Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over „zelfonderzoek”, „kenmerken”, enz. (III.)

Als laatsten Calvijn-kenner, dien we over deze kwestie wilden hooren, geven we het woord aan Dr A. D. R. Polman, die een magistrale dissertatie schreef over de Praedestinatieleer van Augustinus, Thomas van Aquino en Calvijn. Promotor van Dr Polman was Prof. Hepp.

In zijn dissertatie bespreekt Dr Polman ook Calvijn's opvatting van de verhouding tusschen Gods praedestinatie en de zekerheid des heils.

Hij wijst op een bekend Duitsch Theoloog, Paul Althans, die betoogt, dat Calvijn's praedestinatie-leer de zekerheid des heils als onmiddellijk in en met het geloof gegeven aantast.

Volgens Althans zou het bij Calvijn zoo zijn: Is iemand uitverkoren, dan komt hij op een bepaalden tijd tot het igeloof. Die geloofswerkelijkheid ontdekt nu zoo iemand in eigen leven en daaruit concludeert hij, dat hij een uitverkorene is. Redeneer e n d uit dat in eigen zieleleven ontdekte geloof, komt hij tot de conclusie: ik ben een uitverkorene. Daar nu zoo het geloof, als een bepaald in de ziel liggend en werkend ding, het uitgangspunt wordt, moet dat uitgangspunt héél vast zijn. Er is bij vele verworpenen dikwijls óók een soort geloof. Dus moet men de kenmerken opzoeken en gebruiken om het echte geloof van dat nagemaakte geloof te onderscheiden.- Vertoont nu ons geloof die kenmerken, dan mag men aannemen, dat we het „echte" geloof „bezitten". En uit het bezit van het echte geloof, mag men dan weer cqncludeeren, dat men een echt kind des Heeren is, dat men uitverkoren is, enz.

Het geloof is dan niet meer heilszekerheid i n zichzelf, neen, uit het in zich zelf ontdekte, gewikte on gewogen en getoetste geloof als een in de ziel liggend objectief gegeven verschijnsel, klimt men op tot de heilszekerheid.

(Tusschen haakjes moge ik hier opmerken, gelijk ook Ds Bou-wmeester van Rotterdam reeds deed, dat men in de tegenwoordige discussies wel wat heel slordig is. „Kenmerken" en „vruchten" des geloofs worden genoegelijk door elkaar gehutseld, terwijl ze toch geheel verschillende dingen zijn! Een ruwe schors is h.v. een „kenmerk" van een eikeboom, maar nu niet bepaald een „vrucht".)

Dr Polman ontkent ten sterkste, dat Calvijn iets zou leeren van die zelfbeschouwing als weg tot de heilszekerheid.

Wel zijn latere Gereformeerden dien weg-derzelfbeschouwing opgegaan om tot de zekerheid des heils te komen. Maar bij Calvijn is er niets van te vinden.

Dr Polman schrijft (p. 370):

