Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te dien dage zullen z' in onmacht vallen, — de schoonste maagden, de strijdbare knapen, — van dorst, — die zweren bij de schuld van Samaria, die zeggen: „Bij het leven van uw God, o Dan!" en: „Bij het leven van de beêvaart naar Berseba!" Ja, vallen zullen z' en niet weder opstaan. Amos 8 : 13, 14.

De nog niet „gelukkige" Inconsequentie.

(Vertaling prof. dr C. van Gelderen).

Wanneer we menschen ontmoeten, die uitgaan van een verkeerde grondstelling of beschouwing, maar die dan soms een practijk erop nahouden, waarin meer dan wel minder, beter wordt gehandeld, dan feitelijk in de lijn dier onjuiste beschouwing zou passen, dan zeggen we vaak: dat is een gelukkige inconsequentie.

Maar er zijn ook ongelukkige inconsequenties. Elke van haar voert mede tot den duivel.

In onzen tekst stuiten we op zoo'n nog volstrekt niet „gelukkige" inconsequentie der gelijkschakelaars uit Amos' dagen. Spreken we hier van „gelijkschakelaars", dan herinneren we aan hetgeen we eenige weken geleden hier hebben geschreven, toen we voor het eerst den profeet Amos lieten spreken. We zagen toen, hoe in het tienstammenrijk, m tegenstelling met het rijk der twee stammen, de koning Jerobeam uit vermeend staats-, en uit eigenbelang, de „religie" had ingeschakeld in het staatsieven. Ofschoon de wet des Heeren dit uitdrukkelijk verbood, wijl volgens die wet de priester zelfstandig tegenover den koning moest staan en geen willoos werktuig der staats^ machinerie mocht wezen, had Jerobeam het toch anders beschikt. Uit vrees, dat na de scheuring tusschen de tien en de twee stammen, zijn eigen onderdanen, thans van Jeruzalem afgescheiden, toch weer naar Jeruzalem als religieus centrum, als tem pel stad, zouden heengetrokken worden, want o, die religie is zoo taai! —, had hij de aloude bedevaart naar Jeruzalem eenvoudig afgeschaft. Men kon zichzelf wel bedienen: het tienstammenrijk was autark, en zou zich heusch niet laten beheerschen door een volks min derheid. De minderheden moesten liever naar het groot-Israëlietische Rijk komen, dan omgekeerd. Daarom had Jerobeam in twee plaatsen, vallende binnen zijn eigen rijksgebied, in Dan (ten Noorden) en ia Biethel (ten Zniden) religieuze centra ingericht, met den bekenden kalverendienst. Men kon dan daarheen bedevaarten organiseeren, in volkschen zin. (1 Kon. 12:28—29). Tusschten beide plaatsen was dan weer eenig verschil. „De cultus (eeredienst) van Bethel was veel meer nationaal dan locaal. Bethel's tempel was het centraalheiligdom van het tienstammenrijk. Tegenover het nationale, het centrale van Bethel had de cultus in Dan slechts provinciale beteekenis." (Van Gelderen). Te Bethel zetelde, om zoo te zeggen, de religieuze r ij k s leider, te Dan de religieuze gouwleider. Dan was meer ©en uithoekL

Jerobeam had daarmee ongetwijfeld een „goeden slag" geslagen: de totaliseering getuigde van staatsmanschap. Hij had ook zijn „jeugd" gevormd: een nationale jeugdactie, op nationale leest geschoeid, maar heusch' niet met verwaarloozing der religieuze beseffen! Amos kent ze ook wel, die Jerobeam-jeugd. Het zijn sportieve jongelui, een krachtig ras, heroiek genoeg. „De schoonste maagden", zuiver ras. „De strijdbare knapen", — dapper, verbeten, de tanden op mekaar (vs 3), En o zoo lang had men het nationale leven er mee kunnen bouwen en bezielen.

En toch — '

Toch bleven ook iii het tienstammenrijk oude tradities taai. Hoewel Jerobeam zijn menschen van het tweestammenrijk had willen verwijderd houden, bleek het toch', dat op den dum- het heimwee naar de oude rijksgi^enzen, van vóór de scheuring, velen af en toe te machtig werd. Oudtijds, vóór de rijksscheuring, had men de grenzen van het rijk aldus aangegeven: „van Dian tot B e r s e b a". Dat was in de dagen van den grooten Salomo ZOO' geweest. „Dan", , iu de noordmark, „Berseba" in de zuidmark. "O ja, als de grenzen van Dan tot Bethel loopen, is het goed leven, onder een goeden leider. Maar stel u toch eens even voor, dat de grenzen weer loopen ivan Dan tot Berseba? Berseba, de Saar, de Boekowina, de Oostmark, Vlaanderen, het wordt alles op zijn beurt terug verlangd: heim ins Reich, Groot- Dietschland, Gi-oot-Isi-aël!

