Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waar was Jezus tusschen „graf en hemel” ?

II.

Hoe vaak voer Jezus op ten hemel?

De hypothese van een „herhaalde hemelvaart" van Christus, wijl Deze terstond op den dag Zijner opstanding de eerste schrede op den weg der verhooging zou hebben laten volgen door een tweeden ontzagwekkenden „sprong" omhoog en door Zijn hemelvaart terstond zou zijn voortgevaren van den eersten tot den tweeden „trap" Zijner verhooging, maar dan telkenmale op Zijn schreden zou zijn teruggekeerd, om de aarde en den kring der Zijnen met een kort bezoek te frequenteeren, moet als een onhoudbare misvatting worden losgelaten voor wie buigen wil voor de klemmende openbaring van het onloochenbare karakter van Gods werkmethode in het verlossingswerk van Christus, n.l. dat Zijn groote heilswerken nietw orden herhaald. Dit is één der grondbepalingen van de wet, volgens welke het gebouw van Gods heil in Christus is opgetrokken. Alles wat Christus gedaan heeft ter verlossing, heeft Hij slechts éénmaal gedaan en was dan zóó goddelijk algenoegzaam en absoluut afdoende, dat Hij nooit ook maar even op Zijn schreden behoefde terug te koeren, om nog iets aan het eenmaal volbrachte te veranderen of aan te vullen. Elk werkstuk, dat uit Zijn Middelaarshanden kwam, was altijd ten hoogste „af" en ontving het loon van de goedkeuring des Vaders. Nooit behoefde Hij iets „over te doen", nooit vroeg eenige arbeid revisie of correctie. Daarom is „herhaling" van eenig werk of onderdeel ten eenenmale met de volkomenheid van Zijn arbeid onvereenigbaar. Alles wat Christus ter verlossing gedaan heeft, was „eenmalig". Christus is éénmaal geboren; de tijd, wanneer en de plaats waar dit feit geschied is, is nog aan te wijzen: te Bethlehem in de dagen van Augustus. Christus heeft éénmaal geleefd op aarde, den tijd van een kort menschenleven, drie en derdg jaren in het land Palestina. Hij heeft éénmaal geleden, het was onder Pontius Pilatus. Hij is éénmaal gestorven, het was op den heuvel Golgotha. Hij is éénmaal opgestaan, het was in Jozefs hof. Hij is ook éénmaal ten hemel gevaren: op den Olijfberg bij Jeruzalem. En Hij zal éénmaal wederkomen, de tijd en de plaats zijn door God bepaald.

Deze eenmaligheid der heilsfeiten is zoO' stringent, dat de Schrift ze vaak naast elkaar noemt als een successie van gloriedaden. Een bekend voorbeeld daarvan is de „serie" verlossingswerken, opgesomd door Paulus in Flllppenzen 2. Menschwording, lijden, sterven, kruisdood, opstanding, hemelvaart, wederkomst worden daar in één adem genoemd als één keten des heils. Soms ook worden slechts enkele van deze daden naast elkaar gezet en met elkaar in verband gebracht, waarbij dan het karakter van het „eenmalige" van de gelijksoortige feiten wel duidelijk in het oog springt. Zoo zet Jezus Zelf Zijn hemelvaart in verband met Zijn komst op aarde in Zijn gesprek met Nlcodemus. „Niemand is opgevaren in den hemel dan die uit den hemel nedergekomen is, namelijk' de Zoon des menschen die in den hemel is" (Joh. 3:13). Uit deze woorden van den Heiland blijkt, dat we wel zeer voorzichtig moeten zijn met onze conclusies, die we uit werkwoordstijden zouden willen trekken. De Heiland wijst Nicodemus erop, dat niemand over hemelsche dingen kan spreken als Hij, daar Hij uit den hemel nedergedaald is, en nu grijpt Hij vooruit op de hemelvaart door over Zichzelf te spreken als de Opgevarene (perfectum!), , terwijl deze hemelvaart nog in het verre verschiet lag! In een enkelen zin wordt hier Christus' komen en gaan, van en naar den hemel samengevat; en door de juxtapositie van menschwording, hemelvaart en, volgens enkele handschriften, ook Zijn zijn in den hemel, blijkt wel duidelijk, dat elk dezer feiten maar éénmaal heeft plaats gehad. Datzelfde zien wij ook in Efeze 4: 9 en 10, waar nederdaling ter aarde en opvaart ten hemel als gelijkwaardige daden naast elkander worden gezet: „Het: Hij is opgevaren, echter wat is het anders dan dat Hij ook is nedergedaald naar de lagere deelen der aarde? De Nedergedaalde Zelf is ook de Opgevarene boven alle de hemelen." (K. V. Greijdanus). Als dan de hemelvaart een gelijkwaardig feit is als de menschwording, is het dan niet duidelijk, dat beide voor geen herhaling vatbaar zijn?

