Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloof en openbaring.

VI.

We zouden nog handelen over de Gereformeerde opvatting van geloof en openbaring, en de verhouding tusschen die beiden. We mogen dat wel doen aan de hand van 17 opmerkingen. 1. We moeten sterk vasthouden aan een woord van Prof. Bavinck in zijn Dogmatiek: „Deze methode, die van het geloof uitgaat en feitelijk door ieder toegepast wordt, verschaft aan hemj die op den bodem der Clu-istelijke belijdenis staat, aanstonds dit groote voordeel, dat hij niet apriori door zijn denken vaststelt wat openbaring is, maar het antwoord op die vragen zoekt bij de woorden en feiten, welke in het Christendom als bestanddeelen der openbaring zich aanbieden en in de Heilige Schrift vermeld worden. Niet speculatief, maar positief gaat hij te werk: hij schrijft aan God niet voor, of Hij en hoe Hij zich mag openbaren, maar hij luistert naar hetgeen God hem dienaangaande zelf te zeggen heeft." i^i) En dit geldt natuurlijk ook van onze opvatting van geloof: de Schrift en de Schrift alleen mag ons zeggen, wat geloof is. En dat geldt natuurlijk ook van him beider verhouding. Zelfs in dier voege, dat we niet mogen zeggen: zie, dat is nu naar mijn opvatting de goede beschouwing over openbaring. Dan moet mijn beschouwing over geloof daarmede kloppen en kan ik die opstellen naar analogie van niijn opvatting over de openbaring. Vanzelfsprekend, waar de Schrift een eenheid is, zal de Schriftuurlijke opvatting van geloof en openbaring met elkaar oorrespondeeren. Dat is volkomen in acht te nemen, maar we moeten beginnen eerbiedig te luisteren naar de mededeelingen der Schrift over openbaring en geloof en niet direct die correspondentie aan te wenden tot vaststelling, wat geloof is, als we bij openbaring begonnen zijn en bij openbaring, als we met het geloof begonnen zijn. „Ieder geloofsartikel is principe van ziclizelf en behoeft niet door een ander bewezen te worden." (Lutlier) 1^2)

2. Als wij van God iets zullen weten, dan moet Hij uit Zijn verborgenheid te voorschijn treden, zich op de één of andere wijze waarneembaar taaken en dus Zich openbaren. 1^3) Gode zij dank. Hij heeft dit gedaan. „We mogen vaststellen, dat God Zich heeft geopenbaard. Dit feit op ziclizelf, dus de openbaring in formeelen zin genomen, is reeds een groot wonder, 't Zij God het doet vóór of na den val; of Hij Zich daarbij bedient van het woord of van de daad of van andere middelen — het maakt geen onderscheid. Het feit op zichzelf, dat God uit Zichzelf uittreedt, dat de Eeuwige het kind van den tijd tegemoet komt, dat de Oneindige mededeelingen doet aan het eindige, dat de Schepper Zich in relatie stelt met het schepsel — gaat ons begrip en verstand ver te boven. Indien — bij wijze van spreken — God niet meer geopenbaard had, dan dat tweemaal twee vier is, dan was dit nog een groot wonder, dat nooit volledig kan worden verklaard. De aanraking tusschen God en mensch, Schepper en schepsel, zal het grondmysterie onzer religie blijven." i^*) Maar, hoe wonderlijk het ook zijn mag, de aanraking is er. God heeft Zich geopenbaard. Hij heeft te kennen gegeven, wie Hij is: Hem zij ook daarom alle lof. 3. Die openbaring kumien we onderscheiden üi tweeërlei openbaring, die gewoonlijk aangeduid wordt met algemeene en bijzondere openbaring. Vroeger sprak men van natuurlijke en bovennatuurlijke openbaring, maar deze benamingen kvmncn ons op een dwaalspoor brengen, en daarom kiezen vele Gereformeerde theologen voor de onderscheiding: algemeen en bijzonder, i^^) We mogen op grond der Schrift een dergelijke onderscheiding maken. We herinneren hier den lezers gemakshalve slechts aan de artikelen van Prof Greijdanus, die kortgeleden in ons blad verschenen zijn. „Hetgeen van God gekend kan worden, is aan Zijn schepselen openbaar, want God heeft het hun geopenbaard. Want Zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, Rom. 1:19 en 20.

