Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wondergenezingen.

I.

Wie spreekt over „wondergenezingen" heeft het over genezingen, die verliregen zijn door den weg van liet wonder. En wie daar over gaat handelen, dient zicli dus zoowel te bezinnen op wat wc te verslaan heblien onder een wonder en op wat we aan eischen moeten stellen voor we van „genezing" spreken.

Ik zal niet een volledige verhandeling geven över het „wonder"; dat is ook in het geheel niet noodig, want we zullen het maar over een zeer bepaalde groep wonderen hebben, n.l. over die groep van gebeurtenissen, waarbij een conflict met de natuurwetten aanwezig schijnt te zijn. Want over die groep van gebeurtenissen gaat het, als we ons gaan bezighouden met wondergenezingen. En we willen ons afvragen of in dezen tegenwoordigen tijd zulke gebeurtenissen nog voorkomen, ja of neen!

Men moet deze vraag vooral niet verwarren, gelijk zoo heel vaak geschiedt, met die andere vraag: of God nog wonderen verrichten KAN! Want dat God nog wonderen verrichten KAN, gelooven we allemaal wel. God is nóg de Almachtige; voor Hem is niets onmogelijk! Maar, en dat moeten we wel in het oog houden: omdat God wonderen verrichten KAN, daarom DOET Hij het nog niet. God KAN, om zoo Ie zeggen, vandaag aan den dag nog de aarde door een zondvloed doen vergaan; maar Hij doet het niet, want dat heeft Hij uitdrukkelijk aan Noach beloofd!

He zeide zooeven: bij genezingswonderen komen we in aanraking met een groep gebeurtenissen, waarbij een conflict met de natuurwetten schijnt te bestaan. Dat is altijd zoo geweest; dat was ook al zoo ten tijde van Jezus' omwandeling op aarde. Uit de Evangeliën zien we duidelijk, dat de menschen op Jezus' daden reageerden als op iets wat ze nog nooit gezien en waar ze nog nooit van gehoord hadden. Als Jezus volgens Matth. 8:27 den storm stilt, verwonderen de menschen zich, zeggende: Hoedanig een is Deze! Aan Hem zijn krachten gehoorzaam, over welke nog nooit een mensch heerschappij gehad heeft! Als de Heiland volgens Matth. 9:8 een lamme geneest, verwonderden de scharen zich en verheerlijkten God, Die zoodanige macht den menschen gegeven had. In Matth. 9:33 geneest Jezus een stomme en de scharen verwonderden zich, zeggende: Er is nooit dergelijks in Israël gezien! En in Luc. 5:26 wordt de reactie der menschen aldus beschreven: En ontzetting heeft hen allen bevangen en zij verheerlijkten God, en werden vervuld met vreeze, zeggende: wij hebben heden ongelooflijke dingen gezien!

Uit dit alles blijkt wel overduidelijk, dat ook de menschen van 2000 jaar geleden, die wondergenezingen van den Heere Jezus rangschikten tot een zeer aparte groep van gebeurtenissen, die zelden of nooit voorkomen. Een geheel andere groep in ieder geval, dan die wij in onze omgangstaal wel eens als „wonderen" aanduiden.

In zekeren zin, kan ik alles.een wonder jwenien; ik kan het een wonder noemen, dat een steen, als ik die loslaat, a 11 ij d weer naar beneden valt; ik kan het een wonder noemen, dat ondanks al de zonden van een ieder van ons persoonlijk en van ons volk als geheel, onze Koningin ons reeds 40 jaar in vrede heeft mogen regeeren; ik kan ook van een wonder spreken, als zich b.v. de volgende situatie voordoet: ik rijd van avond van Leiden naar Utrecht; bij Woerden krijg ik een lekken band en heb een kwartier oponthoud; ik kom bij Harmeien en daar gebeurt juist een motorongeluk en iemand valt heftig bloedende op^ den weg; ik stap haastig uit, kan het bloedende vat paklien en zoodoende den man voor een wissen dood door een acute verbloeding redden. Ik kan nu weer zoggen: die man is door een wonder gered; want had ik niet even tevoren een leldien band gekregen, dan zou ik reeds een kwartier geleden de plek des onhcils gepasseerd geweest zijn en de man zou zonder hulp zijn blijven liggen en zou spoedig overleden zijn.