Hoewel wij zeker niet de juistheid van deze beweringen (van Althans n.l. — C. V.) voor de houding van vele Gereformeerden in later tijd - willen ontkennen, zoo moet toch de juistheid van deze critiek tegen dezen geloolsheld en zijn beschouwingen bestreden. Deze wordt uit de reflectie over wat later aanschouwd werd, toen het „vrome" Piëtisme zijn verwoestend werk begon, geboren. Voor Calvijn's besef weten de ware geloovigen met blijde zekerheid, wat de Geest hun schonk. In hen is het geloofsvertrouwen zoo krachtig, dat het hen niet bezwaart, dat de reprobi interdum simili fere sensu atque electi alflciuntur, ut ne suo quidem judicio quidquam ab electls differant (dat de verworpenen somtijds door een nagenoeg gelijk gevoelen worden getroffen als de uitverkorenen, zoodat ze zelfs niet naar hun eigen oordeel in eenig opzichlj van de uitverkorenen verschillen). (Inst. III—II—11. (De 10 van Dr Polman is een drukfout — C. V.); III XXIV 7.) Wel roept hij hen op, zichzelf te onderzoeken zorgvuldig en ootmoedig, opdat In stee van zekerheid des geloofs hen geen vleeschelijke gerustheid bevange. (II 10). Maar daarin ligt dan nimmer een aansporing, om naar kenmerken te zoeken, maar om buiten zichzelf naar het Woord te gaan. (ib. 17—21.) De zwaarste aanvechting is wel, wanneer de Satan de geloovigen met twijfel aangaande hun verkiezing verontrust en ben tevens met de booze begeerte kwelt, om deze buiten den rechten weg na te speuren. (XXIV 4.) Dan moet echter het oog op Christus gericht, die ons een spiegel van onze verkiezing is, waarin wij onze verkiezing behooren te beschouwen en ook mogen beschouwen zonder bedrog. (III XXIV 5; C. R. VII 479.) Wie deze bron des levens voorbij gaat, beleedlgt Christus. (C. R. VIII 318.) Wilt ge dus weten, of ge verkoren zijt? Zie op Jezus Christus. Want degene, die door het geloof waarlijk gemeenschap met Christus heeft, kan zich verzekerd houden, dat hij behoort tot de verkiezing Gods en tot Zijn kinderen. God daalt in Zijn Zoon tot ons neder, alsof Hij zeide: Zie, hier ben Ik. Beschouw Mij en erken, hoe Ik u tot mijn kinderen heb aangenomen. Wanneer wij dus dit getuigenis van heil ontvangen, dat ons door het evangelie gegeven wordt, weten we daaruit en zijn verzekerd, dat God ons heeft verkoren. En zoo moeten de geloovigen niet aan hun verkiezing t-wijfelen, maar zij moeten dit voor zeer beslist houden, dat sinds zij geroepen zijn tot het geloof door de evangelieprediking, zij deelgenooten zijn van die genade van onzen Heere Jezus Christus en van de belofte, die hun in Zijn naam is gegeven. Want Hij is het fundament van die beide, d.i. van de belofte van het evangelie en van onze vrije verkiezing voor de grondlegging der wereld. (C. R. VIII 114.) In Christo fundata est salutis fiducia et in evangelü promissiones recumbit. (im. 260.) (In Christus is het vertrouwen op onze zaligheid gefundeerd en op de beloften des evangeies steunt het — C. V.) Nergens vermaant hij ds geloovigen, om in zich zelf naar brokstukken bevinding te zoeken. Steeds wordt naar het Woord en naar Christus in het gewaad van dit Woord verwezen, waarbij de vaste overtuiging hem leidt, dat dan alle verkorenen rotsvaste zekerheid verkrijgen zullen. Als dan ook de „pijnlijke" vraag gesteld wordt, maar hoe onderscheidt de geloovige zijn geloof van dat der verworpenen, dan is zijn eenig antwoord: in hen is het vertrouwen krachtig! (III II 11, 7; zie ook C. R. VII 463, 479; VIII 275, 307, 318, 321.) In het rusten in de beloften Gods worden alle „gevaarlijke consequenties" van zijn praedestinatieleer uitgeschakeld.

In het bovenstaande sprak Dr Polman alleen over de „kenmerken", gelegen in het geloof als objectief gegeven, de bevinding, enz. Nooit verwijst Calvijn daarnaar, volgens Dr Polman, om door middel van het beschouwen van die bevinding, enz. te komen tot de zekerheid des geloofs. Die zekerheid is er alleen in het onmiddellijke, ongereflecteerde vertrouwen op de beloften Gods.

Een tweede vraag is nu: hoe staat het met de goede werken ten aanzien van de zekerheid des geloofs. Spelen die bij het verkrijgen van die zekerheid ook een rol?

Ook daarover spreekt Calvijn duidelijk en ondubbelzinnig.

Dr Polman geeft zijn meening als volgt weer:

Zoo mag ook de sanctificatio (heiligmaking — C. V.) tot de testificationes (teekenen — C. V.) der verkiezing gerekend, al onderkent Calvijn scherp het onderscheid tusschen dit teeken en de beide andere. (De beide andere teekenen der verkiezing, door Dr Polman genoemd, zijn roeping en rechtvaardiging ^ C. V.) De sanctificatio heeft alleen kracht van bevestiging, voor wien zijn verkiezing reeds door de krachtdadige roeping en de rechtvaardiging door het geloof vast staat. De gedaci.vC. dat een Christen zich met ijver zou moeten toeleggen op goeue werken, om zoo uit de vruchten van zijn verkiezing verzekerd te v/orden, zou voor Calvijn, die zoo diep de onvolmaaktheid van al onze werken gevoeld heeft (zie III XIV 19) als een absurde en gevaarlijke aberratie gebrandmerkt zijn. Alleen achteraf, nadat in Christus, zooals Hij in bet Woord tot ons komt, de volle grond gevonden is, die niet wankelt, komen de vruchten der wedergeboorte, als teeken van Gods roeping, somtijds deze verkiezingszekerheid ondersteunen en versterken.

Men ziet: precies dezelfde teekening van Calvijn's beschou-wing als de beide eerstgenoemden.

