Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Kuyper's lijn.

IV.

a. Het onderscheid tusschen God en al het geschapene.

Met grooLen nadruk schuift de wijsbegeerte der weisidee de waarheid naar voren, dat er een diep en nooit weg te werken onderscheid is tusschen den Levenden God en alles wat door Hem geschapen is,

Deze scherpe onderscheiding is de hoofdonderscheiding, waarvan zij uit wil gaan. ledere verandering van deze onderscheiding is een wortelovertreding, die, eenmaal begaan, allen verderen philosophischen arbeid tot één groote zonde maakt en haar a-priori tot onvruchtbaarheid doemt.

Dat onderscheid tusschen den Almacliligen God en den door Hem geschapen kosmos kan op verschillende manieren worden aangeduid. B.v.: God is de Schepper, de kosmos is het geschapene; God is zelfgenoegzaam, de kosmos is onzelfgenoegzaam, d.w.z. geheel afhankelijk van zijn Maker; God is eeuwig, de geschapen wereld is in den tij d, enz.

Al deze typeeringen van het onderscheid tusschen God en het door Hem geschapene handhavend en tot volle gelding brengend, teekent de genoemde wijsbegeerte toch vóór alles dat onderscheid als dat van den Souverein, Die alle wetten aan zijn wereld eenmaal stelde en sindsdien alt ij d handhaaft èn de geschapen wereld, die onder die: 'wétten is geplaatst. Er bestaat geen schepsel, dat niet in aard, bestaan en werking en in het verband, waarin het tot andere schepselen staat, gebonden is aan de wetten, de ordinantiën Gods.

Vele en veelsoortige wetten en wettengroepen, aan het veelkleurige kosmische leven gesteld, zijn er te onderscheiden. Er zijn wetten voor de „natu u r", voor het denken, voor het z e d e 1 ij k leven, het leven des geloofs enz. Totfli zijn deze wetten in den grond één. Al het geschapene is immers geroepen om den Schepper van hemel en aarde te verheerlijken. Ten slotte is er maar één gebod: het gebod van de liefde Gods. die boven alles gaat.

De overweging van dit feit, dat God Zijn wet stelt over al wat door Hem geschapen is en dat dus al het gescliapene onder die wet is geplaatst, leidde er van zelf toe de wet te noemen: de grens tusschen God en den kosmos.

Voor misverstand moet bij dezen term evenwel ernstig worden gewaakt.

Het woord „grens" moet hier n.l. vooral niet r u i m t e 1 ij k worden opgevat. Dus b.v. zóó, dat God en de kosmos ieder een eigen „terrein" zouden bezitten, waarop zij zouden „leven" en waarbuiten zij zich nooit zouden bewegen!

We weten beter! God is alomtegenwoorig met Zijn almachtige kracht. Hij kan door niets worden ingesloten. God is in zijn wereld en werkt erin en draagt alles door het Woord Zijner kracht.

Als de jonge wijsbegeerte hier over grens spreekt, dan wil zij met dat woord alleen maar iets aanduiden, dat een scherpe, volstrekte onderscheiding mogelijk maakt tusschen de twee, die men onderscheiden wil. Hier dan tusschen God en Zijn geschapen k o s m O' s.^»)

God staat boven de wet. Hij stelt en handhaaft die. Alles wat niet-God is, is aan die wet onderworpen en moet daaraan gehoorzaam zijn en blijft er, ook bij ongehoorzaamheid, toch altijd aan onderworpen! Dit nu wil de calvinistische wijsbegeerte zeggen als zij spreekt over de wet als grens tusschen God en bet geschapene.

* Dat juist bij de aanduiding van het alles-beheeirschende onderscheid tusschen God en het geschapene de wet op den voorgrond wordt geschoven, geschiedt vooral, omdat aan alle wijsgeerige stelsels een bepaalde opvatting van die wet ten grondslag ligt — of de ontwerpers er zich van bewust zijn of niet. ledere wijsbegeerte gaat dus van een wets-idee uit. En bij de beoordeeling van een wijsgeerig systeem moet vóór alles gevraagd: hoe Idenkt het zich die wet tusschen God en Zijn •wereld? Handhaaft het die wet? En zoo ja: „plaatst" het die wet dan wel daar waar ze hoort? Naar die wetsidee kan ieder systeem het scherpst worden getypeerd.

De term „wetsidee", zoo schrijft Prof. Dooyeweerd, „werd door mij gevormd, toen ik bijzonder getroffen was door het feit, dat zoowel de groote stelsels der antieke als der middeleeuwsche wijsbegeerte en niet minder enkele groote stelsels der moderne philosophic (als dat van Leibniz) uitdrukkelijk het wijsgeerig denken oriënteerden aan de idee eener goddelijke wereldorde, die als lex aeterna (eeuwige wet — C. V.), harmonia praestabilita (van te voren vastgestelde harmonie tusschen alle „substanties", waarin deze tót elkander staan — C. V.) enz. werden gekwalificeerd."^^

De wetsidee — en een w e t s-idee geeft tegelij'» en als vanzelf een idee van het onderworpen-

zijn-a a n-die-wet — is „inderdaad het centrale criterium ter principieele onderscheiding van de verschillende standpunten en stroomingen in d« wijsbegeerte. In de wetsidee loopt de grenslijn tusschen de immanentie-philosophie in al haar schakceringen en het Christelijk transcendentiestandpunt in de wijsbegeerte".")

Wanneer dus gesproken wordt van „de wijsbegeerte der wetsidee" dan wordt die wijsbegeerte bedoeld, die de wet Gods aanvaardt, daar waar God Zelf die plaatst, n.l. als de grens lusschen Zich en al wat Hij gemaakt heeft. Een wijsbegeerte, die zichzelf nu aan die wet zoo absoluut mogelijk onderwerpt en alle andere pliilosophieën aan deze wetsidee toetst.