Ieder zal echter inzien, dat we hier toch met oen heel andere groep van gebeurtenissen te maken hebben; bij deze groep ontmoeten we geen werkelijk of schijnconflict met de natuurwetlen; alles gaat hier langs volmaakt natuurlijke banen. Mijn band werd lek, omdat ik in een spijker reed en die spijker lag daar op den weg, omdat een timmerman een gat in zijn broekzak had en die timmerman reed daar, omdat hij door iemand opgebeld was, die een lekkende dakgoot had, enz. In dit laatste geval zou ik persoonlijk dan ook liever spreken van een „besturing" en zoowel het slachtoffer als die dokter kunnen en moeten Gode dankbaar zijn voor zulke besturingen.

Er is dus een groep gebeurtenissen, waarbij een conflict met de natuurwetten schijnt te bestaan.

Bezien we eerst eens wat nader die natuurwetten.

Deze zijn ons van God gegeven en zonder die natuurwetten kunnen we ons het leven niet denken. Zonder die natuurwetten zou het leven ons onmogelijk worden. In die natuurwetten heeft God ons regels gegeven, waarnaar wij leven moeten. In de onderhouding van die natuurwetten, betuigt God Zijn trouw jegens ons. De Schrift is daar vol van, ook al is zij geen leerboek van natuurkunde.

Duidelijk leert de Schrift ons, dat alles, wat geschapen is, uit God is; het is alles uit Hem en door Hem; Hij schiep de stof en legde in die stof krachten en Hij bond die krachten aan wetten, die „geen van hen zou overtreden". En die wetten, die God in de natuur gelegd heeft zijn zóó vast, dat ze meermalen in de Heilige Schrift dienen moeien, als beeld voor Gods onwankelbare trouw. Bijv. Psalm 46: God is ons een toevlucht en sterkte; Hij is krachtiglijk bevonden een hulp in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vreezen, al veranderde de aarde hare plaats en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën. Hier zijn de vaste plaats der aarde en de onwankelbaarheid der bergen sj'mbolen voor de orde, die God in de natuur gelegd heeft. Welnu, zoo wil de dichter zeggen: die ordeningen, die natuurwetten zijn zeer vast; zóó vast dat niemand gelooft, dat die ooit wankelen kunnen. Maar, zoo> wil hij verder zeggen: Gods trouw is nog vaster, zóó vast zelfs, daf, al zou ons zelfs de vastigheid der natuiu-wetten ontnomen worden, wij ook dan nog niet zouden mogen gaan twijfelen aan Zijn trouw! En ill Matth. 24 vinden we iets dergelijks, n.l.: de hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. Alweer, de hemel en de aarde zijn hier symbolen, voor de meest groote vastigheden, die echter in het niet zinken, als ze geconfronteerd worden met de vastigheid van Gods woorden. En aan Noach geeft God Zelf een natuurregel, een „natuurverbond", waaraan de menschheid zich zal kunnen houden, zoolang de aarde bestaat: Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet opfhouden.

Ik zeide zooeven: zonder die natuurwetten is het leven niet denkbaar. Om te kunnen leven, imoeten wij van vele dingen op aan kunnen. Als ik iets neerleg, moet ik ervan op aan kunnen, dat dat voorwerp op die plaats zal blijven liggen en niet b.v. op een gegeven dag in eens naar het plafond zal vliegen. Als ik mij voeden wil, moet ik er op kunnen vertrouwen, dat het brood van gisteren en eergisteren weer geschikt zal zijn tot voeding en vandaag niet plotseling in mijn lichaam zal gaan werken als sublimaat of dynamiet. En ook het nemen van voorzorgen heeft alleen maar zin, als ik vertrouwen mag, dat de natuurwetten van vandaag over zooveel maanden of jaren nog evenzoo geldig zullen zijn. Het heeft alleen maar zin, dat de landbouwer tarwe enz. gaat verbouwen, als hij zeker weet, dat die tarwe, tegen dat ze rijp is, even goed als vandaag, geschikt zal zijn, in mijn lichamelijke nooddruft te voorzien.

De natuurwetten zijn dus, zonder meer, noodzakelijk voor ons bestaan en voor ons voortbestaan.