Hij roept op, om naar de hemelen te zien en Zijn grootheid te aanschouwen in de werken Zijner handen. Heft uwe oogen op omhoog, en ziet. Wie deze dingen geschapen heeft, Die in getal hun heir voortbrengt, Die hen allen bij • name roept, Jes. , 40: 26, Ps. 19:2. Hij leidt de geschiedenis. De Heere vernietigt den raad der heidenen, Hij breekt de gedachten der volkeren. Maar de raad des Heeren bestaat in eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht. Zijn oog is over degenen, die Hem vreezen, Ps. 33: 7, 10—11, 18. Hij laat Zich niet onbetuigd, goed doende van den hemel, regen en vruchtbare tijden gevende, en onze harten vervullende met spijs en vroolijkheid. Hand. 14:17. i^e) Maar ten volle openbaart Hij Zich in Zijnen Zoon, onzen Heere Jezus Christus, Die zeggen kan: „die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien. Joh. 14:9, 1:18, Matth. 11:27."

We moeten echter niet meenen, dat, zooals Hecringi27) in navolging van vele anderen, zegt, de woorden, die de Schrift meestal voor openbaring gebruikt, apokalupsis en phaneroosis, met deze onderscheiding parallel loopen. Apokalupsis is niet het woord voor bijzondere openbaring, maar ziet op het wegnemen van de oorzaak, waardoor iets verborgen was, en phaneroosis maakt de zaak zelf openbaar, en is niet aanduiding van de algemeene openbaring, ^^s)

Ook kunnen we dienaangaande nog opmerken, dat terecht bezwaar gemaakt kan worden tegen de woorden: algemeen en bijzonder. We kunnen bijv. bij algemeen denken, dat die openbaring' in onderscheiding van de bijzondere aan alle menschen ten deel valt, maar de bijzondere openbaring richtte zich ook aanvankelijk tot alle menschen voor den zondeval en na den zondeval bleef dat zoo- tot aan de dagen van Noach. Misschien kunnen we beter spreken van openbaring door de werken van Gods handen en openbaring in den Logos, openbaring door het spreken van het Woord, dat zijn neerslag vindt in het woord Gods, de Heilige Schrift.

4. De algemeene openbaring Gods vinden we dus in de natuur, in de werken van Gods handen. Zij behoefde zelfs voor den zondeval aanvulling door het spreken Gods in den Logos, Gen. 1:28v, 2:16 en 17, de Vaderlijke verklaiing, die God, staande in de verbondsrelatie, geeft aan Zijn kinderen omtrent Zijn werken.

Na den zondeval is deze openbaring volstrekt ongenoegzaam. Wel blijft God Zich openbaren door de werken Zijner handen, en leidt Hij ook verder nog de geschiedenis, en wel zijn eenige resten van het beeld Gods in den mensch overgebleven, en heeft hij door „het licht der natuur" (Dordtsche Leerregels, III en IV, verwerping der dwalingen 5j het vermogen behouden, de werken Gods te verstaan en te doorzien, maar zijn verstand is verduisterd, Ef. 4:18, en vijand Gods geworden, wil hij niet anders dan hetgeen hem nog kennelijk is door Gods algemeene openbaring en hetgeen hij — door traditie bijvoorbeeld — weet van de woordopenbaring, ten onder houden. (Rom. 1:18).

Zij, die echter het woord Gods aannemen en de mededeelingen der Schrift met het oog des geloofs opvangen, kennen God üi de werken Zijner handen, kennen Hem immers ten eerste, door de schepping, onderhouding, en regeering der geheele wereld; overmits deze voor onze oogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, groote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk Zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid als de apostel Paulus zegt, Rom. 1:20 (Art. 2 N. G. B.).

