Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Melchizedek, de Koning van Salem, bracht brood en wijn; deze nu was een priester van God, den Allerhoogste, en hij zegende hem En hij (Abraham) gaf hem de tienden van alles. Gen. 14 : 18, 19a, 20b.

Toledooth-openbaring in de ontmoeting van Abraham en Melchizedek.

II.

Maar dan — dan komt de openbaring, de evangelische, tusschenbeide. Zij doet eensklaps zien, dat oorlog- en volkenrecht een ander is dan verbonds- en belofterecht. Dat de in wereldschen zin verstane autarkie, die den relfvoldanen, bij eigen kracht zwerenden mensch in en door zich zelf genoegzaam verklaart, en anders is dan de kerkelijke, de verbonds-autarkie, die ons wel „genoeg" laat hebben, doch dan alles, krachtens genade, en in het bezit van gegeven goed, dat ons niet door eigen arm gewerd, doch ons toegewezen door dien God, die zeil ons Heil wil zijn, en ons Schild, en ons Loon? Ja, maar , , in Hem", niet „in ons".

Scherp komt die tegenstelling uit in de feiten, die na Abrahams zegepraal volgen. Volgens oorlogs- en volkenrecht danken al die potentaatjes van die buurt, uit de Jordaanstreek, dus hun troon aan Abraham. Wiens zwaard een Koning bevrijdt, dien maakt die Koning zich los van al. Behoudt zoo'n vorst zijn troon en titel, goed, — hij dankt ze toch aan den overwinnaar, die met zijn zwaard hem de garantie schiep van verdere heerschappij. Diensvolgens komt reeds de Koning van Sodom Abra ham tegemoet om hem officieel dank te zeggen. Het treffen heeft plaats in het dal Sjaweh, het; latere Koningsdal, bekend uit Abrahams geschieder's (2 Sam. 18 : 18). Het gebaar is wel sprekend genoegrlbet is een niet diplomatieke diplomatenbelijdenis, een publieke erkenning van Abrahams machtspositie. Zijne Majesteit spreekt daarmee openlijk uit, dat de behaalde buit rechtens Abraham toekomt, ja, dat zelfs de gevangenen, alleen als Abraham zulks verkiest, onder zijn scepter kunnen terugkeeren. i_

En dan verschijnt daar in het dal Sjaweh ook nog zoo'n ander vorst uit de omgeving op het appel: Melchizedek. Ook hij woont in de Jordaanstreek, in het hartje van het door de Elamieten en hun geallieerden bedreigde, doch door Abraham bevrijde gebied. Vlak in de buurt is zijn residentie Salem. Ook hij is dus naar oorlogsrecht Abrahams vazal geworden, — wat zal hij zonder Abraham nog in te brengen hebben?

Twee koningen, Abraham, — en ze komen U officieel huldigen. Welnu, herinnert U Uw Genesis, Uw toledooth, denk aan de U gedane beloften! Ga vrijmoedig op een voetstuk staan, laat beide vorsten voor U knielen, sta op, strek de armen in zegenend gebaar, en zeg: Ontvangt den zegen van Abraham en van Abrahams God. Victorie: Abraham won op al Uw fronten!

Maar eer Abraham de armen ter zegening zou willen opheffen, dan zegt God: Strek die armen, Abraham, laat ze zinken, en stap van Uw voetstuk af. Laat niet knielen, maar kniel. Want uw geboorte bepaalt niet — na volkenrecht — uw verhooging, doch uw verkiezing — naar Goddelijk behagen — bepaalt. uw geboorte. Tot alle Koningen en candidaten voor het koningsschap, tot alle farao's, en wie er op willen lijken, spreekt God Almachtig; „Juist hiertoe heb ik U verwekt (doen toetreden), opdat ik aan U mijn kracht betoone, en opdat Mijn naam over de gansche aarde verkondigd worde" (Kon. 9 : 17; vgl. Ex. 9 : 16). Dat zegt Hij tot de gevestigde Koningen, maar ook tot de candidaten van het koningsschap. Tot de kwade en de goede. Tot dien van Sodom, waar de doodswalm hangt, en tot dien van Salem, waar een altaar staat voor den allerhoogsten God. En ook tot Abraham. Hij is Koning en Vader (koningen zullen uit hen voortkomen!); hij is koningsredder; hij is, zou men zeggen; Salems patroon, koning der koningen.