Het onderzoek der natuur leert nu, dat de natuurwetten absolute geldigheid hebben. Elke kracht in de natuur is aan wetten onderworpen; er is geen enkele kracht aantoonbaar of zelfs maar denkbaar, die op zijn eentje zou kunnen gaan opereer en. Dat zou beteekenen een anarchie in Gods Schepping.

Alles is dan ook door God causaal bepaald.

Nu moeten we echter hier voorzichtig worden, opdat we niet zouden gaan huldigen een volkomen gesloten autonome causaliteit. Wat hebben we hieronder te verstaan? wanneer wij deze afwijzen?

Dikwijls denkt men, dat we liieronder te verslaan hebhen, dat dus niet alles, wat geheurt, causaal bepaald is. Maar dan gaat men sclicef. Want er gebeurt inderdaad niets, maar dan ook heelemaal niets in deze wereld, of het heeft een oorzaak. Een boot gaat nooit geheel en al „vanzelf" varen; dan moet er iemand komen, die die boot gaat duwen, of de wind moet in de zeilen gaan blazen, of sterke machines moeten een schroef in beweging zetten.

Dat de caiisaliteit niet autonoom en niet gestolen is, wil dan ook wat anders zeggen. Het wil zeggen, dat de gang van de wereld-historie uit de causae foorzaken) alleen niet geheel en al te verldaren is, omdat, wanneer een bepaalde kracht in een zeer bepaalde situatie gaat werken, het proces zich dikwijls nog in twee of meer richtingen kan ontwikkolen. Waarschijnlijkheidsrekening kan dan zeggen: er is zooveel procent kans, dat die, en er is zooveel procent kans dat die richting ingeslagen zal worden. Maar verder zal de kennis der natuurwetten en der waarschijnlijkheidsberekening nooit kunnen komen.

Ik wil U dit met een zeer instructief voorbeeld duidelijk maken.

De mensch, de man en de vrouw, met al die verschillende eigenschappen van lichaam en geest, wordt gebouwd uit de vereeniging van een eicel met een zaadcel. Uit die vereeniging van een eicel met een zaadcel vormt zich echter den eenen keer een mannelijk, een anderen keer een vrouwelijk wezen. Is hiervoor een verklaring te geven? Tot op zekere hoogte wel.

Veroorloof mij hiertoe een klein uitstapje op zuiver vakwetenschappelijk gebied.

Het menschelijk lichaam is opgebouwd uit milli arden cellen, wier prachtige samenwerking tot resultaat heeft de ongestoorde functie van ons lichaam. Het levensprincipe van elk dier cellen is weer nader vervat in de celkern, een blaasje in liet midden van de cel gelegen en daarvan weer nader in de chromatine, die als een ragfijn netwerk door die kern verspreid ligt. Deze chromatine bevat weer de „genen", de dragers van de erfelijke eigenschappen van het individu.

Slechts één soort van al die lichaamscellen is in staat een nieuw indi%ddu te vormen, dat is de groep der geslachtscellen: eicel en zaadcel. In deze cellen liggen dus verscholen al de eigenschappen, d.w.z. de erfelijke, van het latere individu.

Elke diersoort heeft nu verder een typische wijze van voortplanten. Wanneer een cel zich zal gaan deelen, organiseert die cln-omatine zich tot hissen in de celkern, tot z.g.n. chromosomen, ledere diersoort heeft een constant aantal chromosomen; de mensch heeft er b.v. 24. Elke menschelijke cel vormt dus, als hij zich gaat voortplanten 24 chromosomen, behalve de geslachtscellen; die krijgen, door een z.g.n. „reductiedeeUng" niet meer dan de helft van het gewone chromosomen-aantal. Ware dit niet zoo, dan zou bij de vereeniging van een eicel met een zaadcel, de nieuwgevormde cel 48 chromosomen bevatten, hetgeen het dubbele zou zijn van het normale.

