Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr G. J. Heering. Geloof en Openbaring. I en II. (Van Loghum Slaterus, Arnhem. 1935 en 1937.)

Geloof en Openbaring.

III.

Wij eindigden ons vorig artikel met de opmer- .kinsj, dat, al mag Prof. Heering dan zeer rechts staan in het Modemisme, hij dan toch modem is en blijft. We willen nu eörst een korte toelichting geven van hetgeen wij onder het Modemisme verstaan. Het is de aanduiding voor. een bepaalde richting en theologie, die in Nederland ongeveer in het midden van de vorige eeuw haar invloed deed gelden. Aan haar zijn bij haar opkomst de namen verbonden van de hoogleeraren Scholten en Kuenen te Leiden en Opzoomer te Utrecht. Het is eigenlijk een richting, die zich vrij wilde maken van alle uitwendig gezag, dat Schrift, kerk en traditie uitoefenden. Men wilde zich aansluiten bij den geest van den nieuweren tijd en de daarmee overeenkomstige wetenschap en die toepassen op den godsdienst. Men wilde bovenal een synthese zoeken tusschen de beide grootmachten, het Evangelie van Christus en de moderne cultuur. Men gevoelde het, „wilde het Christendom niet verzanden tot een buiten-maatschappelijk sectetje en de moderne cultuur vervlakken tot een geestelooze levenslechniek" i), dat dan die synthese er komen moest. En toen is men aan den opbouw begonnen van stelsels, die die synthese gaven, stelsels, die gedragen werden door diepen eerbied voor de wetenschap en door de beginselen van vrijheid van onderzoek en persoonlijkheid, die men als de grondgedachten van het Protestantisme waardeerde. Natuurlijk dacht men niet gelijk. Er ontstond bijv. een intellectualistisch-monistisch-deterministisch-optimistisch stelsel van Scholten en een meer ethisch-dualistisch van Hoekstra, maar bij alle verschil opereerde men toch van uit dezelfde stellingen en met dezelfde grondgedachten.

Geweldig heeft men toen gearbeid. Maar ondanks al dien arbeid werd het een jammerlijke mislukking. Had men gehoopt, de onmisbare levenswaarden van religie en Christendom voor den modernen mensch, die door zoovele machten van dat Christendom en van alle religie werd weggetrokken, te kunnen behouden, — voor velen Werd de moderne theologie een overgang naar het nihilisme. Allard Pierson verklaarde: „In Godsnaam, hoe bij de scheiding onze harten bloeden, laat ze uit elkander gaan, laat ze niet meer wonen onder dezelfde tenten — de oude kerk met haar geloofsbelijdenis aan de eene zijde en. aan de andere de nieuwe maatschappelijke samenleving met haar katholiciteit van menschenliefde, van aspiratie naar het ideaal van menschelijken vooruilgang." 2)

Maar ook zij, die hier niet mee meegingen, kenden hun tijden van groote moedeloosheid. Het werd naar het teekenend woord van Roessingh' de tijd van de „Teleurstelling". Hoor de klacht van Rauwenhoff: „Die gedachte (dat wij slechts wegbereiders zijn) zou ons kunnen verzoenen met veel, dat nu ontrust en smart. Aan de toekomst het antwoord op al die vragen. Voor ons, bij de trouwe volharding in onze taak, bij het zoeken naar meer licht, bij ons geloof en onze hoop, het groote woord van Luther: wij kunnen niet anders."')

Die teleurstelling heeft er toe geleid, dat men in den modernen luring begon te beseffen, dat men te veel had opgeruimd, dat men te weinig waardeering had gehad voor centrale Christelijke waarheden en men ging pogen nieuwe wegen in te slaan. De menschen, die dat wilden, werden aanvankelijk aangeduid met den naam „malcontenten", maar deze naam hield geen stand, de naam rechtsmodernen kwam op. En dat rechts-modernisme verkreeg een geniaal woordvoerder in den persoon van den jonggestorven Leidschen hoogleeraar K. H. Roessingh. Helaas, op jeugdigen leeftijd overleed deze reeds en algemeen was de gedachte, dat met hem het Rechts-modemisme wel zijn bloei gehad zou hebben.