Ja, maar zie hier toch maar de nuchtere leiten: die andere, die is koning. Die Melchizedek. En die andere denkt er niel: aan voor Abraham in 't stof te kruipen. Want hij is behalve koning ook priester. In één persoon vereenigt hij deze twee functies, die Abraham nooit verwerven zal, en die zijn kinderen nooit zullen mogen combineeren. Een man met een ambtelijke glorie, zei juist, dat Abraham tot in verre geslachten er niet naar talen kan. Laat straks Saul, de eerste Koning uit Abrahams kinderen, 't eens overnemen, Melchizedek naar de kroon steken door een combinatie van koningsschap en priesterschap: hij zal aanstonds verworpen worden. Laat Davids zonen 't probeeren. Gods wraakzwaard zal onder hen huishouden. Laat Jerobeam een imitatie ervan geven, — een profeet zal tegen hem uitvaren. Maar hier is Melchizedek; bij de, gratie Gods koning en óók priestei.

Bij de gratie Gods. Zijne Majesteit. Zijne Excellentie. Bij de gratie Gods. Want wie is die Melchizedek eigenlijk? Heeft hij soms een Genesis als Abraham, om op te bogen? Kan men, zijn toledooth nagaan? Staan achter hem de geleerden van zon, maan en sterren, en van de groeten der geschiedenis? Is zijn genealogie een schitterend verhaal van sterren aan de volkerenhemel? Neen, hij is om zoo te zeggen: uit openbaringshistorisch oogpunt een parvenu. Steek maar weer den sleutel van Hebr. 7 in het slot van Genesis 14: daar staat met zooveel woorden: hij heeft geen vader, moeder of geslachtsregister. Geen genealogie, geen toledooth, geen genesis, die God de moeite van schrijven waard gekeurd heeft. Tegenover Abraham die in het boek Genesis vporkomt als bekroning der „zeven" (en dus rijpe, rustgevende) toledooth, komt deze Melchizedek voor, als de toledoothlooze. Geen vader, geen moeder, geen genealogie: in het kadaster van de wereld een onbekende. Zon, maan en sterren, de loop van de natuur, heeft naar hèm niet heen-gewezen, geen begin der dagen heeft hij, ook geen einde des levens (Hebr. 7 vers 3).

Een wonder-mensch dus? En in zooverre, wegens boven-natuurlijke genesis dan mi, sschien grooter nog dan Abraham.

Och, neen. Dat niet. De man heeft een vader als ieder en een moeder: hij is op zekeren dag geboren, en zal ook eenmaal sterven. De woorden van Hebr. 7 zijn immers geen uittreksel uit een biografische statistiek, en behelzen evenmin „een verklaring, dat de burgerlijke stand van Salem in dit geval incompetent was in het verstrekken van gegevens.

Ze geven echter een openbaringshistoriscbe kwalificatie van Melchizedeks ambtelijke positie in het koninkrijk der hemelen. Alle latere koningen uit Abraham moeten straks hun vader en moeder kunnen aanwijzen: Ze moeten van „adel" zijn, en wettige afstamming kunnen aanwijzen. Anders hebben ze binnen den openbaringskring geen recht-van-meespreken: dan zijn ze „onbekend" bij Jahwe; ga weg van Mij, Ik heb u nooit gekend. Bij hen moeten vader en moeder wettelijk bekend en wettig erkend zijn, zal de zoon krachtens in Israël geldend recht de erfopvolging dragen. Van. de priesters geldt straks hetzelfde. Ook bij hen behooren vader en moeder iii rechte lijn aanwijsbaar te zijn; anders is ook- de priester niets meer dan huurling, „onbekend" bij het altaar en bij den God daarvan.