Hoe dacht nu Dr A. Kuyper over deze dingen? Men zal lang moeten zoeken naar iemand, die met zoo grooten, profetisclien ernst de grens tussdien God en Zijn wereld heeft gehandhaafd. Zijn magistrale rede „De Verflauwing der grenzen" is eén vlammend protest tegen de zonde zijner en onzer eeuw: de zonde der grensverdoezeling. Zijn visionair woord heeft nog volle actualiteit.

„Tusschen God en wereld — zoo zei Kuyper — ligl de scherpste grenslijn; die lijn, met wier wegneming alle overige grenslijnen tot schaduwujnen verflauwd worden. Immers alle onderscheid in ons bewustzijn, ja, het vermogen zelf van ons bewustzijn, óm te onderscheiden, wortelt ten leste Sn deze primordiale tegenstelling. Denk u haar ^^g, en het wordt nacht; een nacht bij wier Schaduwachtige donkerheid alles aan uw horizont zich in één vaal grauw zich oplost." ^s)

„Met een Hebreeuwsch woord di"aagt God in de Heilige Schrift het praedicaat van Hammabdil, omdat Hij het is, die eerst tusschen Zichzelven en het creatuur, en dienvolgens over heel het erf van het creatuurlijkc lijnen trok. Lijnen van ordinantie; lijnen van begrenzing; lijnen van onderscheiding; lijnen van scheiding; lijnen van tegenstelling." ^s)

Het is de groote zonde van het Pantheïsme, dat het die „scherpe grenslijn" tusschen God en creatuur verdoezelt. „Juist deze wortel-tegenstelling, moeder aller creatuurlijke tegenstelling, begint elke pantheïst met te loochenen." „Neen, niet in den beginne, want een Ijegin was er niet; niet geschapen, want de wereld is leeuwig; en niet hemel en aarde, want uw J e n s e i t s is een droombeeld. De drie diepst uitgesneden grondlijnen onzer onderscheiding alzoo met een streek uitgewischt en verflauwd; ja weggenomen alle grens tusschen God en wereld, tusschen tijd en eeuwigheid, tusschen wat hier is en wat ginds." ^o

Er is, zoo schrijft Kuyper ergens anders, tusschen God en mensch „een absolute grens gesteld, en die grens ligt op al het geschapene vanzelf geteekend door den gouden zoom van de eigen majesteit des Heeren Heeren".

De handhaving van deze grens is „de hoofdzake van alle ware religie". Die hoofdzaak immers bestaat hierin, „dat God waarlijk God blijve en de mensch nooit iets anders dan een nietig menische zij." En „alle zonde" ligt juist hierin, dat men God en mensch „op eenigerhande wijs poogt te vermengen".81)

De grens wordt, zooals Kuyper zegt, bepaald door de eigen majesteit, d.w.z. de sonvereiniteit des Heeren HEEREN. ^^) Die Souvereinileifc gaat over al het geschapene. Al wat bestaat dankt zijn aanzijn aan die Souvereiniteit en is en blijft er in ieder opzicht aan onderworpen.

Nader die Souvereiniteit analyseerend betoogt Dr Kuyper, dat daarin ligt vierderlei moment.

Ie De Souverein heeft dat waarover Hij Souverein is in absoluut bezit.

2e Hij heeft het gemaakt naar eigen goedvinden.

3e Ook de grondstoffen voor zijn maaksel riep Hij vrijwillig in het leven.

' 4e Hij bepaalde de wetten, die de aan Zijn Souvereiniteit onderworpen schepselen in hun werking beheerschen en in hun onderlinge verhouding regelen zouden.'^)

God de Souverein staat dus tot zijn geschapen wereld in een betrekking van:

Ie Absoluut Bezitter tot bezitting; 2e Schepper-in-vrijmacht tot schepsel; 3e Wetgever in absaluten zin tot dat wat onder die wet staat.

Wanneer nu Dr Kuyper eerst met klem betoogt, dat er een grens is tusschen God en Zijn geschapen wereld en daarna op bovengenoemde wijze die grens teekent, dan wijst hij dus ook met nadruk op het grenskarakter der wet Gods. God IS te 1de de wetten en handhaaft die en de schepselen zijn aan die wetten onderworpen.


25') Dr D. H. Th. VDllenhoven: „Het Calvinisme" enz.: p. 24/S. I

26> Dr H. Dooyeweerd; „De Wijsbegeerte der Wetsidee"; Boek I; p. 57.

..r^i '' ^- Kuyper, „De Verflauwing der Grenzen"; Ami> terdam, J. A. Worraser, 1892; p. 16/17.

29) Idem, p. 8.

30) Idem, p. 17.

31) Dr A. Kuyper, „IJzer en Leem", Amsterdam, J. H. Kruyt, 1885; p. 11. Vgl.: „E Voto" I, p. 150: „Er ligt alzoo tusschen den Heere HEERE, die eeuwig i s, en zijn schepsel, dat hoe hoog ook, gestadig verandert, een klove.

een scheiding, een grenslijn, en alle godsvrucht en alle aanbidding eisch, dat het menschenkind deze grenslijn stipt zal eerbiedigen". Vgl. ook: p. 97, 204, 343, 353, 357; II, p. 15, 204.

32) Dr Kuyper zegt b.v. in zijn: „E Voto"; I, p. 73: „Zijn zonde - was „tegen de hoogste majesteit Gods" of gelijk wij meestal zeggen, tegen de Souvereiniteit van den Heere HEERE bedreven".

33) Dr A. Kuyper; „Ons Program" (met Bijlagen), Amsterdam; J. H. Kruyt; 1879; p. 67.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's