Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ouderdoiuswerk.

Een van de redenen, waarom velen de bejaardten niet in dienst houden, is dat zij vergeetachtig worden. Deze algemeen verbreide opvatting van de psychische vermogens van de ouden berust echter op oppervlakkige waai-neming. In het Bijbelboek „De Prediker" komt 'een oud koning voor, die verdrongen werd door een arm en wijs jongeling (Hoofdst. 4:13 V.V.). Het doel van den gewijden schrijver is, om de onbetrouwbaarheid van de volksgunst te teekenen. De gevierde jongeling was later ook niet meer bemind. Hij moest de ijdelheid van het leven ervaren. De Prediker beschuldigt den ouden koning, dat hij niet meer wist van vermaand te worden, d.w.z. dat hij het niet meer verstond om zich te laten waarschuwen. Prof. B. Gemser noemt als voorbeeld den Egyptischen koning Ipuwer. Deze wist niets van de verdorven toestanden van zijn volk, alles scheen hem mooi toe, doch hij kwam alleen te staan evenals een herder, wiens kudde des nachts weggeloopen is. Wat was de oorzaak van die houding? Zijn ouderdom ? Neen, zegt de Prediker, maar zijn dwaasheid. De ouden zijn toch doorgaans bekend om hun voorzichtigheid (Ps. 119:100).

Waar komt deze opvatting, dat de ouden zoo goed.als geen geheugen meer hebben dan vandaan?

In de eerste plaats verzuimt men onderscheid te maken tusschen de inhouden van het geheugen. Deze worden aldus onderscheiden:

1. Geheugen voor zintuigelijke waarnemingen, zooals kleuren, tonen, gestalten.

2. Geheugen voor tij ds- en« ruimte-voorstellingen, b.v. tijd en plaats van geboorte.

3. Geheugen voor aanschouwelijke dingen en feiten b^v. een scheepsramp, die men bijgewoond heeft.

4. Geheugen voor abstracte dingen, zooals namen en getallen.

5. Geheugen voor feiten, die het innerlijk leven betreffen, b.v. geloofservaringen.

Van deze vijf geheugensoorten is die voor abstracte dingen het meest vatbaar voor uitslijten. Dit is gemakkelijk te verstaan, want getallen en namen hebben meestal geen verband met feiten, die ons door associatie helpen om er op te komen. Daartegenover staat, dat dingen het innerlijke leven betreffende steeds blijven en zich verzetten tegen het vergelen. Is het niet opmerkelijk, dat koning David God bidt om de zonden zijner jonkheid niet te gedenken? Als men dus spreekt over vergeetachtigheid van de ouden behoort men te waken tegen het generaliseeren, want er zijn dingen die ze beter in 't geheugen bewaren dan jongeren.

In de tweede plaats moet onderscheid gemaakt worden tusschen het middellijke en het onmiddellijke reproduceeren van inhouden. Hiermede bedoelen we het voorbijgaande en het duurzaam vasthouden en weergeven van indrukken. Wanneer ili iemand opdraag om een ander een boodschap over te brengen, is het mijn doel niet, dat hij zijn leven lang met die woorden zal rondloopen. Zoodra hij zijn taak heeft volbracht, mag hij ze vergeten. Daarentegen is het de bedoeling van een vader, die op zijn sterfbed zijn kinderen vermaant, dat zij zijn woorden tot hun dood zullen bewaren in het geheugen. Jonge menschen maken gewoonlijk weinig onderscheid tusschen de dingen, die zij niet of wel mogen vergeten, omdat 't bewaren van voorstellingen bij hen zoo gemakkelijk gaat. Maar volwassenen leeren door hun ervaring, om oeconomisch te werk te gaan met hun geheugen. Ten einde geen last te hebben van overlading van het geheugen, zetten zij sommige dingen in een vakje voor onmiddellijk reproduceeren en andere in een vakje voor blijvend bewaren. De onmiddellijke dingen mogen spoedig vergeten worden, maar de blijvende worden met inspanning van krachten bewaard. De klacht dat ouderen zoo licht dingen vergeten, zou men in vele gevallen aldus moeten formuleeren, dat ouderen te zeer geneigd zijn dingen als van voorbijgaanden aard te beschouwen. Als men een oude van dagen iets opdraagt om over te brengen, is het dus zaak hem of haar te overtuigen van het gewicht daarvan, zoodat zij hun geheugen moeten inspannen.

