Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het koninkrijk Gods en de koninkryken der aarde." (Art. 36.)

VII.

„De Schrift in de brieven van Paulus."

Het feit dat we in de oorspronkelijke redactie van art. 36 een afwijking van de Schrift ontdekten, en tot de conclusie kwamen, dat deze afwijking nog steeds niet gplieel is opgelieven, noali ook het punt in icwestie tot een oplossing gebracht, is reden, om de Sclirift, waalrop immers de belijdenis teruggaat, over dit punt te raadplegen. Ik gaf in een vorig artikel reeds aan dat ik me daar'bij zal beperken tot een deel van de Schrift. Ik neem daarvoor de brieven van Paulus. Wat zeggen de brieven van Paulus ons over de verhouding van het Koninkrijk Gods en de aai-'dsche koninkrijken?

Wanneer Christus in Kol. 2:10 beet het Hoofd van alle overheid en macht, teekent Van Leeuwen in zijn kommentaar daaa-bij aan: „door pases (alle) wordt gezegd, dat er geen enkele arche of exousia hiervan is uitgezonderd. Hij, Christus, is haar Hoofd. M.a.w.: Alle gezagsdragers niet maar als schepsel, maar in hun functie als gezagsdragers zijn aan Christus onderworpen. In Ef. 1:21 lezen we ongeveei- hetzelfde: Christus is ver boven alle macht en kracht en heerschappij en allen naam die genaamd wordt niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende". De gezagsdragers, waarover het hier gaat, zijn de Engeien (vandaar ook dat hier sprake is van Hoofd). Zij zijn als gezagsdragers aan Christus onderworpen. Maar zouden dan de gezagsdragers in de menschen'wereld, ook juist in hun fimctie als gezagsdragers, niet aan Christus onderworpen zijn?

In Rom. 13 htindelt Paulus rechtstreeks over de overheid. Die overheid is in Paulus' dagen hei!densch. Nu loopen de christenen groot gevaar, die overheid te zien als vijand van het Rijk van Christus. Daarmee kon dan samengaan, dat zij zich ontslagen achtten van den plicht tot gelioor'zaamheid aan dezen magistraat. Paulus wijst dat principieel af en beveelt onderwerping aan de, door God, gestelde macht. De feitelijke, aanwezige overheid is door God ingesteld. Ook al is die overheid heidensch, linksch gericht en anti-diriste^ lijk. Deze gehoorzaamheid en onder-worpenlieid moet er maar niet zijn om een eventueele straf te ontgaan, maar om des gewetens wil. De gelooivigen, Mer genoemd, de menschen die God dienen, en die de Heerschappij Gods erkennen, zijn eir maar niet met een uiterlijk correcte houding, b.v. in het betalen van belasting enz. maar er moest bij hen zijn ^^rees en eer voor de •(heidensche) over> beid]. Ze moeten zich in hun geweten gedrongen weten.

Nog verder komen we met 2 Thess. 2:1—12. Het gaat daar om de wederkomst van Christus. Vóór de wederkomst van Christus komt er een groote afval. .Dat is een afvallen van God en een niet meer rekenen met Zijn gebod'. Daaracliter werkt een macht, Satan, die naar den afval van en den opstand tegen God drijft. Deze werkende macht van Satan wordt ten slotte in den mensch der wetteloosheid openbaar. Wetteloosheid — deze mensch rekent dus niet meer met de goddeiijke wet. Hij verzet zich tegen die wet. Dat is zijn aard. Zijn aard is te rebelleeren tegen God. Nu is er echter een kracht, die hem tegenhoudt. In vs 6 spreekt Paulus daarvan in den onpersoonlijken vorm (neutrum), maar in vs 7 spreekt hij over diezelfde kracht in persoonlijken vorm. Blijkbaar kon Paulus over die kracht dus in persooirüijken, zoowel als onpersoonlijken vorm spreken. Dat weerhouden duurt voort tot den tijd, dien God voor de openbaring van den mensch dör wetteloosheid vastgesteld heeft. — Wie is nu deze weer'houdende macht of persoon? 't Meest waarschijnlijk schijnt mij nog altijd, dat Paulus daarmee bedoelt de overheid van het Romeinsche Rijk en zijn keizer. Let men op de macht, die deze overheiid heeft, dan kan men van iets onpersoonlijks spreken. Maar deze macht is als 't ware gesymboliseerd in den keizer. En let men daarop, dan kan men van iets persoonlijks spreken. Juist in Paulus' dagen droeg die overheid in sterke mate een weerhoudend karakter. De strenge rechtsorde van het Romeinsche Rijk was een sterk weerhoudende factor tegen de wetteloosheid, ordeloosheid en wanorde van den komenden Antichrist.