Heeft dan deze algemeene openbaring door de eigen schuld des menschen weinig waarde voor het kennen Gods, niettemin is de mensch niet te verontschuldigen, waar hij de middelen, die God geeft om Hem te kennen, verwerpt en misbruikt.

We worden hier in aanraking gebracht met vele vraagstukken van den modernen tijd. Ik noem maar enkele, als: in hoeverre wij mogen spreken van zuivere kennis in heidensche wijsbegeerte bijv., een vraag, die we wel moeten beantwoorden door te zeggen, dat er hoogstens waarheidsfragmenten bij haar te vinden zijn, waar toch' alle waarheidselementen in het afvallig denken dienstbaar gemaakt worden aan het geheel, en ik noem de vraag, dn hoeverre wij mogen spreken van natuurlijke theologie, voor de beantwoording daarvan kunnen we verwijzen naar de verklaring van den Catechismus door Prof. Schilderles), en ik noem de vraag naar het aanknoopingspunt, waarover in den laatsten tijd zoo heel veel te doen is, en die ons voor groote problemen stelt. Ik mag verder wel verwijzen naar een opmerldng in ons blad van Prof. Schilder over deze kwestie in de Persschouw van ons blad, 19e jrg, nr 45, pg, 359. is")

5. De Vaderlijke verklaringen, die God, staande in de verbondsrelatie, ons geven wil, zet Hij In

129') Schilder in de verklaring van den Cat.: Wij gelooven niet meer aan een natuurlijke theologie, pg. 9; Hun discipelen (van den Heidelberger), groot gebracht bij hun christelijk leerboek, hebben, langzaam maar zeker, de „natuurlijke theologie" en het natuurlijk redelicht, het vertrouwen opgezegd, pg. 11; alle lofzeggiiig op de „natuurlijke theologie" strandt op dit woord (het woord van de Dordtsche Leerregels, dat de mensch het eenig licht der natuur bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt, en passim. De kwestie der natuurlijke theologie is wel zeer brandend geworden, toen in Duitschland de „Duitsche Christenen" er toe kwamen, uit het gebeurde op politiek gebied — de leiding aan Hitler — conclusies te trekken als zou God daardoor geopenbaard hebben, dat in de kerk iets dergelijks geschieden moest en die ook verder in bloed, ras en bodem openbaringen Gods vinden.

Ook in ons land houdt men zich veel bezig met de natuurlijke theologie, denk maar aan de aflevering van „Onder Eigen Vaandel", Juli 1938, met artikelen van Ds A. A. van Ruler en Prof. Haitjeraa.

130) Prof. Schilder spreekt over een vraag van Ds Plomp: „Waar ligt het aanknoopingspunt? " In het algemeen zou ik willen antwoorden: geef dat heele „aanknoopingspunt" (dat van der Leeuw — zelfs hij — terecht een afschuwelijk woord noemt) maar cadeau aan Barthianen etc. Ik geloof er niets van. Een „punt" bestaat trouwens niet; en „aanknoopen" doet men slechts, als er, o neen, geen vlakken (want die bestaan ook niet) maar konkrete werkelijkheden zijn; en die moeten beide historisch-konkreet zijn: anders valt er niets aan te knoopen.

Schilder gaat dan voort en betoogt, dat het zwaartepunt ligt in de openbaring, die immers doorzichtig is, ook voor wie weigert. En voorts: God maakt de d o o d e n levend. „Geen aanknoopingspunt, maar de visie der Dordtsche Leerregels".

Zijn ondoorgrondelijke genade ook voort na den zondeval. Zij dragen dan een soteriologisch karakter, waar zij als Middelpunt hebben den Middelaar van het genadeverbond, onzen Heere Jezus Christus, maar doen dit niet in een bloote mededeeUng van leer"!)^ God heeft den „gespreksvorm" 131) verkoren, een j, verhaal over Zichzelf' isi) gegeven.