Maar een alles afdoend bewijs voor de wetmatigheid van het eenmalige van Christus' verlossingsdaden, die ook op de hemelvaart van toepassing Is, vinden wij in het betoog van den brief aan de Hebreen, hoofdstuk 9. Hier wordt de parallel tusschen de Oud-Testamenüsche bedeeUng der schaduwen en de Nieuw-Testamentische der vervulling in Christus, die het thema van dezen heelen brief vormt, doorgetrokken In een vergelijking, van den offerdienst, zooals deze in tabernakel en tempel door de priesters werd gepleegd met den offerdienst van den Hoogepriester der verworven goederen. En wat Is nu het kenmerkende van dien Oud-Testamentischen offerdienst? Dit, dat heel deze dienst zijn armoede manifesteerde in zijn absolute ongenoegzaamheid. En dat ongenoegzame bleek vooral Meruit, dat de offeranden tot in liet oneindige toe moesten herhaald worden. Niet één enkel offer was voldoende; nauwelijks was de rook van het ééne offer in de lucht verdwenen, of een nieuw offer moest worden ontstoken; en ZOO' werd het één aanhoudende stroom van offerbloed en nooit sprak God: het is genoeg. Want het bloed van stieren en bokken is ongenoegzaam om ook maar één zonde te bedekken. Daarom riep al dat bloed om een ander offer, en toen dat bloed eenmaal gevloeid had, zelde God: het is genoeg! dit offer behoeft nimmer herhaald te worden!

En nu plaatst de schrijver dat genoegzame van het ééne offer van Christus voortdurend tegenover het ongenoegzame van al die schaduwachtige offeranden.

De vergelijking wordt toegespitst In de laatste verzen, 24—28. Deze hoofdwaarheid wil de schrijver bij zijn lezers inhameren: al wat Christus éénmaal gedaan heeft, door één enkele daad, heeft kracht en waarde voor de eeuwigheid! Het is de eeuwigheidswaarde van iets, dat in den tijd geschied is. Zooals ons menschenleven maar één keer geleefd wordt, maar vruchten draagt voor de eeuwigheid en de mensch bezig is zich door zijn daden een eeuwig loon te verzamelen, zoo draagt ook Christus' werk het loon der eeuwigheid in zich. „Gelijk het den menschen gezet is éénmaal te sterven en daarna het ooi-deel", dat Is de tijd in

verband met de eeuwigheid en de eeuwigheidswaarde van het tijdelijke en vergankelijke, welnu „alzoo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen", dat is de eeuwige kracht van het in den tijd gebrachte offer van Christus, die in staat is den doem van het eeuwige oordeel te nivelleeren.

Deze gedachte wordt nu verder uitgewerkt en toegepast óók op de hemelvaart en de wederkomst van Christus. De vergelijking met den tempeldienst wordt volgehouden. De priesters moesten „te allen tijde" in den eersten tabernakel ingaan, om de diensten te volbrengen, en de hoogepriester eenmaal 's jaars in den tweeden, om te offeren voor zichzelf en het volk, , „maar Christus is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, éénmaal ingegaan in het heiligd o m" een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende" (vs 11 en 12). Met dezen „tabernakel" kan niet bedoeld zijn het lichaam van Christus, zegt Grosheide in zijn Kommentaar (blz. 247).

