Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFD ARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFD ARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

WOORDGEZAG of WETENSCHAPSDWANG

VII.

(Slot).

HET CONCRETE SPREKEN VAN DE SCHRIFT WEGGEREDENEERD.

Ds Luiks is nu wel gedwongen, met dit schema uitwendige-inwendige heiligheid te naderen tot de verschillende teksten die over deze zaken spreken. En dan kan het niet anders, of dan komt hij in botsing met het concrete spreken van de Schrift. Zoo met Hebr. 10 : 29, waar de schrijver van den Hebreënbrief heel duidelijk spreekt van de verbpndswraak in het Nieuwe Testament. Immers, zegt hij daar: Hoeveel te zwaarder straf meent gij zal hij waardig geacht worden, die den Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan.

Ds Luiks moet nu wel beweren, dat hier een uitwendige heiliging bedoeld wordt. Maar dat hier wel degelijk sprake is van ook inwendig geschonken genadegaven die toch versmaad en verworpen worden, blijkt b.v. uit de uitlegging die Prof. Grosheide in zijn Kommentaar geeft. Deze schrijft rustig, dat hier sprake is van een genade, , , die door den Geest wordt geschonken en die in hubris wordt versmaad". En even eerder: , , De Geest is het, Dïe de genade werkt in de harten, waartegen ingaan, die moedwillig zondigen". Pag. 298. Alleen een uitwendige heiliging? En die genade in de harten dan?

Met 2 Petr. 2 : 1 wordt al even^oo gehandeld. Daar staat geschreven van dwaalleeraars, die den Heere, die hen gekocht heeft verloochenen, dat zij een haastig verderf over zich brengen. Lees U nu eens, wat Ds Luiks daar-^ over schrijft. , , De gemeente als geheel is gekocht .... en als zoodanig haar leden, DUS OOK DEZE DWAALLEERAARS. Maar persoonlijk waren zij niet gekocht" (Kapitaalzetting van mij). Waren zij nu gekocht, ja of neen? Ja, zegt Ds Luiks in den eersten zin; neen, zegt hij in den tweeden.

Prof. Greijdanus zegt van deze lieden: „Ze hadden leden van 's Heeren gemeente mogen Worden, deel van Zijn verloste volk mogen heeten. Hem als hunnen Heere mogen leeren aannemen en belijden, om door Zijn heil zich verkwikt te voelen. Desniettemin verwierpen zij Hem daarna door hun leven in de zonde, en verdraaiing der genadeleer. Dan was hun hart nooit wezenlijk vernieuwd geweest". Kommentaar, pag. 289. En toch alleen een uitwendige heiliging? Terwijl zij zich „door Zijn heil verkwikt" gevoelden. Een uitwendige verkwik­ king?

Verder meent Ds Luiks te moeten onderscheiden tusschen verbondskinderen en schapen van Christus' kudde. Nu is hij hier, dunkt ons, op een heel gevaarlijk pad. Wie b.v. Jeremia 23 en Ezechiël 34 leest, zal onmiddellijk zien, dat daar de kudde juist wel het verbondsvolk is, en de schapen de verbondskinderen. En'zoo is het ook in Joh. 10. Zeker, de schapen hooren Christus' stem. Maar schapen hier gelijk te stellen aan uitverkorenen of wedergeborenen, — dat strijdt met het concrete spreken van de Schrift. Zoo zegt Dr C. Bouma in zijn , , Korte Verklaring" op Johannes, dat de schapen die door de dieven gestolen en geslacht worden, beelden zijn van de zielen, die door hun valsche leidslieden in het eeuwig verderf gestort worden. Pag. 140. Als Ds Luiks zegt, dat de „Zijnen", die Hem verworpen hebben (Joh. 1 : 11), wel verbondskinderen w; aren, maar geen schapen van Zijn kudde, want die hooren Zijn stem (Joh. 10 ; 27), dan wordt hier wel een heel vreemde onderscheiding ingedragen in het concrete spreken van de Schrift. Wel verbondskinderen, maar geen schapen van Zijn kudde! Dat zou dan parallel loopen met de onderscheiding: , , wèl in het verbond-naarzijn-uitwendige-zijde, maar niet verkoren". Dat dit de bedoeling van het spreken van Jezus in Johannes 10 zou zijn, lijkt ons wel heel onwaarschijnlijk. Want de „schapen", waar Hij daar van spreekt, is v; ^el degelijk ook de Israëlietische bondsgemeente. Zoo zegt J. van Andel op zijn Kommentaar op Johannes: , , De schaapskooi stelt de gemeente Israels voor" (Pag. 208), en gezien in het licht van de boven geciteerde plaatsen uit de profeten, is het wel duidelijk, dat Christus zich hier aansluit bij het profetische spreken van het Oude Testament, dat Israël telkens weer ziet als de kudde, de schapen van den grooten Herder. Of ook Zach. 11. Zij waren wel degelijk schapen, maar ze zijn nu door hun valsche leidslieden verleid. Die Christus' stem hooren, dat zijn die verbondskinderen, die zich van het valsche juk der Farizeeuwsche leidslieden hebben vrijgemaakt, en die, vermoeid en belast als ze onder dat juk waren, hun toevlucht tot Christus gezocht hebben. Maar te zeggen: „wel verbondskinderen maar geen schapen", is dwaasheid, • en spreekt tegen het concrete spreken van de Schrift in, die juist wel wil weten van schapen, die door de dieven en moordenaars worden omgebracht.

