Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT EN DOOR OF VOOR EN ZONDER HET GELOOF.

IV.

door Prof. Dr S. GREIJDANUS.

Nu kan men voorts vragen, wat de zin is der verklaring van 1905, „dat volgens de Belijde- Hib ^jtzer kerken het .: aad de, ': - verbondt. krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt". In mijne geschriften: „De Verklaring van 1905 inzake het punt van de veronderstelde wedergeboorte", en „Mijne schorsing", heb ik daarover gehandeld. Daarheen zij hier verwezen. Maar we hebben nu verder te vragen, hoe de Synodes van 1942 en 1943 e.v.j. die verklaring hebben verstaan en willen opgevat hebben. Daarvoor moeten we terechtkomen bij , , Toelichting" en „Praeadvies" Namens de Synode van 1942 is die eerste opgesteld nadat zij tevoren de er in behandelde zaak besproken had, en is die Toelichting vervolgens aan kerkeraden en anderen toegezonden, met de kennisgeving, dat strekking en beteekenis dezer leeruitspraak daarin nader Vi^aren uiteengezet, zoodat men dus om den rechten zin dier uitspraken, en derhalve ook hare meening omtrent dat uit de verklaring van 1905 overgenomen zinsdeel, te weten, tot die Toelichting zich wenden moet, om in haar licht die uitspraken en de overname van die woorden te bezien, en bij twijfel of verschil over die uitspraken of overgenomen woorden tpt beslissing komen door en naar die Toelichting. .

En later heeft de Synode van 1943 e.v.j. het „Praeadvies", waarin de ingezonden bezwaarschriften worden besproken en zijn te licht bevonden en afgewezen, doen toezenden aan de kerkeraden en de inleveraars van die bezwaarschriften, om hen te doen weten, op welke gronden die bezwaarschriften waren afgewezen, en hun omtrent de leeruitspraken der Synode van 1942 verdere opheldering te geven.

Nu heeft men wel gezegd, dat wij in dezen niets met Toelichting en Praeadvies te maken hebben. Dat zouden geen Synodestukken zijn. Dat werd wel op Synodezitttingen door een enkele beweerd, die met deze stukken niet zoo bijster ingenomen scheen. En dat is meermalen beweerd door Synodale sprekers en apologeten. Zelfs wel van een Particuliere Synode is dergelijk? bewering uitgegaan. Maar dat is alles ook niets anders dan eene onware bewering. Het zijn en blijven Synodestukken, in welker licht wij de leeruitspraken van 1942 moeten bezien om ze recht naar Synodalen zin te verstaan, en naar welker voorstelling die uitspraken moeten worden opgevat ter beoordeeling, of bij iemands uiting overeenstemming óf tegenspraak met diè Synodale leeringen aanwezig is.

Van die Toelichting is door de Synode uitdrukkelijk gezegd, dat zij meer waarde heeft dan een rapport, omdat de inhoud eerst door de Synode besproken is, en slechts daarop ten papiere gebracht. En Toelichting en Praeadvies zijn maar niet door de opstellende Commissies aan Kerkeraden en bezwaarden toegezonden als óp eigen verantwoordelijkheid, buiten de Synode of expresse Synodale opdracht om, maar de eerste na opzettelijk Synodaal besluit, en het tweede door of op last der Synode, evenzeer na de bespreking en na de afwijzing der bezwaarschriften. En toen later bij de Synode aangedrongen werd om zich van Toelichting en Praeadvies los te maken, heeft zij dat niet willen doen. Er kan dus geen twijfel aan, noch ontkeiming van, zijn, dat deze beide stukken Synodestukken zijn, met welke als stukken van de Synode gerekend moet worden. Wel niet in dien zin, dat de Synode voor elk woord en', elke zinswending en iedere redeneering en bewijsvoering aansprakelijk is, maar wel op deze wijze, dat er in het globaal haar gedachtengang en meening, bewijs- en tegengronden, opvatting en voorstelling tot uitdrukking in is gebracht, en we alzoo haar leer omtrent die leeruitspraken daarin te weten kunnen en moeten komen. Al wat men, wie ook maar, anders zegt, en beweert, alsof we met Toelichting en Praeadvies ten aanzien dier leeruitspraken en haren zin niet als stukken der Synode te maken zouden hebben, is onwaar, hetzij uit opzettelijke misleiding, hetzij uit schuldige onwetendeid. De Synodes van 1942 en 1943 e.v.j. hebben de kerken en haar ambtsdragers en leden ten aanzien dier leeruitspraken gebonden aan Toelichting en Praeadvies, zij het dan al niet wat de letter aangaat.