Maar zie hier nu een priester-koning, drager van twee ambten, die zich door geen genealogie kan legitimeeren. Hij kruist ons pad, d.w.z. het kerkpad, maar zonder persoonsbewijs. De openbaringshistorie verklaart zijn vader en moeder voor zich indifferent: die komen er niet op aan. Zijn biografie, van tusschen „begin" en „eind" der dagen haar materiaal verzamelende, heeft aan den Geest-van Christus, die tevoren naar Petrus' woord de schrijvers van het Oude Verbond, ook den schrijver van het boek Genesis, den schrijver dus van Abrahams genesis-toledooth tendentieus, immers met Abrahamstendenz, en zoo met Christus-tendenz liet schrijven, geen enkel gegeven te leveren. Het eenige, wat diere

Geest-de-genesis-van-Abraham-Christus interesseert, uit die biografie, wel te verstaan, is het feit van heden: dat die koning-priester-parvenu vandaag in zijn dubbele ambt staat voor God, en dat Abraham, met al zijn Victoriegeroep, en met heel zijn genesis-toledooth, geen priester is, en geen koning, en ambtelijk onder Melchizedek staat. Vasal, die Melchizedek? ja, ja, naar oorlogs- en naar volkenrecht. Maar Abrahams God hangt daarvan niet af: Hij maakt „wat nieuws" op aarde, met eigen recht en eigen ordening. En daarin betoont Hij zich de vrij-machtige Souverein: , , niemand neemt zichzelf de eere aan", de eere van priester-koning.

Vrijmachtig. Die vrij-macht Gods laat zich ook hierin zien, dat Melchizedek priester heet van den allerhoogsten God. Diezelfde God, dien Abraham dient, en die Abrahams wegen geleid heeft tot hiertoe, hem met bondsbeloften roepende, en uit-zonderende, diezelfde God is het, die zich óók van Melchizedek laat dienen. Eer Abraham een altaar van eigen constructie centraal maken kan, heeft Melchizedek, de naamlooze, de vader- en moederlooze, de anonymus in openbaringshistorischen zin, zulk een centraal altaar. Konings-macht beschermt het; en zoo zeker als Melchizedek's kroon van Abraham afhankelijk geworden is, zoo zeker is het ook Melchizedek's altaar geworden naar volkenrecht. Doch evenmin als Abraham op zijn victorie-dag tot „Koning der koningen" uitgeroepen wordt, of zelfs maar tot „leider" in politieken zin, evenmin wordt hij heden te Salem ingehaald en aldaar geaccepteerd als jure suo pontifex maximus, d.w.z. als opperpriester in den totalitairen machtskring, krachtens wettig verkregen bevoegdheid, krachtens militaire en dus ook religie-beschermende, altaar-bewarende topprestatie. Niet Abraham zal te Salem heden het offer celebreeren, want Melchizedek zal op zijn verkregen priesterrechten blijven staan. En Abraham blijlt tentbewoner (Hebr. 11 vers 9) hij wordt geen paleisbewoner. Er wordt vandaag niemand verdrongen, er is geen enkele opschuiving van macht, geen subalterneering volgt op de zege. Abraham blijft vóór de poort van Sodom en ook van Salem staah; zijn kinderen zullen straks Salem binnentrekken, maar hij laat het terzijde liggen, gelijk het hem doet.

En heel die plaats- en rangorde-bepaling voltrekt zich nu ter overstaan van Abrahams eigen God. Niet bij Abraham, wel bij Melchizedek is er in cultischen zin een , , aanspraakplaats" van Gods heiligheid. Melchizedek immers is niet, zooals Abraham, , , particulier persoon" doch priester van „God den Allerhoogste". Niet maar van een afgod, doch van den levenden God, den Eenen, die Abraham geroepen heeft, die zon, maan en sterren, wat daar, tot op Abraham toe, eerder volgt, geschapen heeft, en die zich niet schaamt door Abraham (vers 22) èn door Melchizedek (vers 20) met denzellden naam te laten noemen en belijden. •

Misschien is dat wel de grootste deemoediging op den dag van Abrahams victorie. Want nu schijnt, om zoo te zeggen, niet alleen de geboorte geschiedenis, doch ook de vroomheidsgeschiedenis van Abraham in Gods oog indifferent te zijn, van nul en geener waarde, voor het toewijzen vah passagebiljetten voor het verkeer op den openbarings-heerweg. Men kan dit verkeer verkrijgen langs den weg van hevige inspanning, men kan 't óók verkrijgen zonder die.

Let maar weer op, hoe beider religieus rapport er uitziet.