Maar Hebieën 6 : 4—8 dan?

Daar wordt gesproken van hèn in de gemeente, die eens verlicht zijn geweest en de hemelsche gaven gesmaakt hebben, en den Heiligen Geest zijn deelachtig geworden, en het goede Woojd Gods, en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en toch afvallig worden. Van dezen wordt gezegd, dat het onmogelijk is, dat zij wederom tot bekeering komen. En de schrijver concludeert hieruit, dat zij wel een heiliging in uitwendigen zin gehad hebben, maar niet de inwendige heiliging. Hoe slecht dit schema uitwendig-inwendig past op het concrete spreken van de Schrift, wordt wel duidelijk, als we alleen maar deze teksten eens even nader bezien; was het verlicht geweest zijn louter uitwendig? En het smaken van het goede Woord Gods, en van de krachten van de toekomstige eeuw? Of het smaken van de hemelsche gaven? Was dat alles louter uitwendig? Of geschiedde dat ook in­ endig? Kan ik iets „uitwendig" smaken? En is er een „uitwendig" deelachtig zijn van den . Geest?

Dat deze menschen den H. Geest niet zaligakend hadden ontvangen, dat zijn wij allen et elkander eens. Maar moet dat nu , (Uitwendig" heeten, en het zaligmakende werk van den H. Geest inwendig heeten? Prof. Grosheide egt in zijn Kommentaar op dezen tekst, dat het hier vooral gaat over de verlichting des verstands door den H. Geest, die ook bij ongeloovigen kan voorkomen. Is dit een „uitwendige" verlichting des verstands, waar tegenover dan een , , inwendige" verlichting zou staan? Laten wij toch aan de H. Schrift niet zulks schemata opdringen. Heel de onderscheiding; inwendiguitwendig, is afkomstig uit een valsche heidensche filosofie, waarin het „inwendige" hooger staat dan het , , uitwendige", maar dat de Schrift niet kent.

Tweeêilei doop?

Neen, zegt Ds Luiks, maar wel tweeërlei beteekenis van den doop. Want , , aan de uitverkorenen brengt hij de gave der.^enade: hij versterkt het geloof". De doop brengt de gave der genade! Dit klinkt wel heel erg roomsch! Denk U in, een sacrament, dat de gave der genade brengt! Aan de niet-uitverkorenen echter slechts het aanbod der genade. Is dit geen tweeërlei doop? Een doop die den een iets anders „brengt" dan den ander? Aan den een een aanbod, aan den ander een gave? .

Waar blijft hier het woord van den Catechismus, dat de sacramenten teekenen en zegelen zijn, door God ingesteld, opdat Hij DOOR HET GEBRUIK DAARVAN ons de BELOFTE DES EVANGELIES des te beter te verstaan geve en verzegele?

Dte Catechismus zou eigenlijk op het synodale standpunt wel ingrijpend gewijzigd moeten orden. B.v. zoo: Wat zijn sacramenten? Sacraenten zijn teekenen en zegelen, door God inezet, opdat Hij aan de uitverkorenen de genade brenge; den niet-uitverkorenen brengt God slechts een algemeen aanbod, gelijk aan dat, hetwelk komt tot Turken en heidenen. Daar zou dan ongetwijfeld deze vraag "aan toegevoegd moeten worden: Hoe weet gij of gij de gave der genade, dan wel het algemeen aanbod door het sacrament hebt ontvangen? Antwoord: Dan dien ik eerst te weten of ik een uitverkorene ben.

