Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Iets over het Joodsche probleem. IX. (Slot).

Jodenzending. De bekeering der Jodes. Kerkformatie.

De Jodenzending is in vorige eeuwen al te zeer verwaarloosd.

Er ligt waarheid in de klacht van Joodscihe zijde door Dr'Schoeps geuit, dat Joden en Christenen negentien eeuwen naast en met elkaar door de wereld gingen zonder ooit tot een ernstig geisprek over wat hen verbindt en van elkander scheidt gekomen te zijn. De schuld daarvan ligt aan beide zijden.

Van Joodsche zijde weigert men eeuwenlang Jezus als den beloofden Messias en als den Zoon van God te erkennen. De Talmoed noemt Hem een verleider, een afgodendienaar, een toovenaar, eeii zoon der wellust, enz. In later tijd kwamen vele Joodsche geleerden als Dr Wise, Dr Buber e.a. daarvan wel terug. Zij erkenden Hem wel als een groot profeet, maar niet als den beloofden Messias en als Gods Zoon. Zelfs wilden Dr Schoeps en een aantal Rabbijnen Hem wel als een zeker middelaar voor de niet-Joden aanvaarden, maar wezen Hem als de Messias der Joden af.

Van Christelijke zijde werden de Joden vaak op meedoogenlooze wijze vervolgd. Tijdens de kruistochten werden zij gedwongen Christenen te worden en zich te laten do open en anders bij duizenden vermoord. En ook, waar in later eeuwen veel milder stemming kwam, worden er nog steeds allerlei bezwaren tegen de Jodenzending ingebracht. Bijv., dat de tijd voor de Jodenzending er nog niet is, omdat de volheid der heidenen Dog niet is ingegaan; dat de Joden Christus vervloekt hebben en onder het oordeel Gods liggen; dat er een deksel van verblinding op hun verstand en van verharding op hun hart ligt, zoodat er geen hoop op bekeering is; dat de Joden bedriegers zijn, en zelfs als zij Christenen worden toch huichelaars blijven, enz.

En bovendien heeft Dr Miskotte in „Eltheto", Maart 1934, zelfs de principiëele vraag gesteld: „Welk recht heeft de Christenheid, de Kerk, om onder de Joden zending te drijven? Wat kan men ter wereld bedoelen met de „bekeering" van den ]ood tot het Christendom, dat is zooveel te zeggen als: de afwijking van een lid der joodsche Wereldkerk, van de oorspronkelijke gemeente naar Q6 latere secle? " De consequentie van dit standpunt zou zijn, dat wij aanstonds onze Jodenzending moeten stopzetten. De Joden zouden een zoodanige uitzonderingspositie innemen, dat zij „de oorspronkelijke gemeente" en de Christelijke kerk «die latere secte" is.

De vraag is dus terecht: „hebben wij' recht en roeping tot de Jodenzending." Wij antwoorden: ja, «1 wel op tweeërlei grond.

Vooreerst op grond van Christus' bevel in Matth. 28:19: „Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes". enz.

Bij de eerste uitzending na Zijn openbaar op^treden zond Hij hen alleen tot de Joden. Die moesten het eerst tot bekeering geroepen worden. Toen verbood Hij hen tot de Heidenen te gaan: „Gij zult niet heengaan op den weg der Heidenen", (in het Grieksch staat daar het woord ethnè, d.i. niet-Israëlietische volken, heidenen). „Maar gaat veel meer heen tot de verlorene schapen van het huis Israels", Matth. 10:5, 6. Maar nu, na Zijn opstanding heft Hij dat verbod op. Nu moeten zij ook tot de Heidenen gaan. Nu luidt de opdracht: „Gaat heen, onderwijst alle volken." De woorden alle volken zien hier niet op de Heiden^ volken alleen, met uitsluiting van de Joden, maar op Joden en Heidenen zonder ondersöheidl Dat blijkt hier duidelijk uit het woord alle voor volken. Zie luttel, „Theol. Wörterb." ïl p. 366-367. Calvijn verklaart bij Matth. 28:19 terecht: „Christus heft alle onderscheid op, en maakt Joden en Heidenen gelijk; beiden laat Hij zonder ondersdieid tot de gemeenschap des Verbonds toe". Christus bedoelde allerminst, dat na Zijn opstanding en hemelvaart de zending onder de Joden stopgezet moest worden. Integendeel, zij moest ook na Zijn hemelvaart blijven doorgaan.

