder de heerschappij van haar eenig Hoofd Christus, en naar den regel van Gods Woord bleef behouden." En ook nog dit: I

„Overbekend is het ook, dat in Classes en Synoden door de gecommitteei'den altijd naar lastbrieven en nooit hoofdelijk werd gestemd, terwijl op zuivere handhaving van dat beginsel steeds nauwkeurig gelet werd; alles zeer natuurlijk omdat men erkende, dat de macht bij de bijzondere kerken, die mandateerden verbleef. Het was dan ook geenszins vreemd, dat in de verschillende provinciën de kerken aan elkanders besluiten en getuigenissen volstrekt niet gebonden waren, en ze vaak niet erkenden...

„En voorts zijn in die voorstelling van het kerkverband alle Gereformeerde schrijvers over kerkrecht eenstemmig en duidelijk. Zoo b.v. wordt door Voetius zeer uitvoerig aangetoond, dat de macht en de autoriteit van Classen en Synoden niet oorapronkeUjk is, maar afgeleid en opgedragen; niet tot een eigen en blijvend bezit, maar alleen tot tijdelijke uitoefening; niet volstrekt maar beperkt; niet heersehead, maar bedienend; niet de hoogste als zij met de macht en de autoriteit der bijzondere kerken vergeleken wordt, maar lager; niet de conscientiën bindend, maar integendeel onvoorwaardelijk te verwei-pen, door afbreking der correspondentie, als zij in strijd met Gods Woord wordt gebruikt; en niet voor altijd geldend, daar geen bijzondere kerk of haar kerkeraad het nageslacht binden' kan" ^).

Vooral op dat vrijwillige in contact met elkaar treden der plaatselijke, zelfstandige kerken als grondslag van het kerkverband wijst Dr Kuyper telkens. In kerkrechtelijken zin, of, zooals hij ook zegt, jure humano (naar menschelijkrecht) is het kerkverband geformeerd door de v r ij w i 1- lige toetreding der plaatselijke kerken. Een volgend maal meer.


1) Men zie b.v. „De Heraut" No. 228, 229, 230, 231, 232, 235 (Mei-Juli 1882) en No. 284, 285, 286, 287 (Juni 1883) No, 443 (Juni 1886).

2) Hier en verder onderstreeping van mij. — C. V.

3) Zie de afzonderlijke uitgaaf: Amsterdam, H. J. Winter, 1882, p. 7; p. 9/10.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1938

De Reformatie | 8 Pagina's