Waar blijft hier de BELOFTE DES EVANGE­ LIES? Ds Luiks zal zeggen: er wordt tweeërlei belofte verzegeld: een onvoorwaardelijke, en dat is dan de gave der genade; en een voorwaardelijke: dat is het aianbod der genade. Maar waar spreekt de Catechismus daarvan? Die kent slechts een BELOFTE des Evangelies. Die belofte wordt aan uitverkorenen en niet uitverkorenen beteekend en verzegeld. Beiden gaan onder de ééne Woordpoort door, beiden komen bij het ééne doopvont. Beide ontvangen den éénen Doop. Hét zou strijden met de waarachtigheid Gods, dat Hij in het ééne verzegelde verbondswoord aan den één meer liet verzegelen dan aan den ander. Of, strikter gezegd: aan den één iets anders zou laten verzegelen dan aan den ander. Wat blijft dan over van het waarachtig Woord Gods?

Zeker, er valt te onderscheiden bij het sacrament. Maar niet in wat GOD DOET of SPREEKT maar in de reactie van den MENSCH TEGEN­ OVER DAT. SPREKEN GODS. Calvijn heeft hier scherp onderscheiden tusschen aanbieden

van het sacrament en aannemen van het sacrament. God biedt in het sacrament aan allen gelijkelijk de genade aan, maar niet allen nemen die genade nu aan, maar velen versperren den toegang van die genade door ongeloof. Al was heel de wereld ongeloovig, zegt Calvijn ergens, toch bleef de doop het bad der wedergeboorte!

Als Dis Luiks die onderscheiding scherp gezien had, dan had hem dat ervoor bewaard te onderscheiden in wat God doet, in plaats van in de reactie van den mensch.

Tenslotte volgen dan nog enkele vragen over: De positie der niet-uilveikoien bondelingen.

Ds Luiks komt ertoe met de Synode een gevaarlijk onderscheid te gaan maken tusschen werkverbond en genadeverbond. Van het werkverbond zou gelden: „Adam lion eenmaal in het werkverbond het aanbod van genade aannemen. Het is de schuld van, den mensch, dat hij het nu niet meer kan. Gode zij dank, heeft Christus voor ons den eisch van het werkverbond vervuld. Het is nu voor ons genadeverbond geworden: God geeft ons de kracht om als Zijn bondgenooten te leven".

Men gevoelt de suggestie. Adam kon het wel. Wij kunnen het niet meer. Voor ons is het genade. Maar zoo wordt het karakter van het genadeverbond tegenover het werkverbond misteekend. Want, en dat is altijd de hartroem van de Gereformeerde theologie geweest: Adam kon ook niet van zichzelf. Dat Adam in het paradijs het gebod Gods vervulde, kon ook niet zonder den Heiligen Geest. Ook in het werkverbond is de roem alleen uit God. Het is ook daar onverdiende gunst. Xlleen: nog geen schuldvergevende gunst zooals in het genadeverbond. Maar zonder Gods kracht kon ook Adam niet. En wij ook niet. God geeft ons nu de kracht Zijn belofte te vervullen, dat heeft nooit een bezwaarde geloochend; maar Hij deed dat ook al in het paradijs. De val was dan ook, dat God Zijn Geest aan Adam en Eva onttrok, omdat zij afgingen van het Woord Gods als den vasten grond van hun vertrouwen.

En door het werk van Christus zijn wij nu weer teruggebracht waar Adam stond. God heeft ons gemaakt niet tot stokken en blokken, maar tot verantwoordelijke partijen in het verbond. Zoodat de roem voor God nu groot is. Dat wij als verantwoordelijke bondspartij gelooven, is grooter roem, dan wanneer wij als niet-verantwoordelijke partij in het verbond gelooven.

Van verbondsvloek kan men alleen op het bezwaarde standpunt met recht spreken. Want Gods vloek komt terecht over de verantwoordelijke verbondspartij, die het verbondswoord verwerpt. Maar indien ik nooit werkelijk in het verbond geweest ben, geen ten volle verantwoordelijke verbondspartij was, dan vervalt ook onherroepelijk de rechtsgrond voor den verbondsvloek. Hoe zal God rechtvaardig Zijn vloek brengen over verbondsbrekers die nooit tot het verbond behoord hebben? Dat is een innerlijke tegenstrijdigheid.