Moeten nu werkelijk diegenen onder ons, die zich in dezen van harte bij Calvijn aansluiten, als aanranders der belijdenis worden gebrandmerkt?

Gaat bet in deze kwestie niet mee om het wezenlijke der Reformatie?

Rusteloos moeten we voort blijven gaan met de propageering van de echt Schriftuurlijke opvatting, door Calvijn eenmaal als volgt geteekend, „dat de heiligen, wanneer het gaat over het grondvesten en vaststellen van bun zaligheid, zonder te letten op de werken, alleen op Gods goedheid de oogen richten. En zij wenden niet alleen zich tot haar vóór aUes als tot het begin van hun gelukzaligheid, maar zij rusten in haar ook als in de vervulling. Wanneer de consciëntie zóó (dus door alléén te letten op Gods goedheid — C. V.) gegrondvest, opgericht en bevestigd is, wordt ze ook bevestigd door het beschouwen van de werken; namelijk in zooverre als zij getuigenissen zijn, dat God in ons woont en regeert. Daar dus dat vertrouwen geen plaats heeft, tenzij ge eerst het gansche vertrouwen van uw hart op de barmhartigheid Gods gesteld hebt, mag het niet schijnen te strijden met dat vertrouwen, waarvan het afhankelijk is".

Calvijn heelt eens geschreven: „Zoodra ook de minste droppel des geloofs in onze harten is ingedruppeld, beginnen wij reeds het vriendelijke en liefelijke en ons goedgunstige gelaat Gods te aanschouwen, weliswaar uit de verte en op een afstand, maar toch met een zoo vasten blik, dat wij weten, dat wij allerminst het ons slechts inbeelden. Naarmate wij dan vorderingen maken, zooals wij voortdurend moeten doen, komen wij, als het ware naderend, tot een aanschouwing van meer dichtbij en die daardoor des te zekerder is, en die wordt ons bij den voortgang steeds meer vertrouwd".

Met een fijn beeld maakt Calvijn dit als volgt duidelijk. „Want evenals wanneer iemand, die, in de gevangenis opgesloten, door een klein venster de stralen van de zon slechts van terzijde en als het ware ten halve ziet schitteren, wel beroofd is van het vrije aanschouwen der zon, maar toch met zijn oogen geen twijfelachtigen glans opvangt en het gebruik daarvan ontvangt, zoo

worden, wij, hoewel we gebonden zijn door de boeien van het aardsche lichaam en met veel duisternis aan alle kanten worden omschaduwd, toch, ofschoon Gods licht slechts een weinig ons bestraalt om zijn barmhartigheid te doen zien, voldoende verlicht om een grondige gerustheid te verkrijgen."

Dit is dus een teekening van de wijze waarop naar Calvijn's overtuiging, dat grondvesten en vaststellen der zaligheid, door allen op Gods goedheid de oogen te richten, geschiedt.

Dit beeld vasthoudende kunnen wij dan zeggen: „In die mate, waarin dit „licht Gods" door de vensters van ons zielehuis naar binnen straalt, in diezelfde mate wordt ook het werk des Geestes in ons leven zichtbaar, en bevestigt en versterkt het gezicht daarvan ons geloof.

Ook in dit opzicht geldt het: In Uw licht (het licht van Gods oneindige genade, ontdekt door het geloof) zien wij het licht (het licht van het werk des Geestes in ons).

C. V.

Postcriptum. Met dit laatste restantje „Persschouw" — hetwasr eeds voor een paar maanden geschreven zonder éénig polemisch doel — moge ik nu afscheid nemen van deze rubriek.

C. V.

Interpretatie vrij.

Het „Geref. Mannenblad" herinnert in de kroniek van dhr I. Stap aan de volgende gebeurtenis:

Hoe is nu het standpunt van de oecumenische beweging zelve?

Het I.V.V.G. (Internationaal Verbond voor Vrijzinnig C3hristein.dom en Geloofsvrijiheid) kreeg een uitnoodiging van de commissie tot propaganda voor den Wereldraad van kerken (uitvloeisel van de congressen te Oxford en Edinburgh) om ook mee te doen aan het weilk. van dezen Wereldraad. De gromdslag is, zoo stond er in de uitnoodiging bij!, dat de kerken „onzen Heer Jezus Christus als God en Zaligmaker belijden".

Was het wonder, dat het I.V.V.G. om, nadere inlichtingen vroeg?

Dat waren „termen", waar dit vri: K.imnig Verbond niet al te veel van moet hebben.

Hoe luidde nu het antwoord van genoemde commissie?