Abraham kan dat rapport frank en vrij vertoonen. Er staat op: deze man is vertrokken uit zijn land en maagschap, op goddelijk bevel, heeft, mét z'n vader eerst Ur der Chaldeeën, en daarna - nu zonder vader, Haram, zijn eerste dus en ook zijn tweede vaderland verlaten, heeft dus tweemaal een separatie beleefd en is van wege de zonde in zijn omgeving in duidelijke doleantie geweest. Hij heeft de roeping Gods geloofd, zijn vaders huiselijks leven door die roeping, en door dit zijn geloof vrijmoedig laten beheerschen. (Hand. 7 vers 2 en 3). En dus de separatie ook daar helpen voltrekken. Van de zondigheid der omgeving, die hij verlaten moest, is hij zich scherp bewust geweest: de destijds „reeds belangrijke cultuur-ontwikkeling" van Ur was immers heidensch; en de roeping van 's Heeren wege was daarom ook een uif-verkiezende, en af-zonderende roeping geweest. Zoo had Abraham de sterke stad Ur, die een soort van kleinere zondvloed had weten te trotseeren, en die reeds vóór Babel cultuurcentrum geworden was, bewust verlaten, en had, om aan de separeerende roeping Gods getrouw te zijn, den langen pelgrimstocht afgelegd, die hem van halverwege tusschen Bagdad en de Perzische golf tot Kanaiin gevoerd had. „Scheid u af, scheid u af, en heb geen gemeenschap met haar werken, gij. Mijn volk".

Maar wat wil nu daar tegenover deze Melchizedek? Van eenige religieuze afscheiding, van een pelgrimage, is voor wat hèm betreft, ons niets bekend. Hij heeft een , , aanspraakplaats" van Gods heiligheid in Salem, het latere Jeruzalem, en derhalve: midden in een puur heidensche omgeving. Zóó gruwelijk is daar in Kanaan de afgoderij, dat Abraham voor Izaak later geen vrouw vandaar krijgen durft (Geü. 24 vers 3): het heilige zaad zou daardoor verontreinigd zijn geworden, en is dus z.i. op zichzelf aangewezen. Niettemin laat de zelfde God, die Abraham tot afscheiding noopt, zich van Salem uit door Melchizedek aanroepen en vereeren. Het zal heel wat voeten in aarde hebben, eer later Abrahams kinderen, David, Salomo, te Salem een altaar, met daarom heen een tempel mogen bouwen voor God, den Allerhoogste. Maar deze Melchizedek héélt zijn altaar reeds, en blijkbaar wordt het als legaal aangemerkt in den hemel; een Abels-altaar in Kains land. Vele eeuwen vóórdat van Abrahams kinderen iemand — 't was misschien in den tijd der Makkabeën —- in psalm 76 jubelden van; „God is in Juda bekend, in Salem stond zijn tent", kan Melchizedek betuigen: „God is in Kanaan bekend, in Salem staat Zijn tent", — en Abraham mag in deze omgeving heden hospiteeren: hij is, o Heer, een vreemd' ling hier beneen, straks vertrekt hij weer: particuleir persoon. De stad, die Abrahams kinderen later veroveren moeten, om er een altaar te bouwen voor Abrahams God, is thans reeds zulk een altaar rijk, en dat zonder eenigen strijd. Abrahams zwa, ard heeft hem beschermd; maar

in Salem denkt de priester er toch niet aan te kruipen voor dezen „voedsterheer" der kerk-in-diaspora.

Ja, zonder eenigen ons bekenden strijd kreeg Salem zijn eersten altaar. Want Melchizedek draagt zijn vredesnaam niet voor niets. Hij is, aldus de brief aan de Hebreeën, Konig van Salem, dat wil zeggen in vertaling: Van Vrede. Ook is hij „koning van gerechtigheid", want dat is de vertaling van zijn naam: Melchi(koning)zedek(gerechtigheid). Let op zijn naam en op zijn residentie. Vrede en, gerechtigheid, onder zijn koningsheerschappij. En let vooral er op, dat niet eenige speelsche fantasie van bijbel/ezers, doch dat de hooge autoriteit van den Bijbelauieur den eenigen, die daartoe gerechtigd is, aan de namen Salem en Melchi-zedek deze zinvolle beteekenis hecht, en den inhoud van die namen in hun drager aanwezig noemt. Deed ónze lantasie het, dan ware dat een even ongeoorloofd spel, als vfanneer wij met eigen autoriteit met de namen Hagar en Sara opereerden op dezelfde wijze als Paulus zulks doet in Galaten 4 : 21. Bovendien zouden de nuchtere feiten ons in het aangezicht weerspreken; want, ontmoeten wij ditmaal een koning, wiens naam hem als gerechtigheids(zedek)koning typeert, en die zich met Abraham verdraagt, en hem eert, we kennen toch ook nog een anderen Koning, óók van Salem, óók dus een vorst-van-Vrede, en wiens naam óók alweer hem typeert als gerechtigheids(zedek)heer(adoni): Adoni-zedek.