6. De „bijzondere" openbaiing Gods vinden wij in de Heilige Schrift, die geheel en al woord Gods is.

7. De mededeelingen der Sdirift geven zuivere openbaring van God, zij het dan niet de adaequate. "2) We wijzen daarom allerlei opvattingen af, als zou God voor ons nog de verborgene zijn, willen niet spreken van irrationeel, paradox, antinomieën, ergernissen voor het verstand en dergelijke. We hebben in de HeiUge Schrift waarheid over God en Zijn werken, en kennen Hem nu, zooals Hij is. In dien zin kunnen we zelfs spreken van theologia gloriae. Maar allen nadruk leggende op de waarheid, die we hebben, willen we toch niet vei-geten, dat onze kennis van God Hem niet uitput. Alleen de Geest van God onderzoekt de diepten Gods, 1 Cor. 2:10. Zelfs in den hemel komen we niet toe „aan de visio Dei per essentiam, het zien van Hem naar Zijn wezen, i^s) Ja, hoe meer onthulling van Hem, des te meer mysterie. God gaat niet verder, Zich te openbaren, zonder Ie gelijk het wonder grooter voor ons te maken." ^^^) „Maar de geloovige kent die mysteriën toch; ze zijn hem geen dwaasheid en ergernis meer; Hij bewondert er Gods wijsheid en liefde in. Secretum Dei intentos debet facere, non adversos (Augiistinus, de geheimen moeten ons gespannen maken, geen vijanden). Het komt daarom in hem niet op, dat zij zijne rede te boven gaan, dat zij supra raüonem zijn; hij voelt ze niet als een drukkenden last, maar als een bevrijding voor zijn denken. Zijn geloof gaat in bewondering over, zijn kennis eindigt in aanbidding, en zijn belijdenis loopt in een lofen danklied uit." i^s)

8. De Heilige Schrift is de volkomen openbaring. Aanvulling langs den weg der rede of langs den weg der mystiek is uitgesloten, i^e)

9. De Heilige Schrift is als woord Gods ook in dien zin betrouwbaar, dat we op geen enkele wijze van dienstknechtsgestalte der Heilige Schrift kunnen spreken. God heeft Zich niet vernederd in de inscripturatie der Schrift. Als Kuyper en Bavinck van dienstknechtsgestalte spreken, bedoelen zij dit geheel anders dan de dialectische theologen, i")

10. De Heilige Schrift behoeft niet door het wonder van het actuëele spreken Gods tot openbaring te worden, er moet niet een oogenblik komen, dat de Geest gaat heerschcn over de letter. God spreekt tot ons in Zijn Woord en het is voor ieder, die gelooft, een kracht Gods tot zaligheid, en werkt den dood voor een ieder, die het verwerpt.

11. Geloof heeft in de Heilige Schrift onderscheidene beteekenissen. Het kan den zin hebben van de gezonde leer der godzaligheid (1 Tim. 3:9). Timotheüs is opgevoed in de woorden des geloofs, d.i. door de leer der godzaligheid (1 Tim. 4:6). Sommigen zullen afvallen van het geloof, d.i. van de gezonde leer (1 Tim. 4:1). Soms wordt het geloof tot een enkele zaak bepaald (Matth. 9:2), soms wordt de gave om wonderen te doen, geloof genoemd (1 Cor. 13:2).

Heel vaak echter heeft geloof in de Schrift de beteekenis van „waar zaligmakend geloof", de religieuze verhouding tot God, waardoor we Zijn woord voor waarachtig houden en steunen op de genade Gods in Christus Jezus, onzen Heere.

12. Geloof in den laatsten zin is heel moeilijk definieerbaar. De woorden van den Heid. Cat. in Zondag 7 moeten we meer zien als een besdirijving dan als een definitie. „Ten aanzien van de vraag, waarin de eigenlijke natuur van het geloof gelegen is, loopen de antwoorden zeer uiteen." i^^) Men kan het noemen den band der ziel aan Christus, de inplanting in Christus, het kleven aan Gods woord, het amen-zeggen op Gods beloften, het vertrouwen op Gods gewisse beloften, de vaste en zekere kennis van Gods goedgunstigheid tegenover ons, het toevlucht nemen tot de barmhartigheid Gods in Christus enz. enz.