Zijl deelde mede, dat de Wereldraad een lichaam is van kerken, welke als basis de vleesohwording en de verzoening wensclien aami te nemen, terwijl zij de inter !pi rotatie van deze uitspraken overlaat aan de kerken, die deelnemen. D'e genoeimde basis moet niet worde mi gesteld als een dogmatische toetssteen, voegde zij hieraan toe. Het blad voegt hieraan toe:

- • M.a.T. T: ^; r!, : ri: : : ïiigen, laat u door deze „termen" niet afschrikken, ge moogt er onder verstaan wat ge zelf wilt.

Volkomen terecht. En als men denkt aan de Barthianen, die juist openbaring, vleeschwording en verzoening identificeeren, dan voelt men, dat het hek heelemaal van den dam is.

Jeugdcongres.

Ds B. Wentsel schrijft in „Geref. Kb. voor Hoeksche Waard en IJselmonde":

Er wordt dit jaar een jeugdcongres in Amsterdam igehouden. Onze jeugdorganisaties doen daar niet aan mee, zooals ze steeds geweigerd hebben hieraan mee te doen. Niet uit eigengereidheid, zooals sommigen willen, doch om principieele redenen. Neen, zeggen ze mu in Indië, ja in 'tofficieele kerkelijike In- 'd i ë, n.l. de Classis Batavia met de rechten van een provinciale synode, wij sturen officieel den nieuwen professor aaai de Theol. School en de V.U. naar dat congres, al wil men in Nederland er niet van weten. Inderdaad, vind ik dit heel erg. Indië zal 't wel weer heel frisch vinden en Holland duf noe- (men, maar mij lijkt die frischheid veel op 't ouderwetsche gedoe van de' öOger jaren toen het Ned. J.V. dat overigens veel goeds deed en doet, onze jeugdactie ibeheerschte. Sedert, zoo dacht ik, had toch het Geref. bewustzün zich verlevendigd, en verdiept, doch ik schijn hier wel te veel verondersteld te hebben, te veel gehoopt wellidit en te weinig gevreesd.

Een vraag aan C.D.U.-ers.

Ds W. L. Milo schrijft in „Almelosche Kb.":

Hoe kan een Christen een uitspraak als deze: „Men •breekt de scholen af, om de ikazernes op te bouwen, " rijmen met het gebod, dat in des Heeren naam voorschrijft, geen valsch getuigenis te geven?

Men vindt deze (pertinente bewering, met vette letters gedrukt, die zelfs de felste anti-militarist niet voor sdjn rekening kaïa nemen, in het „Verkiezingsorgaan van de federatie Overijssel der Chr. Democratische Unie".

Mariaal.

Wist u het al, lezer, wat „mariaal zieleleven" is? Zoo neen, lees dan wat ds B. W. Ganzevoort schrijft in „De open Poort":

De Mariavereering is dan ook door een R.K, geleerde genoemd „de barometer van het Katholicisme".

Zoo söhreef „Ons Geloof" eenigen tijd geleden (jaarg. 23, blz. 486): Dat het zieleleven „mariaal is en mariaal zijn moet, wil het ordelijk blijiven, komt hoe langer 'hoe meer op het voorplaa". Daarbij- wordt herinnerd aan een pauselijk decreet, waarin werd verklaard, „dat het Maria is die, samen met God, de heiligen verwekt, ze vormt en ze troont; dat geen christelijk leven denkbaar is zonder Maria's voorbeeld in tet geheugen te roepen en dat Maria de allesoverheerschemde gedachte imioet zijn van de jeugd."

Barthianen, Antibarthianen en ervaring.

In.„Pro Ecclesia" schrijft ds M. Vreugdenhil, dat dr W. A. van Es met een psychologisch probleem zit. Hij haalt van dr Van Es een artikel aan, dat ik niet heb gezien en daarom maar via „Pro Ecclesia" citeer, en waarin dr Van Es het volgende schrijft:

We hadden 't genoegen persoonlijk op onze Predikanten-conferentie het toen daar gehouden referaat bij te wonen van Dr Dee over , JDe beteekenis van de ervaring voor het verstaan der Heilige Schrift en voor de prediking".

Bij de toelichting van zijn eerste stelling sprak hij over de groote verandering, die in de laatste 25 jaar op theologisch terrein was waar te nemen omtrent de geesteshouding ten aanzien van de „ervaring".