En voorts op grond van de Apostolische practijk'.

De prediking onder de Joden bleef na Jezus' hemelvaart en na het Pinksterfeest doorgaan. Zelfs Paulus, aan wien speciaal de zending onder de Heidenen was toebetrouwd. Gal. 2:7, predikte op zijn zendingsreizen eerst in de Synagoge, Hand. 13:5, 14; en eerst toen de Joden het Woord Gods verwierpen, keerde hij zicih tot de Heidenen, Hand. 13:46—47.

De Jodenzending zal dan ook niet vruchteloos zijh. Paulus' verzekering in Rom. 11:25—26: „dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der Heidenen zal ingegaan zijïi, en alzoo zal geheel Israël zalig worden", is er ons waarborg voor. Wie meent, dat de Joden veel te verstokt zijn om tot bekeering te komen, verliest Gods onwederslandelijke genadewerking uit het oog. I

Trouwens ook de practijk weersplreekt dat bezwaar. Het aantal Joden, dat in den loop der eeuwen tot Christus werd bekeerd, is werkelijk niet gering. Dr H. Bavinck schrijft zelfs: „Percentsgewijze is het grooter dan dat van de Heidenen. Pastor Ie Roy berekende het getal Joden, dat in de 19e eeuw Christen werd, op ruim 220.000." (Der Geisteskampf der Gegenwart, 1911, blz. 112). Zie Geref. Dogmatiek ^ IV, blz. 746.

Op twee belangrijke vragen moeten wij nog even ingaan.

De eerste is, of er nog een mass a-b e k e e r i n g der Joden te wachten is. Daarover denkt men nog steeds verschillend. Niet alleen tusschen de Chiliasten en sommigen van onze theologen, maar ook tussclien onze theologen onderling.

De Chiliasten zeggen, d'at er na het ingaan van de volheid der Heidenen nog een massale volksr bekeering van de dan nog levende Joden te wachten is. De belofte: „En alzoO' zal geheel Israël zalig worden" ziet volgens hen lo op het vleesche- 1 ij k zaad van Abraham, dus op alle Joden; en 2o'. op de toekomst, nadat de volheid der Heidenen zal zijn ingegaan.

Dr H. Bavinck en Dr K. Dijk e.a. willen van zulk een massale volksbekeering aan het eüide der eeuwen niet weten. Volgens Bavinck is er iq Paulus' betoog voor zulk een massale bekeering geen plaats. De verharding is over een deel van Israël gekomen totdat het pleroma (de volheid) der Heidenen is ingegaan en alzoo, d.i. niet daarna, maar op die wijze zal gansch Israël zalig worden. (Rom. 11:25, 26). Beide, de toebrenging der Heidenen en het zalig worden der Joden loopen de eeuwen door parallel (evenwij'dig, gelijkloopend) naast elkaar: „Het ingaan van het pleroma (de volheid) der Heidenen laat zich niet denken aJs tijdelijk voorafgaande aan het zalig worden van gansch Israël. Rom. 11:26 noemt geen nieuw feit, dat na het ingaan van de volheid der Heidenen plaats grijpt. Maar het ingaan van de volheid der Heidenen en het zalig worden van gansch Israël loopen parallel (evenwijdig naast elkaar), omdat de verharding maar voor een deel over Israël gekomen is". Geref. Dogmatiek* IV, blzz. 741—746. Dijk sluit zich bij de opvatting van Bavüick aan. Hij zegt: „wanneer het getal der uitverkorenen uit de volkeren vol is, heeft de historie der kerk haal- loop beëindigd. Dan komt Christus weer op de wolken des hemels. Dan is er geen massale bekeering meer te verwachten en hoe die geschieden zal... is niet in te denken". (Het Rijk der Duizend jaren, blz. 359).

Voetius, Kuyper en Greijdanus zijn van meening, dat er in de toekomst nog wel een massale bekeering van Israël te wachten is.

Voetius zegt, „dat hier gedacht moet worden aan een massale bekeering der Joden; de natie als geheel genomen zal worden toegebracht, al zullen tot dat verloste volk niet alle Joden, hoofd voor hoofd behooren, en al is er van een aardsch nationaal herstel van Israël geen sprake." (Selectae Disputationes II De Judaïsmo, blzz. 77 v.v.)