Doch deze laatste verdraagt zich met Abraham nie(, doch vervolgt hem straks juist in zijn zaad; hij strijdt tegen Jozua, voorlooper en type van denzelfden Jezus Christus, die door Melchizedek als type wordt afgebeeld. Ja, waarlijk, er ligt een besluit van verkiezing en van verwerping, scheidingmakende óók tusschen Koningen van Salem; té allen dage zullen er twee op één troon zitten, en beiden de „Vredes"-residentie bewonen, en beiden , , gerechtigheidsvorst" heeten. Maar de één zal aangenomen, de ander verworpen worden (Jozua 10 vers 3). Terwijl de ééne koning van Salem type van Christus wordt in Diens goddelijke heerlijkheid, daar wordt de ander als Jozua's tegenvoeter, vanwege zijn worsteling tegen Abrahams naam en zaad onder den voet geloopenj en aan het vloekhout gehangen: zie daar Melchi-zedek contra Adoni-zedek, (Jozua 10 vers 24, 26, 27). Ik zal te Salem zegenen Abraham, die u zegenen, zie op Melchizedek; en in dat zelfde Salem zal Ik vervloeken die u vervloeken, let op Adoni-zedek. Twee koningen van Salem; de één blijft een opgericht teeken van den zegen over wie den Zoon van Abraham kust, ja, als diens type zich laat kiezen (Melchizedek); de ander blijft, in een monument-van-vloek (Jozua 10 vers 27), een opgericht teeken van den vloek over wie den Zoon ongehoorzaam is. Voorzeker de zegen en ook de vloek van psalm 2 hangt over Salem, eer Abrahams kinderen er psalmen kunnen zingen. En ook van psalm 110 hangt de zegen èn de vloek over Salem: in psalm 110 komt Melchizedek met name voor, als degene, wiens Koningsschap in Zijn heerlijkheid dat van Christus afbeeldt; maar, als het in dienzelfden psalm heet, dat Christus zijn vijanden onder zijn voeten zal zien gelegd, en hen grondig verslaan zal, dan is deze profetie bij voorbaat waar gemaakt aan Adoni-zedek, die letterlijk onder de voeten van Christus' type — voorlooper Jozua gelegd is (Jozua 10 vers 24). En aan de schandpaal is gehangen, „vervloekt, wie aan het hout hangt" (Jozua 10 vers 26).

Neen, het ligt niet aan de toledooth, dat iemand.aangenaam is bij God; en niet aan de residentie (Salem), en niet aan den titel (Heer, Vorst, Koning van gerechtigheid, van Zedek). Als Abraham terugkeert van het „verslaan der koningen", de anti-christelijk geallieerden, dan is Melchi-zedek er, om zijn troon uit Abrahams hand weder aan te nemen; doch als later de man van haast denzelfden naam (Adoni-zedek), en uit de zelfde stad, zich associeert met de wederom anti-christelijk geallieerden (Jozua 9 vers 1, 10 vers 13) dan zal Jozua, Abrahams zoon, Christus type, in de lijn van Melchizedek staande, vrijmoedig de hand leggen aan zon en maan, dat ze stilstaan, (Jozua 10 vers 12).

Voor het , , verslaan der koningen", voor het verslaan óók van Salems koning. , , En in den dag, den groeten dag des Heeren, zal over hen de oprechte triumfeeren". De oprechte — het „Boek der Oprechten" (Jozua 10 vers 13) is er om het aan het nageslacht te melden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's