Dit handhaven van de orde is blijkens Rom. 13 het karakteristieke van alle overheid — en dus kimnen we de lijn van de romeinsche overheid doortrekken tot alle overheden. Het bewaren van de orde, de taak der overheid is een weerhouden van den Anü-christ. Christus bedient zich in de onvolkomen bedeeliag van Zijn Rijk (tot den jongsten dag) om de overheid van den Antichrist tegen te houden, om den Antichrist tegen be staan. D.w.z. om zijn Rijk (nog onvolkomen) op de aarde te doen komen. Zoo is de burgerlijke overheid een positieA'e factor in de komst van het Koninkrijk.

De wereld is door de zonde, de ontkenning van de heerschappij Gods, aan den Satan en aan dö wanorde vervallen. Maar God brengt door Christus Zijn goddelijke orde weer in den kosmos tot openbaring en Zijn heerschappij tot geldigheid. Dat herstellen van de orde Gods — en het tegenhouden van de wanorde van den Antichrist — geschiedt (ook) door de burgerlijke overheid. Eens houdt de overheid opi en houdt niet meer tegen — dan komt de mensch der wetteloosheid en de volslagen wanorde. Maar daarna zal ook Christus, de Hersteller der orde Gods, over hem triumfeeren.

Deze functie van de overheid wordt in 1 Kor. 3:11 uitgebreid tot den gezagskring van 't gezin, en in Kol. 3:18—4:1 worden alle gezagskringen zóó in dienst van het komende Koninkrijk gezien. De aardsche gezagsdragers — en ook de aardsche overheid in het Koninkrijk zijn dienende machten in 't Koninkrijk Gods. Het aardsche koninkrijk is geen hindernis op den weg van 't Koninkrijk, maar een positieve, dienende factor in de komst van het Koninkrijk.

Dat is niet de eenige relatie tusschen het Ko"ninkrijk Gods en de koninkrijken der aai'de. Het Koninkrijk Gods heeft van zijü kant ook beteekenis voor de aardsche konmkrijken. De christelijke broederband (dat dus beiden burgers zijn in het Koninkrijk Gods) ontbindt blijkens 1 Tim. 6:1—2 het gezag niet. Integendeel, daardoor wordt het gezag juist versterkt. Die versterldng is er wedeirzijds — èn bij de gezagsdragers en bij de ontzagsbieders. Christelijke heeren zijn in hun gezag en in hun erkenning van de rechten der ontzagbieders versterkt en cllristelijke dienaren zijti in hun ontzag en hun rechten en plichten versterkt. Eii in Philemon: 6 zegt Paulus, dat de heer, wat de vrijheid van den slaaf betreft, daardoor gebonden is, dat de slaaf een broeder is.

Deze beschouwing van de overheid beteekeü, t weer niet, dat de overheid vergoddelijkt wordt, gelijk in de heidensche wereld veel voorkwam. Blijkens 1 Tim. 2:1—4, behoeft de overheid de voorbede van de kerk — en komt haar dus niet de aanbieding toe. Wel is er plaats voor dankzegging voor de gegeven overheid — maar van vereering in den cultus is geen sprake. Volgens Tit. 3:11 moet de geloovige aan de overheid onderdanig zijn door Christus, den Verlosser en Koning.

Dit resultaat dat ik in m'n dissertatie in de brieven van Paulus vond, zag ik achteraf beves!tigd in het reeds genoemde boekje van G. Kittel: Christus mid Imperator. Hij meent dat dezelfde opvatting van de overheid ook in de Evangeliën voorkomt en dat deze opvatting niet in strijd behoeft te zijn met de tegengestelde opvatting van de Openbaring van Johannes. Ik laat nu deze punten rusten om de beperking, tot de brieven van Paulus, éie ik me zelf oplegde, te handhaven. De overige Schriftgedachten vragen nog om ©en nader en diepgaand onderzoek, i)

Nog tweo dingen dien ik te onderzoeken. We vonden dat het aardsche koninkrijk een positieve factor is in de komst van het Koninlcrijk — dat door 't aardsche koninkrijk het Koninkrijk Gods komt. En dat de taak van de overheid is de orde te handhaven. Ook dat het burger van het KOH ninkrijk zijn deze banden versterkt tusschen overheid en onderdaan. Maar uit het historisch deel herinneren we ons, dat steeds onderscheid gemaakt is tusschen Christus in dienst van God als Schepper (algemeene genade) en Christus in dienst van God als Herschepper (bijzondere genade) (Calvijïn), of Christus als eeuwige Zoon en Christus als Middelaar (Voetius), een onderscheiding, die ook nog voortbestaat in de onderscheiding Koninkl-ijk van Gods macht en Koninkrijk van Gods genade (zie B. de Moor). De eerste vraag die ik heb te beantwoorden is deze: Kan deze onderscheiding op de Schrift teruggrijpen?