13. Uit de vele omschrijvingen, die men van het geloof gegeven heeft, zij in ieder geval duidelijk, dat het geloof iets is van den geheelen mensch. Het is niet iets, wat men met zijn verstand doet, of met zijn gevoel, het is een zaak van het „hart", in Schriftuurlijken zin, „hart, van waaruit de uitgangen des levens zijn." (Spr. 4: 23.)

131) Bavinck, a.w. 360; Schilder, Catechismusverld, , 154. 132) Schilder, Wat is de Hemel? pg. 160; Berlsouwer, Problemen der Schriftcritiek, 380—382. Zie ook Catechismusverklaring, 154 (nimmer is de openbaring uitputtend, nimmer alles zeggend, nimmer „adaequaat") maar dan toch naar vi^aarheid.

133) Schilder, Wat is de Hemel? 160, 161, cf ook 188. 134) Kraan, a.w. 34. 135) Bavinck, a.w. 669.

136) In theorie gemeengoed van alle Gereformeerden. Ik noem maar de woorden van Dr Kuyper — en alle mystiek, die ook daarna nog deze afzonderlijke, persoonlijke openbaring voorwendt, verijdelt het organisch bestel des Heeren, Ene. II, 353. Maar in de praktijk!

137) Zie verder Berkouwer, Probleem der Schriftcritiek, 380—382.

138) Bavinck, I, 614, IV, 101 sqq.

14. Het geloof naar de Schriften is dan ook geheel iets anders dan het z.g.n. historisch geloof. Vanzelfsprekend is er zooiets als historisch geloof. Men kan denken, dat, wat in den Bijbel staat, waar is, zooals ik ook denken kan, dat de berichten van - Reuter of van het Duitsche Nieuwsbureau waar zijn. Alleen, men sta critiscli tegenover het woord „historiscli" en tegenover „geloof'. En men meene niet, dat het ware geloof historisch geloof is met een plus, vertrouwen of wat dan ook. Natuurlijk zit er in het ware geloof heel wat „his^ torie", heel wat aannemen van feiten, maar het ware geloof is „in beginsel en wezen anders dan het historisch geloof', i^o)

15. Het ware geloof brengt zijn zekerheid mee. We gaan maar niet „uit geloof tot geloof", zooals de Barthiaansche theologie Rora. 1:17 uitlegt, we bevinden ons maar niet op den smallen weg van openbaring tot openbaring ^'^°), door het geloof roemen we in God en prijzen het onfeilbaar woord: we weten zeker, dat alles, wat God geopenbaard heeft, waarachtig is. En we willen gaan van kennis tot kennis, tot in den hemel toe.

16. Het ware geloof brengt ook zijn zekerheid mee aangaande Gods beloften in Christus, een zekerheid, want God heeft gesproken.

17. In de verhouding: geloof en openbaring, late men zich niet door geroep van intellectualisme verleiden om het volstrekte gezag der Heilige Schrift los te laten en eenige zekerheid te zoeken in beleving en men zij ook niet bang voor verwijten, dat aan Gods souvereiniteit te kort gedaan wordt door het geloof, dat de Heilige Schrift in die letters metterdaad het woord Gods ds.


121) Bavinck, Geref. Dogmatiek, I, 310. 122) Aangehaald bij GoUwitzer, art. in Abendmahlsgemeinschaft, 104. 123) Bavinck, a.w. 293, 295.

124) Dr E. D. Kraan, Openbaring en Mysterie, pg. 26. 125) Bavinck, a.w. pg. 322; Honig, Handboek, 70. 126) Reformatie, 20e jaargang, nr. 22, pg. 173. 127) Heering, Geloof en Openbaring, 82, 83. 128) Bavinck, a.w. 337; Honig, a.w. 79.

139) Bavinck, II, II, 119. 140) Schilder, Catechismusverklaring, 170.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's