Een vergelijking met hoofdst. 4:14 doet zien, dat wij hier aan den hemel te denken hebben: „wij hebben een gi-ooten Hoogepriester, die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus den Zoon Gods". „Deze laatste plaats doet zien, dat we bij skènè het best denken aan de lagere sferen des hemels, welke Christus als een voorhof door te gaan had, alvorens Hij kon „offeren" in het hemelsch heiligdom" (Grosheide). Wel zeer duidelijk wordt hier geleerd, dat de hemelvaart net zulk een éénmalig feit is geweest als Zijn offerande aan het kruis. Deze gedachte wordt nog eens herhaald in vers 24, waar gezegd wordt: „Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons, noch ook opdat Hij ziclizelven d i k w ij 1 s zoude opofferen, gelijk de hoogepriester alle jaar in het heiligdom ingaat met vreemd bloed, anders had Hij d i k w ij 1 s moeten lijden van de grondlegging der wereld af; maar nu is Hij éénmaal in de voleinding der wereld geopenbaard om de zonde te niet te doen door Zijns zelfs offerande". En dan volgt de reeds besproken vergelijldng met het sterven van den mensch en diens verschijnen in de eeuwigheid. Net zooals de hoogepriester in het aardsche heiligdom inging, zoo is Christus in het hemelsche ingegaan, maar dan niet om dien in-troïtus vaak te herhalen zooals die typische priesters, maar om Zijn intocht onder jubelgezang van al de hemelingen slechts één keer te volbrengen. Op dat eenmalig karakter wil de schrijver allen nadruk leggen. „De schrijver gaat uit van het feit, dat Christus in den hemel verscheen, dat feit was niet in geding. In geding is slechts het karakter van het ingaan in het heiligdom, bepaaldelijk de kracht, de uitwerking daarvan" (Grosheide). En die uitwerking is om in den hemel voor het aangezicht Gods te verschijnen met Zijn offer, „ons ten goede", en dat niet om het dikwijls te doen, maar eens voor goed. „D« verschijning van Christus in den hemel draagt een plaatsbekleedend karakter, is om iets voor ons te doen" (Gr.). En als vers 26 zegt, dat Hij „éénmaal in de voleinding der eeuwen is geopenbaard", dan ziet dit eveneens „op het verschijnen voor Gods aangezicht in den hemel", wel niet „mtsluitend", want „het ziet op het werk van Christus als één geheel, van Zijn komst in het vleesch tot bet gaan in het hemelsch heiligdom." (Grosheide).

Zoo stelt dit hoofdstuk uit den brief aan de Hebreen wel onwederlegbaar het eenmalig karakter van de hemelvaart in het licht, en verbindt deze met het volkomen genoegzame van het ééne offer van Christus en eveneens met het feit dat Hij straks éénmaal zal wederkomen. „Hij zal ten anderen male zonder zonden gezien worden van degenen, die Hem verwachten tot zaligheid". Zooals Hij den eersben keer op aarde kwam, beladen met de zonde der wereld, zoo zal Hij eenmaal zonder dien last der zonden, als de Overwinnaar, wederkomen. Hij ging éénmaal heen en voer ten hemel op vol eer, en Hij zal éénmaal wederkomen.

Wie aan dit karakter der eenmaligheid van de hemelvaart tornt, raakt tegehjk ook het karakter van de andere heilsfeiten en maakt ze alle, ongewild en onbedoeld, relatief. Terecht heeft Dr Goslinga Merop als een gevaar gewezen. „Natuurlijk denkt Ds Tom daaraan niet." En deze bevestigt dit door te betuigen: „Inderdaad. De Heilige Geest is éénmaal gekomen ... Hetzelfde kan gezegd worden van menschwording en opstanding." Maar hij voegt er aan toe: „Waar de hemelvaart in tegenstelling met menschwording en opstanding een verandering is van plaats (spaüëering van Ds Tom), kan niet zonder meer gezegd worden, dat de gedachte van een voorloopige en definitieve hemelvaart als in strijd met de analogia fidei moet worden afgewezen." Deze redeneering is echter volkomen onjuist. Is de hemelvaart een verandering van plaats in tegenstelling met menschwording en opstanding? Was de menschwording geen plaatsverandering? Is de Opgevarene niet De-' zelfde als de Nedergedaalde (Joh. 3:13)? En waarom zou het feit, dat de hemelvaart een plaatsverandering is, evenals dus de menschwording, het recht geven, om dit heilsfeit relatief te gaan stellen?

Zeker, Ds Tom denkt er niet aan het heilsfeit an de hemelvaart relatief te maken. „Na de defiitieve hemelvaart van Jezus kan er van een elkens verlaten van den hemel door Jezus geen sprake meer zijn", anders zouden wij, inderdaad, in strijd komen met „het duidelijke woord van Petrus uit Hand. 3:21." Maar een op-en-neder stijgen van de Jacobsladder vóór de „definitieve" hemelvaart is in strijd met „het duidelijke woord" an den Hebreêrbriefschrijver.

En als nu de vraag gesteld wordt, of Christus wel „incognito" in den hemel kan vertoeven, ot welke vraag de hypothese van Ds Tom aaneiding geeft, dan wel of Hij incognito op aarde erwijld kan hebben, tot welke gedachte de gangare, Schriftuvu-lijke opvatting moet leiden, dan an worden opgemerkt, dat dit laatste in het geeel niet voor een moeilijkheid ons plaatst, daar et , ; incognito" behoort tot de wezenshoedanigeden van een pneumatisch lichaam, waarmede de eiland tijdelijk in een sarldsch wereldbestaan oest verkeeren.

Maar op de bgstaans wij ze van Christus' erblijf op aarde „tusschen graf en hemel" komen ij in een volgend artikel terug.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1940

De Reformatie | 8 Pagina's