Kuyper zegt: „dat volgens Rom. 11:25, als eenmaal de zending van Gods Kerk onder de Heidenen zal zijn afgeloopen, een groote bekeering uit de Joodsche naüe tot den Christus mag worden tegemoet gezien." E Voto, II, blz. 279.

En Greydanus zegt, dat Bavinck's opvatting „geen recht laat wedervaren aan het verband, waarin geheel Israël bepaald wordt door de verharding, die voor een deel over Israël gekomen is etc, dat er vlak vóór staat", ... „Geheel Israël kan in dit verband moeilijk iets anders beteekenen dan Israël als geheel, tegenover een klein deel tevoren, en tegenover de^ genen, over wien de verharding voor een deel gekomen is. (spatiëering van mij J.). Werden vroeger maar betrekkelijk weinige Joden geloovig, en lagen de meesten onder het oordeel der verharding, dat wordt anders na het üigaan van de volheid der Heidenen. Dan komt Israël als ge^ heel, het Joodsclie volk iu zijne Gesamtheit, tot bekeermg en tot geloovige aanneming van Gods Evangelie en den Heere Christus. Dit houdt echter niet in, dat alle Joden geloovig worden, zonder ook maar een enkele uitzondering... Geheel Israël drukt iets anders uit dan „alle Israëlieten". Het begrip boom zegt iets anders en meen dan: wortel, stam en alle takken en bladeren met elkander"... „met geheel Israël" meent de apostel „het Joodsche volk als geheel, daargelaten de vraag naar de individueele personen. Het gaat hier niet over het aantal als zoodanig, maar over het volksgeheel." Kommentaar op Romeinen II blzz. 515-516.

Allen, Bavinck, Dijk, Kuyper en Greijdanus stemmen hierin overeen, dat er in de vervlogen eeuwen naast de bekeerlingen uit de Heidenen, ook telkens bekeerlingen uit de Joden tot Christus kwamen. Maar zij verschillen hierin, of er uit Rom. 11: 25—26 volgt, dat er in den laatsten üjd, nadat de volheid der Heidenen zal ingegaan zijn, nog een nieuwe aanvulling, een massabekeering van Joden te wachten is. Bavinck en Dijk zeggen: neen! Kuyper en Greijdanus zeggen: ja.

De tweede vraag raakt den tijd der bekeering.

Daarover is er dan dit verschil. Bavinck en Dijk zeggen, dat „het ingaan van de volheid der Heit-denen en het zalig worden van gansch Israël parallel loopen", d.i. de eeuwen door naast elkaar geschieden. Kuyper en Greijdanus oordeelen, dat eerst de volheid der Heidenen moet zijn ingegaan, d.i. „een feit moet zijn" en daarna het zalig

worden van „geheel Israël" naar Kom. 11: 26 volgt. De verharding voor een deel van Israël „duurt tot den tijd dat de volheid der Heidenen zal ingegaan zijn. En alzoo zal geheel Israël zalig worden". Dit alzoo is volgens Greijdanus „op zichzelf niet alsdan, daarna". Het geeft hier „krachtens het verband ook wel een tijdsgedachte aan, maar duid! toch ook nu iets anders aan, n.l. de wij'ze of omstandigheden of middel". Over die „üj'dsgedachte", d.w.z. of die tij'd nadat de vollieid der Heidenen zal ingegaan zijri, lang of kort zal duren, laat hij' zich niet uit, blijkbaar omdat z.i. God ons daarover niets naders geopenbaard heeft. Van een Duizendjarig Rijk wil hij niets weten, zooals uit zijn verklaring der Openbaring duidelijk blijkt.

Wie heeft hier gelijk? Is er een duidelijk bewijs, dat Christus aanstonds, nadat de volheid der •Heidenen zal ingegaan zijn, wederkomt, zooals velen meenen, dan is de zaak uitgemaakt, omdat er dan voor een massale bekeering deir Joden geen tijd meer overblijft. Maar hoe ik ook zocht, dat bewijs vond ik niet. Hier in Rom. 11 niet; en elders ook niet. Ik vind het te gewichtig om hier een besliste uitspraak te doen. Beide opvattingen zullen nog wel naast elkaar blijven staan.

De vervulling van Gods beloften ligt niet in terugkeer naar Palestina, maar in hun bekeering tot den Messias. Het herstel van Israël is ^een politiek, maar een geestelijk herstel.