In de Schrift vinden we de onderscheiding van Christus als Koning (in 't Koninlcrijk) en als Hoofd (in d© Kerk). (Zie Kol. 1 en Ef. 1). Was de onderscheiding in Ef. 1 en Kol. 1 (Schrift) een onderS' scheiding van Christus als Zoon en als Middelaar (de in de geschiedenis gestelde onderscheidmg)?

In El. 1 is sprake van Christus; , dien God heeft opgewekt en verhoogd en door Wien God sterkte gewrocht heeft. Hier is diis duidelijk sprake van Christus als Middelaar en niet van Christus als eeuwigen Zoon. En van Hem nu wordt gezegd, dat God Hem, Christus den Middelaar gesteld heeft tot Koning.

Precies zóó staat bet in Kol. 1. Daar heet het, dat we door Christus hebtoen de verlossing, dat is dus Christus als Middelaar. En in vs 18 staat, dat het des Vaders welbehagen is, dat in Hem al de volheid der godheid wonen zou. Dat is dus ide Vader cüe in Christus herschept. En dienzelfden Christus, den Middelaar, heeft Goid boven alle dingen, over den kosmos als Koning gesteld.

Zoo blijkt dus voor de onderscheiding van Christus als eeuwige Zoon en als Middelaar in verband met Koninkrijk en Kerk, in de ScliTift geen grond te bestaan. Zeker bestaat dat onderscheid — maar üi 't Koninkrijk treedt Christus evenzeer op als Middelaar, als in de Kerk.

En wat betreft de onderscheiding macht en genade — deze vervalt in zooverre ze op 'de onderscheiding als eeuwigen Zoon en Middelaar tertigigaat — maar ook is deze tegenstelling geen zuivere, maar een kreupele (tegenover macht staat machteloosbeid in casu losbandigheid; tegenover genade staat zonde, in casu toorn). Bovendien heeft niet

heel deze wereld haar bestand in Christus den Middelaar Gods en der menschen en in de genade Gods?

D'6 tweede vraag is: kan de overheid, die een posilieve factor is in de komst van het Koninkrijk, niet bij voortgaande ongehoorzaamheid — bij niet vervullen van Zijn taak toch een negatieve factor, een hindernis wort en?

De overheid als ordebewaarder kan zich daarbij houden aan 't Woord en kan het ook doen zonder het Woord. In 1 Kor. 2:1—6 is spirake van de Oiverheden dezer wereld. Die ovesrheden, 't gaat daar over de Joodsche ovel-heid 'die Christus veroordeelde, hebben God niet gekend. Maar gezien de zeer bijzondere beperkingen is hieraan geen algemeene conclusie te verbinden.

Trouwens had Paulus in-Rom. 13 niet te doen met een heidensche overheid? Indien ooit de overheid een negatieve factor in 't Koninkrijk is — dan zou het daar zijn. En toch waardeört Paulus de overheid daar en in 2 Thess. 2 (die overheid pis een posilieve factor in de komst van 't Koninkrijk Gods.

yi'e vinden dus in de brieven van Paulus geen algemeene aanwijzingen dat de overheid een negatieve factor in 't Koninkrijk kan worden. Eerder wijst het resultaat van ons onderzoek in de andere richting. Zoo heeft ook de oude kerk het opgevat. iMen denke aan Polycarpus, die zelfs toen de overheid hem vervolgde, niet naliet „de door God gestelde machten eer te bewijzen gelijk het betaamt".

In elk geval heft het linkscli gaan van de overheid (heidensche overheid) den plicht tot gehoorzaamheid niet op. Dat is wel komen vast te staan.

In een volgend slotartikel zullen we op grond van deze gegevens nog enkele practische richtlijnen trekken.


1) Kittel. Christus und Imperator, p. 16, 17.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1939

De Reformatie | 8 Pagina's