Toen was de religieuze ervaring de spil waarom in de Duitsche theologie alles draaide, en de invloed daarvan was ook in onze Geref. theologie wel op te merken. Nu was men juist aan den anderen kant uitgekomen, en nam men in Barth en de zijnen veelmeer een afwijzende houding tegenover haar aan. En het was in dit verband, dat de referent zich ook in dien zin uitliet, dat men ook onder ons soms meer invloed van Barth ondergaat, dan men zich bewust is.

De referent hield toen even op, er ontstond even gelach, en hij vroeg een glas water. En ook wij kregen een gevoel, ja daar moeten we even op drinken. Want dit is toch ook wel merkwaardig. Het is niet voor het eerst, dat de opmerking gemaakt wordt, al is ze tot hier toe, voor zoover - wij weten, nooit zoo openlijk uitgesproken: dat onder ons juist daar waar men zich het sterkst tegen Barth en zijn richting kant, de meeste overeenkomst met Barth en zijn richting kan worden opgemerkt. Een psychologisch probleem, waarvan de oplossing onzen psychologen zij aanbevolen.

We moeten, zoo schrijft dr Van Es, daar maar eens op drinken. Dat kan geen kwaad; want gewoonlijk beginnen na deze handeling de gedachten zich weer te ordenen. Ik voor mij zie het nog altijd zoo, dat wie Barth kent, niemand in onzen kring kan vinden, die inzake de plaats der „ervaring" onder Barths invloed staat. Barth ontkent de orde des heils; en als de broeders, die na dr Dee's woorden in den geest een glaasje gedronken hebben, iemand kunnen aanwijzen, die het wèl doet, dan wordt het heusch tijd, dat ze hem signaleeren. Kunnen ze dat niet, dan is het tijd voor ons om het gevoel van „er eens op te moeten drinken" als al te vroolijk te signaleeren.

Terecht schrijft ds Vreugdenhil:

Ik hoop, dat Dr van Es zijn probleem kan oplossen. Maar ik zit met een veel moeilijker probleem. En wel dit: hoe het mogelijk is, dat dr van Es zonder eenig argument hen, die het meest zich tegen Barth kanten, beschuldigen kan, dat zij de meeste overeenkomst met hem bezitten.

Ik vermoed, dat het zit in de ervaring, maar ik meende altijd, dat de aanvallers onder ons van Karl Barth hem ook altijd op dit punt aangevallen hebben. Klaarblijkelijk zal ik het mis hebben.

Aan het eind van zijn artikel schrijft ds Vreugdenhil:

En weer vraag ik mij af: hoe is het toch mogelijk, dat een Gereformeerd predikant, die terecht onder ons hoogelijk gewaardeerd wordt, ons opwekken kan tot bidden, dat door het werk van dezen man velen teruggebracht mogen worden tot de gehoorzaamheid aan Zijn Woord ...onder alle stukken der belijdenis dynamiet!!

De beweerde overeenkomst tusschen Barth en degenen, die hem bestrijden, is toch wel wat al te gemakkelijk geconstrueerd. Men leze wat prof. Greijdanus in dit of in het volgende nummer van ons blad opmerkt aan 't adres van ds J. Douma over Hugo de Groot. Als ik let op het feit, dat in de hervormde pers (om maar niet van de chr. geref. te spreken) zoo heel veel werk gemaakt wordt van „het nieuwe kerkrecht", dan geloof ik, dat ik een heele vergadering binnen een kwartier de stemming kon bijbrengen van: „We moeten er maar eens op drinken".

Een goed verstaander.

Een recensent in „De Wekker" (chr. geref.) schrijft in een beoordeeling v£m dr B. Wielenga, „Vervuld met

den H. Geest": Hoe raak is de opmerking blz. 77 als Wielenga zijn vertaling toelicht: op hun eigen plaats bijeen: de officiëele kerk vergadert op de particuliere plaats, teiTvijl de valsche kerk nog samenkomt op de officiëele plaats. Men zegt wel eens: een goede verstaander heeft...

Ik vrees, dat dr B. Wielenga en deze recensent het nog niet samen eens zijn over de beteekenis van dit „halve woord", wanneer het gaat over het probleem van ware of officiëele dan wel valsche, niet-officiëele kerk. Overigens verblijdt het ook mij, dat in den term „officieel" dr Wielenga plaats inruimt voor het element der wettigheid of niet-wettigheid, dat wij inzake het kerkprobleem meer dan eens naar voren hebben gebracht. Een goed verstaander heeft... Maar allicht zijn dr Wielenga en ik het ook niet eens. Ik merk dit even op om misverstand af te snijden terzake van het gebruik van het „Wekker"-citaat.

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1939

De Reformatie | 8 Pagina's