Al zou het den Zionisten gelukken Palestina voor de Joden vrij te maken en al zouden de Joden er terugkeeren, dan zouden zij er toch terugkeeren, zooals Dr Kuyper terecht schreef, „gelijk ze er uitlogen, zonder hun Koning en Heere".

De Joden moeten zich tot den Messias bekeeren.

Johannes de Dooper riep het hun bij zijn aankondiging van den Messias reeds toe: „Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen", Matth. 3:2. En dienzelfden eisch stelt Petrus in zijn antwoord aan de in hun hart verslagen Joden op den Pinksterdag: „Bekeert u". Handelingen 2:38.

En wat volgt er dan als zij' zich bekeeren? Dan volgt de Christelijke doop: „en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen", VS 38.

En wat werkt de Geest dan verder? Immers dit, dat zij' door den Doop worden ingelijfd in Christus' kerk: „Die dan zijn woord gaarne aannamen werden gedoopt", VS 41. „En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden", vs 47.

Maar dan? Houdt dan na de bekeering der Joden in de verstrooiing de vervolging voor goed op? Krijgen zij dan een vrijer en ruimer levensbeweging? Wordt de vloek der verstrooiing dan opgeheven? Antwoord: neen! Verreweg de meeste Joden blijven ook dan onder de volken verstrooid. Dan wordt de verdrukking eer nog zwaarder. Bij het oude motief, de vervolging uit rassenhaat, omdat zij Joden zijn, komt dan het nieuwe motief, de verdrukking uit godsdiensthaat, omdat zij Christenen geworden zijn. Dan zijn ziji met de geloovigen uit de Heidenen één in Christus, en ook één in de vervolging, die Christus' kerk nog wacht.

Moeten er dan overal afzonderlijke kerkformaties komen? Zooals bijv. in Indië, een afzonderlijke kerk van Europeanen en daarnaast op dezelfde plaats een eigen kerk van Inlandsche christenen, met de kennelijke bedoeling om tot een zelfstandige nationale Indische kerk te komen? Of zooals bij de Gereformeerden in Zuid-Afrika, waar op vele plaatsen twee onderscheiden kerken zijn, één van het blanke, en één van het zwarte ras (de kaffers), omdat beide zich alleen in een kerk van eigen ras thuis gevoelen?

Wat de Joden betreft moet m.i. het antwoord ontkennend luiden. Het zou wel zoo zijn, ingeval zij in de Christenlanden hun eigen Hebreeuwsche taal spraken. Want verschil van taal maalct afzonderlijke kerkformatie noodzakelijk en ook geoorloofd. Maar rassenverschil van Cihristenen uit de Joden en uit de Heidenen toch zeker niet?

Vooreerst is het m.i. in strijd met het beginsel dat Christus den middelmuur des afscheidsels gebroken heeft, opdat Hij die beiden in één lichaam verzoenen zou door het kruis, enz. Ef. 2:12—17, waaruit volgt, dat in Christus „niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid. Barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles en in allen". Col. 3:11.

Voorts acht ik het ook in strijd met de organisatie der Apostolische kerken in het Nieuwe Testament. Hand. 15 toont duidelijk dat het samenleven in één kerk op dezelfde plaats vele moeilijkheden gaf, maar óók dat deze moeilijkheden overwonnen zijn, zoodat het samenleven in één kerk mogelijk werd. Uit de Handelingen der Apostelen en uit de brieven van Paulus weten wij bovendien, dat er op vele plaatsen slechts één kerk bestond van Christenen uit de Joden en uit de Heidenen. Wij noemen alleen die te AnÜochië in Syrië en in Pisidië, verder Iconium, Lystre, Derbe, Rome, Corinthe e.a. Het ligt dan ook voor de hand, dat men zich in steden en dorpen, waar slechts enkele Joden tot bekeering komen, door dit ApostoUsch voorbeeld laat leiden. In landen en in steden met groote Jodenkolonies en waar vele Joden .tot .bekeering zouden komen, zouden afzonderlijke kerk^ formaties van Joden-Christenen te denken zijh; en deze zouden dan eventueel in het kerkverband der bestaande Christelijke kerken kunnen opgenomen worden. Maar met zekerheid is daarvan niets te zeggen, omdat God het ons niet heeft geopenbaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1939

De Reformatie | 8 Pagina's