Nu doet zich verder deze eigenaardigheid voor, dat niet alle chromosomen gelijkwaardig zijn; en wel gedraagt één chromosoom zich zeer bijzonder; dal is het „geslachtscliromosoom"; dikwijls is dit onder het microscoop te herkennen aan een iets afwijkenden vorm. Dit geslaclitschromosoom korat nu alleen maar voor bij den man. Deze heeft dus 23 geslachts-onverschillige chromosomen en één geslachtscliromosoom. De vrouw daarentegen heeft 24 geslachtsgelijkwaardige chromosomen. Bij de vorming van de eicellen worden deze gelijkelijk over de eicellen verdeeld; iedere eicel bevat dus 12 geslachts-gelijkwaardige chromosomen. Bij den man is echter een gelijke verdeeling niet mogelijk; het geslachtschromosoom kan maar in één van de beide zaadcellen te land komen; en het resultaat zal dus zijn dat de eene helft der zaadcellen 12 geslachtsgelijkwaardige chromosomen zal bevatten en de andere helft zal bevatten 11 geslachtsgelijkwaardige cTiromosomen en het geslachtschromosoom.

Bij de bevrucliting van de vrouw komt nu één eicel in aanraking met millioenen zaadcellen, zooals zoojuist beschreven. Er zal dus ongeveer evenveel kans bestaan, dat de eicel getroffen wordt door een zaadcel met 12 geslachtsgelijkwaardige chromosomen, en de nieuwgevormde cel zal er, met die van de eicel meegerekend, dus hebben 24 geslachtsgelijkwaardige chromosomen; d.w.z. er zal een meisje uit deze bevruchting ontstaan. Maar wordt diezelfde eicel getroffen door een zaadcel ïnet 11 geslachtsgelijkwaardige en het eene geslachtschromosoom, dan zal de nieuwgevormde cel bevatten 23 geslachtsgelijkwaardige chromosomen en één geslachtschromosoom, m.a.w. er zal een jongen uit deze vereeniging ontstaan. Waarschijnlijkheidsberekening zal leeren, dat er evenveel kans bestaat, dat er een meisje, als dat er een jongen gevormd zal worden.

Wat bepaalt nu echter of die eicel door de eene, of door de andere soort spermatozoën bevrucht zal worden?

Hierop is het antwoord niet meer te geven. Hier eindigt de causale verklaringsmogelijkheid. En tevens zijn wij hier nu gekomen tot het punt, waar God Zijn wereld nog dagelijks regeert. Er Wordt dus geen natuurwet opzij gezet; al die geschapen krachten blijven werken naar de orde, die de Schepper hun „in den beginne" gezet heeft; zij kunnen zich geen duimbreed buiten die orde begeven. Maar wij zien nu ook, dat binnen dit raam van de causaliteit de wereldhistorie niet geschreven kan worden, want dat zuiver causale gebeuren komt telkens en ieder oogenblik in situaties, waar de weg zoowel rechts als links af kan slaan door dezelfde kracht, die als motor blijft. Wij gelooven nu, dat in die situaties God ieder oogenblik ingrijpt. Of er in een bepaald gezin, waarvan de vader den naam draagt van Oranje, of van Stalin of van Hitler of van Chamberlain, uit een bepaalde bevruchting een meisje of een jongen zal gevormd worden, is maar niet een kwestie van het blinde toeval, maar is een kwestie van Godsregeering. Hier verhoort Hij de vurige bede van een Ilanna, van een Abraham en Sara, hier beschikt Hij een volk zijn Willem den Zwijger of zijn Paul Kruger of zijn Mussolini.

Het aanvaarden van het onbeperkt geldig zijn der natuurwetten voert dus niet tot een soort Deïsme, waarbij God Zijn eenmaal geformeerde schepping nu ook maar als een uurwerk laat afloopen, zonder dat Hij er Zich verder om bekommert.

Wie naspeurt, wat God omtrent Zichzelf in Zijn Woord ons geopenbaard heeft, die ziet Zijn God van oogenblik tot oogenblik arbeiden om die Schepping tot liaar eindpunt te voeren, maar Hij ziet Zijn God arbeiden naar Z ij n vast g e - ni a a k t bestek, dat Hij met onwankelbare trouw handhaaft tot de laatste seconde der wereldhistorie aangebroken zal zijn.

God handhaaft tot de Omega de natuurorde, cUe Hij bij de Alpha der Schepping heeft ingesteld.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1940

De Reformatie | 8 Pagina's