Nu zegt het Praeadvies dat het voor geen tegenspraak vatbaar is, dat de Utrechtsche verklaring met het „in Christus geheiligd" iets bedoelt, waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden, blz. 17 (eerste editie).» Maar dan vloeit daaruit voert, dat deze Synodes, en volgens deze bewering ook die van 1905, den doop of de doopsbediening leeren op grond der veronderstelling van het bezit door het te doopen kind van zaligmakende genade. Dan moet dat kind iets deelachtig zijn, , , waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden". Men moge dit dan niét wedergeboorte willen noemen. Dat maakt hier geen verschil. Over een woord, enkel een naam, behoeven we ten slotte niet te twisten. Maar volgens deze bewering en voorstelling wordt van de doopouders met de eerste doopvraag geëischt de belijdenis, dat hun dan te doopen kind deelachtig is of bezit iets, „waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden", dus, dat dat kind stellig zalig zal worden. Want die vraag luidt in dezen: „of gij niet bekent", d.w.z; belijdt, als uwe geloof uitspreekt, dus heilig en vast overtuigd zijt, „dat zij", d.i. onze kinderen, de kinderen der gemeente, - het zaad des verbonds, „in Jezus Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te wezen". Die ouders moeten dus belijden te gelooven, dat die kinderen bezitten, deelachtig zijn, iets, wat dan ook, maar iets, waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden", , en dat zij daarom behooren gedoopt te wezfen. Waren die kinderen dat iets niét deelachtig, bezaten zij dat iets niet, of waren hun ouders daar niet heilig van overtuigd, geloofden zij dat niet vast om het ook openlijk te durven uitspreken, dan behoorden die kinderen niet gedoopt te worden, en dan zou hun doop althans geen rechte, ware, volle doop zijn.

Dat is de leer van dit Praeadvies. Dat is de leer der Synode van 1943 e.v.j., die dit Praeadvies door toezending aan kerkeraden' en bezwaarden voor haar rekening nam, zij het dan niét letterlijk, en dat is volgens dit beweren van het Praeadvies de leer der Utrechtsche verklaring van 1905 te dezer zake, in het door de Synode van 1942 uit die verklaring overgenomen zinsdeeltje.

Doop op grond der veronderstelling van het bezit of deelachtig zijn bij dat te doopen kind van iets, „waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden". Of men dat nu niet doopen op of in veronderstelling van wedergeboorte wil noemen, doet niets ter zake. Dat betreft maar louter een naam of uitdrukking. Over de zaak gaat het maar. En die is hier onweersprekelijk, helder en klaar. Zij is datgene, waartegen Prof. Lindeboom c.s. zich immer met alle kracht verzet hebben, en dat zij nooit zouden hebben aangenomen, als zij die verklaring van 1905 zóó hadden verstaan.