Niets cchtor bleek minder waar dan dat. Het rechts-modernisme hield stand en verkreeg steeds meer invloed, ja, het verkreeg zelfs zooveel invloed in Nederland, dat kennelijk in reactie op het op den voorgrond treden van het door Roessinghs leerlingen verder gedragen „Rechts-Modernisme", de werkgroep van linksche Moderne Theologen is opgericht, de werkgroep van hen, die, al zijn ze meer godsdienstig georiënteerd dan hun moderne vaderen, in hoofdzaak aan de oude concepties trouw blijven. Ja, zelfs niet aJleen in Nederland hield het Rechts-Modemisme stand, ook in andere landen verkreeg het vasten grond. „Er bestaat ongeveer dezelfde controverse in het Zwitsersch Vrijzinnig Christendom, waar het linksche Rem (Prof. Martin Werner, een leerling van den aan Hegel georiënteerden Riedermann — ook in ons land zijn vele linksche theologen heel sterk aan Hegel georiënteerd, ik noem Van der Rrug en Haentjes, opmerking van mij) — de tegenpool vormt van het rechtsche Zurich (waar Rrunner ook onder Vrijzinnigen weerklank vindt). Zij is er ook in het Fransche Vrijzinnig Protestantisme, waar een vurig vertegenwoordiger der oude linker garde, Etienne Giran, om zijn blad „L'Esprit et la Vie" medestrijders tegen de z.i. dreigende „verrechtsching" van de echte liberale beweging verzamelt. En juist dezer dagen is in de Modem Churchmen's Union, de groote vrijzinnige groepeering in de Church of England, een diepe kloof zichtbaar geworden. Er bleek in den kring der Modern Churchmen een groep te bestaan, die zekere sympathieën koesterde voor de z.g. Anglicaansche bestrevingen. In de negentiende eeuw waren de Modem Churchmen de bestrijders van het orthodoxe Anglicanisme. De „rechtsche" groep der Modern Churchmen sympathiseerde tot op zekere hoogte met de Anglicaansche accentueering van enkele elementen der kerkelijke traditie, voornamelijk op liturgisch gebied. De leiding der Union, meerendeels tot het, wat wij zouden noemen, oud-moderne „type" behoorend, maakte een samenwerking met deze^, rechtschen" echter zoo goed als onmogelijk, zoodat het voortbestaan der organisatie zelfs een oogenblik onzeker was geworden. *)

We hebben ons dit lange citaat veroorloofd om aan te toonen, dat de tegenstelling in het Modernisme maar niet een Nederlandsch verschijnsel is, maar een internationaal verschijnsel. Reeds dit kan ons doen vermoeden, dat hier dus wel een belangrijke tegenstelling zal te vinden zijn en daar wijst ook het verwijt op, dat men tegen elkander lieeii. De linksche Modernen verwijten aan de rechtsche, dat zij „het oor laten hangen naar de orthodoxie" en men spreekt in dat kamp zelfs van „een zorgelijke vervloeiing van grenzen" en „een onverantwoordelijke afglijding naar traditioneele opvattingen, kerkelijke belijdenis-bindingen en menschvormige Godsvoorstellingen, waarbij beginselen in het gedrang geraken en problemen uit het oog worden verloren". ^) En de rechtsche theologen verwijten aan de linksche, dat zij overhellen naar „onvruchtbaar rationalisme, geen oog hebben voor de diepe waarheden van het christelijk geloof, dat de christelijke geloofswaarheid en de christelijke Godsgedachte op geen enkele wijze tot haar recht" komt enz.

Waar loopt het nu feitelijk over in deze controverse? In de eerste plaats heeft men een verschillende opvatting over openbaring. In den grond is er in het linksche kamp geen plaats voor openbaring, en zoo nog het woord genoemd wordt, dan is eigenlijk openbaring niet meer dan „diepere bewustwording". Daar hangt mee samen, dat in den grond genomen er in het linksche kamp geen onderscheiding is tusschen godsdienst en wetenschap. Natuurlijk poogt men — pogen althans sommigen — het onderscheid te handhaven, maar principieel gezien, is daar theologie en philosophie één en gelooft men aan de rede genoeg te hebben om alle waarheden, ook de waarheden omtrent God, te vinden. Hier tegenover handhaven de rechtschen, dat openbaring noodzakelijk is. Het kan niet mogelijk zijn, zoo redeneeren zij, dat men met de rede alleen (of met ervaring) goddelijke waarheden zal vinden. De rechtsche moderne theologie wil daarom weer een openbaringstheologie zijn, leven bij hetgeen van buiten af tot ons komt, bij mededeelingen van den Andere. Daarom verwerpt de rechtsche moderne theologie ook de identiteit van theologie en philosophic en wordt een man als Prof. Heering niet moede het zelfstandig karakter der godsdienstige kennis te handhaven. Niet, dat hij daarmee zeggen wil, dat er tweeërlei waarheid is, maar wel handhaaft hij daarmede, dat de godsdienstige kennis een bijzondere waarheid stelt, een waarheid, die alleen op het geloof is gebaseerd.