Een derde onderscheiding is die van het geoefend en het ongeoefend geheugen. Het geheugen is wel geen vermogen, maar een aanleg om voorstellingen te reproduceeren, doch de ervaring leert, dat die aanleg door geregelde oefening steeds sterker wordt bij normale personen. Er zijn leeftijden waarop de oefening van het geheugen vlot verloopt, b.v. die van 7 tot 14 jaar en die van 20 tot 25 jaar en , er zijn leeftijden waarop de oefening van het geheugen in snelheid afneemt b.v. na de 50 jaar. Er zijn ook menschen, die geen gelegenheid of ook geen lust hebben gehad tot oefening van hun geheugen. Bij dezen is de vergeetachtigheid in den ouderdom het grootst. Zij die door oefening een vaardig en getrouw geheugen verkregen hebben, mogen dus met de tragen van geheugen in zake verlies van kracht niet op één lijn gesteld worden.

Als er dus sprake is van concurrentie tusschen ouden en jongen in zake de praestaties van het geheugen, moet men om eerlijk te zijn de terreinen waarop ze plaats vinden onderscheiden. Er is echter één terrein waarop het geheugen van ouderen boven dat van alle andere leeftijden uitblinkt. Dat terrein is het geloofsleven. Het gebeurt vaak, dat bij Christgeloovige personen, als hun geest door ziekte of verval van krachten geheel dof is, het leven des geloofs nog helder is.

Hoe moeten wij dit verschijnsel in verband' brengen met wat wij weten omtrent de herinneringen en herkenningen? De kerkvader Augustinus gebruikt het beeld van de lichamelijke voeding. Hij schrijft in het Tiende Boek van zijn Confessiones: „Het geheugen is als 't ware de buik van onzen geest. Blijdschap en droefheid zijn gelijk aan zoet en bitter voedsel, dat wel bewaard wordt.in den buik, doch niet gesmaakt wordt in dien toestand'. Doch zie, ze komen uit mijn geheugen te voorschijn, wanneer de geest getroffen wordt door verlangen, genot, vrees of zorg". Iets verder in zijn boek past hij deze gelijkenis toe op de liefde Gods. „Sedert den tijd dat ik U leerde kennen, zegt hij tot God', woont Gij in mijn bewustzijn (memoria). Daar vind ik U telkens wanneer ik U in mijn herinnering terugroep en mij in U verblijd."

Blijkbaar zinspeelt de kerkvader hier op de inwoning des Heiligen Geestes, waarvan de Heilige Schrift spreekt in Joh. 14: 23 en 1 Kor. 3:16. Deze inwoning is niet het deel van alle menschen, want ze is een wonder door Christus tot stand gebracht voor de Zijnen. Ze komt voor op alle leeftijden, doch schittert in ouden van dagen het meest, op den donkeren achtergrond van de zwakke, ja bijna uitgebluschte vermogens. Deze inwoning des Geestes geschiedt door middel van Gods Woord, en allermeest door de Ixerinnering aan de onfeilbare beloften Gods. Deze worden door ouden van dagen niet vergeten.

Een oudje, dat blind was en stervende, had volgens de medici alle contact met het tegenwoordige leven verloren. Doch toen ik mij over de patiënte heenboog en de beide eerste verzen van den 116en Psalm en één regel van vers 3 opzei, klonk het op eens met heldere stem: Toen hoorde God, Hij is mijn liefde waardig! Daarna ontsliep ze in vrede.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's