Geen wonder, dat er menschen zijn, die „hoe^ wel tot het tienstammenrijk behoorende", toch wel graag naar Berseba op pelgrimage gaan. „Van de pelgrimstochten uit het tienstammenrijk naar Berseba weten we alleen door een paai' uitspraken van Amos, 5:5, en 8:14. Een zonderlinge pelgrimstocht! Bethel, het koninklijke centraalheiligdom (Amos 7:13) voorbij. Vlak langs Jeruzalem — het schrikbeeld van den eersten Jerobeam (1 Kon. 12:26—27). Door heel de lengte van Juda heen, langs Bethlehem, Tekoa (de woonplaats van Amos) en Hebron, bereikten ze eindelijk Berseba, de plaats, waar Jahve in den grijzen voortijd verschenen was aan Izaak en Israël (Gen. 26:23—25; 46:1—4), aartsvaders, naar wie ze gaarne hunne heiligdommen noemden (Amos 7:9), (Van Gelderen).

Is 't niet prachtig? De traditie herleeft; ze hebben het er voor over, zidi van den Judeeschen Corridor te bedienen! Een gelukkige inconsequentie! Een „deur der hope"?

Ja, zoo spreekt wie gauw tevreden is. Maar Amos, al ziet hij de inconsequentie, is niet tevreden. Het is toch nog maar een ongelukkige inconsequentie. Amos komt zelfs tiit den Judeeschen Corridor heelemaal naar het tienstammenrijk toe, om tegen den afval te getuigen. Gij komt wel in de buurt van Jeruzalem, maar er niet in, — en in Berseba doet ge nog aan afgodischen cultus! De Messiaansche wegen, die over Jeruzalem loopen, en die door de w e t, het Woord, afgeteekend zijn, die laat.ge nog Uggen. Uw voet betreedt den Judeeschen bodem, van Oud-Abrahams land. Maar uw hart bekeert zich niet tot Abrahams geloof. Dies zijt ge ook zijn ware kmderen niet; het zaad, het echte Messiaansche zaad van Abraham, wordt gevormd door de verbondsgetrouwe geloovigen. Zoo profeteert hij; dat ze Tekoa aandoen, heeft hem nog heelemaal niet soepel gestemd.

Want al zijn ze „religieus", ze moeten het Woord gehoorzamen, anders is hun religiositeit afval. Daarom kunnen ook de volksche leuzen en eedsformules, zelfs al zijn ze , Jingesteld" op de Berseba-pelgrimages, en dus zoo'n beetje in Amos' lijn wat de waardeering van den ouden stamverwanten bodem betreft, Amos toch niet bekoren. Zooals wij tegenwoordig onze „volksche" spreekkoren hebben, en onze „volksche" leuzen, en onze kern-spreuken, op spandoeken hoog boven de straat te lezen, zoo had men destijds zijn religieuze eeden. „Bij den God van Bethel!" „Bij de bede vaart naar Berseba!" Men zou vandaag er een postzegel van maken. Een gedenlczegel. Een fraai ontworpen propaganda stempel er bij! Maar o Dan, die „god" bij wiens leven ge zweert, is een afgod. Hij is de schuld van Samaria, d.w.z.: de groote zonde van het tienstammenrijk, waarvan Samaria de hoofdstad is. Heel dat stierbeeld van Bethel, ook dat van Dan, ook de onzuivere cultus van Berseba, is schuld. „De Schuld van Samaria", — DAT zou Amos liever in het poststempel bij dien mooien fonkelnieuwen naüonalen postzegel als tekst opnemen, het schandaal van Samaria, zóó altlians in Amos' profetische „onbarmhartige" qualificatie. En als ze een „hoe-zee", een religieus-nationaal „hoezee" uitbrengen op „den bedevaart naar Berseba", an bedoelen ze wel er op te pochen, dat ze och heel wat er voor over hadden („een buitenandsche reis" voor religieuze volksverbondenheids manifestatie), maar Amos is niet tevredengesteld. ok zoo'n lange tocht verzoent de zonde niet. Die wordt er alleen maar door verzwaard, ant men houdt onder alle Dan-, alle Bethel-, elfs alle Berseba-bedrijven vast aan den eigenilligen, onwettigen kalverendienst. „Ze zoeken het overal, behalve bij den waaraclitigen God van de historische openbaring". En daarom zal de straf niet uitblijven; de bUnkende Jenobeamjeugd zal verrotten, in onmacht vallen, versmadhten, zoodra de dag der bezoeking koant.

Elke revolutie brengt de lieden naar voren die laboreeren aan die z.g. „gelukkige inconsequenties".

Ze hooren bij een organisatie, waarin feitelijk voor een christen geen plaats is. Maar ze doen nog dit, en ze doen nog aan dat. Ze hebben hteusch nog niet alles afgeschud! Handelt zaditkens! Loopt niet te hai-d van stapel!

Maar de Kerk noeme al zulke inconsequenties ongelukkig, want ze brengen n i e t op de Messiaansche lijn. En ze sussen de conscientie. Ze laten de toeziende, de Jerobeams, die pas met nieuwe of herhaalde vrijheidsbeperkmgen gaan ingrijpen, als het de spuigaten uitloopt, paradeeren als toch ook nog wel verdraagzaam („ge wordt er in uw religie vrijgelaten''). En ze wisschen tenslotte de grenzen tusschen Jeruzalem en Berseba, tusschen Jeruzalem en Bethel-Dan uit!

Niet naar Berseba terug om een dronk te wijden aan de edele traditie van 't voorgeslacht. Maar in Jeruzalem gebleven om te drinken uit de fonteinen des heils, en te weiden in de grazige weiden. „De weide nii is het Woord".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1940

De Reformatie | 8 Pagina's