Dat Ds Luiks van het fijne puntje, waar het om gaat, in heel het debat niets begrepen heeft, blijkt wel uit wat hij tenslotte schrijft op pag. 23, in welke zinnen heel het probleem in al zijn scherpte voor ons staat: , , Zoo is de belofte niet voor ieder dezelfde. De Schrift maakt glashelder onderscheid tusschen de verbondskinderen, en wij mogen niet met de bezwaarden zeggen, dat zij alle als zoodanig op één lijn staan en slechts het aanbod der genade ontvangen." Alle fouten en onhelderheden, door Ds Luiks eerder gemaakt, wreken zich hier.

Natuurlijk is er onderscheid tusschen de verbondskinderen. Geen bezwaarde die dat ooit ontkend heeft. Maar de groote vraag is nu, OF WIJ HET VERSCHIL TUSSCHEN DE VER­ BONDSKINDEREN MOGEN OVERDRAGEN OP HET VERBONDSWOORD, DE VERBONDS­ BELOFTE. Hier ligt het kernpunt uit het debat.

Er is verschil tusschen verbondskind en verbondskind, zeggen Synode en bezwaarden beide. Maar de Synode concludeert daaruit tot een verschil in het Woord, de belofte Gods. En dat laatste ontkennen de bezwaarden. De reactie van de verbondskinderen is verschillend, maar het Woord Gods is gelijk. En van het verschil tusschen verbondskinderen concludeeren tot een verschil in het Woord Gods, dat is subjectivisme. Dat is uit het verschil in de reactie van den mensch komen tot een verschillend spreken van God. En dat laatste ndermijnt de waarachtigheid en de betrouwaarheid van het vaste Woord Gods.

Het Woord en de belofte gelijk, zoo zeggen de bezwaarden voor den ganschen bondskring, maar de reactie in dien kring verschillend. En dat komt voort uit het verkiezend voornemen Gods. Men kan dat met Prof. Greijdanus een , , bijkomende genade" noemen. N.l. een genade, die bij de eerste genade, waardoor wij in het verbond werden opgenomen, bijkomt. Dat is heelemaal niet zoo vreemd, als Ds Luiks wel denkt. Ook Calvijn sprak van graden of trappen in het kindschap Gods. Alle kinderen des verbonds zijn tot kinderen Gods aangenomen, is diens doorgaande redeneering, , maar voor sommige komt daarbij de genade van het verkiezend voornemen Gods, waardoor zij in het verborgen heiligdom worden binnengeleid.

Ten diepste staat of valt hiermede ook en de inexcusabilitas, de onontschi^digbaarheid an den mensch. Indien het spreken Gods, het Woord der belofte wél tot den één, maar niét tot den ander in den bondskring gesproken werd, zou de één ook minder schuldig staan dan de ander in het verwerpen van het verondswoord; zou de schuld van de verwerping van het verbondswoord ook niet zoo groot zijn. Want God zou dan den één {den niet-verkorene) minder gezegd hebben dan den ander. Maar nu het juist andersom is, en Gods Woord tot allen gelijk gesproken is, nu is de schuld en de verantwoordelijkheid zoo ontzettend groot; want „indien dezen niet ontvloden zijn, die dengene verwierpen, welke op aarde goddelijke antwoorden gaf, veelmeer 'zullen wij niet ontvlieden, zoo wij ons van Dien afkeeren, die van de hemelen is". (Hebr. 12 : 25). Het is de groote fout der synodale woordvoerders geweest, dat zij deze distinctie niet gezien hebben. Dat zij meenden uit de verschillende reactie van den mensch op het Woord der genade, te moeten concludeeren tot een verschil in dat Woord der genade en der belofte zelf. Het was hun subjectivistische instelling, die hen daartoe bracht. Maar wij, die het Woord Gods hebben ontvangen, dat zeer vast is, wij hebben daarop acht te geven, als op een licht, schijnende in een duistere plaats (2 Petr. 1 : 19), en hebben, al is de reactie dergenen tot wie het Woord gesproken werd, onderscheiden, daarin niet te zien een verschil in het spreken Gods zelve, maar de ontzettende werkelijkheid van het woord van den apostel, dat het Woord Gods, het ééne Woord Gods, den één is een reuk des levens ten leven en den ander een reuke des doods ten doode (2 Cor. 2 : 16). En het vast houden aan die waarheid, met radicale verwerping van dit aantasten van het betrouwbare Woord, stempelt onzen strijd tot een worsteling OM HET VASTE WOORD.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFD ARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1945

De Reformatie | 8 Pagina's