In de tweede plaats wil het Rechts-modernisme weer theïstisch zijn, weer gelooven in een persoonlijk God. „God vergeeft en verlost. Hij is genadig en rechtvaardig. Hij wil en handelt. Uiteraard weet de geloovige — zoo Heering in zijn „Geloof en Openbaring" — dat alle spreken over God

symbolisch is, maar symbolisch beteekent voor hem niet üiadaequaat, integendeel zoo adaequaat mogelijk. Zonder een zeker theïsme meent Heering, zoo zagen wij reeds, niet uit te kunnen komen. De mensch slaat tegenover God, zoo zal men onder Rechtsmodernen graag citeeren, in de „Ich"-„Du" verhouding, een verhouding, die door „existentieele woorden als schuld, vergeving, gehoorzaamheid, liefde enz. wordt gekarakteriseerd." ^)

Daartegenover is in het Links-modernisme het belijden over God zeer vaag en wat men nog van God belijdt, bedoelt men nog „symbolisch". .Men verstaat onder symbolisch, dat de religieuze termen maar „zinvolle, dichterlijk-beeldende aanduidingen zijn" en slechts de beteekcnis van analqgiën kunnen hebben. In den regel denkt men uitermate pantheïstisch, gebruikt men voor, wat zij God noemen, woorden als „Onuitputtelijk Verband"^ „grond aller dingen", het „mysterie van ons zijn", „zin der wereld", en dergelijke.

In de derde plaats is er verschil in de beschouwingen over den Christus. Links brengt het niet veel verder dan tot waardeerende woorden over Hem als profeet, spreekt heel veel over de Christus-idee en nog enkele woorden in die lijn. Rechts komt veel meer op voor de historiciteit van den Heere Jezus, gelooft in Hem met een openbaring Gods te doen te hebben, heeft men het heel gaarne over Hem als Verlosser, in één woord. Rechts nadert klaarblijkelijk veel meer tot de orthodoxe belijdenis.

We kunnen het bij de aanduiding van de verschillen hier wel bij laten; alleen is het nog wel interessant de typeering van Dr Faber mee te deelen: hij wil het Links-modernisme karakteriseeren als zoeken naar en overgave aan de waarheid (over leven en werkelijkheid)') en het godsdienstig gehalte van Rechts wordt door hem aangegeven met de woorden: het zoeken van Liefde en het dankbaar leven uit de vsretenschap van het geschenk van Gods Liefde in Christus, s)

Uiteraard zijn wij dankbaar, dat het Rechtsmodernisme meerdere aansluiting zoekt bij de waarheid der Schriften en we wilden wel gaarne, dat zij het nog meer deden. Maar wie zal zich niet verheugen, dat men althans eenigermate teruggekeerd is van diepe dwalingen? Wie zal zich niet verheugen over een boek bijv. als van Dr Tjalsma: „Zondebesef en Zondeleer" met zoo duidelijke verdediging van de rechtsche tendenzen? Wie zal zich ook niet verheugen, als hij Heerings werk eens legt naast de werken van Bruining bijvoorbeeld, een der latere modernen? Maar bij alle verheuging, we moeten niet vergeten, dat het Rechts-modemisme MODERNISME blijft. We moeten ons niet te veel aan den schijn van allerlei woorden bedriegen, die zeer Schriftuurlijk lijken, we moeten hen blijven beoordeelen naar de waarheid van het Woord Gods. Tenslotte is ook Heering MODERN, is het rechts-modemisme de „verbinding van den vrijen en kritischen geest, die de Moderne richting bezielde, met de centraalchristelijke gedachte van Gods transcendentie, van zonde en schuld, van verlossing en vernieuwing", en dan natuurlijk naar hun opvatting van zonde, schuld, verlossing en vernieuwing.

In een volgend artikel willen we dan eens nagaan, hoe modem Heering wel is.


1) Aangehaald door Dr Würth. 10e jaargang van „De Reformatie", No. 32.

2) Eveneens in bovengenoemd artikel aangehaald.

3) Geschiedenis van het Protestantisme, III, pg. 439, aangehaald door Heering, I. pg. 102.

4) Dr H. Faber. Rechts en Links in het Vrijzinnig Christendom, pg 6, 7.

5) Manifest van de „Linker-Werkgroep van Moderne Theologen". 1934.

6) Dr Faber, a.w. pg. 19.

7) Idem, pg. 13.

8) Idem, pg. 18.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's