Men kan ook niet zeggen: dat geldt van de kinderen der gemeente of geloovigen in het algemeen, van hen, die eeuwig behouden zullen worden, maar men moet het niet individueel toepassen op ieder kind, dat naar Gods ordinantie ten doop wordt aangeboden. Want vooreerst zegt de verklaring van 1905, dat het noch op grond van de Schrift, noch op grond van de Belijdenis te bewijzen is, dat elk uiterkoren kind reeds vóór den Doop metteraad wedergeboren zou zijn, dus ook dat iets, , , waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden" reeds bezit of deelachtig zijn zou, terwijl God Zijne belofte vervult naar Zijne vrijacht op Zijnen tijd, hetzij vóór of onder of na den doop. Maar in de tweede plaats hadden dan noch die doopouders, noch die te doopen inderen, iets aan die doopsbediening voordat ij wisten, dat die kinderen, elk individueel, dat ets „waaraan de zaligheid onlosmakelijk is veronden", persoonlijk deelachtig mocht zijn. aarmee wordt alle troost uit de doop'sbediening voor die ouders en kinderen weggen'omen, totdat zij, hoe dan ook, de zekerheid van het bezit van dat iets verkrijgen mogen.

Aan zulk een algemeene aanvaarding en betuiging, dat onze kinderen, in het algemeen, onder individueele toepassing telkens op dit bepaalde te doopen kind, aldus in Christus geeiligd zijn, of een iets, „waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden", deelachtig zijn, eeft elke doopouder en elk te doopen kind oor zich tot troost niets. Dan is het beter den oop maar uit te stellen tot men omtrent zijn ind die vaste kennis omtrent het stellig bezit an dat onlosmakelijk met de zaligheid veronden iets mocht bekomen.

Dit is nu geene leer in dit Praeadvies, die mogelijk bij vergissing is neergeschreven, en het geheel niet beheerscht, doch zij is de eigenlijke' kern er van, en wordt daarom opnieuw

geleerd op blz. 24, wel op andere wijze, maar in^ denzelfden geest. Daar wordt gezegd, dat de eerste doopvraag zoo is geformuleerd, dat de nietverkoren doopelingen er niet in begrepen zijn, en dat dezer doop geen doop in vollen zin is, en dat er dus twee doopen zijn, een z.g.n. , , volle" doop, en niet-volle doop. De eerste is dan die van hen, welke dat iets , , waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden" deelachtig zijn./De ander is die der overigen, eene menschelijke besprenging mét water, zonder Goddelijke toezegging; Ik ben uw God, gij zijt Mijn kind, wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht. Geen ouder, geen kind heeft aan zulk een doop iets, totdat de betreffende weet, dat dat kind uitverkoren en wedergeboren is. Daarmee valt de waarde en beteekenis van den doop hunner kinderen voor de ouders geheel weg, want wie kan van een ander, ook van zijn kind, ooit stellig weten, dat hij wedergeboren is? En voor de uitverkoren kinderen valt die waarde en beteekenis van hun doop weg, zoolang zij nog niet, en telkens wanneer zij weer niet, stellig de zekerheid hunner verkiezing en wedergeboorte verkregen hebben, bezitten. En voor de anderen heeft hun doop al heel weinig beteekenis.

Dat is de leer van dit Praeadvies. En dat is dus de leer der Synodes van 1942 en 1943 e.v.j. Want al mag deze laatste Synode niet verantwoordelijk zijn voor elk woord in dit Praeadvies, deze leer raakt de hoofdzaak. Aan hare aansprakelijkheid voor haar kan deze Synode zich niet onttrekken, nu zij na behandeling dit Praeadvies verzenden deed aan kerkeraden en bezwaarden ter onderwijzing en terechtwijzing. En volgens dit Praeadvies, en dus ook volgens deze Synode, is dat de leer van het door de Synode van 1942 uit de verklaring van 1905 overgenomen zinnetje, en aldus, volgens haar, de leer der verklaring van 1905.

Wij weten niet, wie van de kinderen der gemeente of geloovigen, uitverkoren en wedergeboren zijn, en wie dat iets deelachtig zijn, , , waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden". Dan blijft er niets over, wil men den kinderdoop handhaven, dan te doopen op eene. veronderstelling. Maar met die menschelijke veronderstelling valt dan ook alle zekerheid weg, wordt alles op losse schroeven gd^iet, verliest de doopsbediening haar ratio, haar goeden zin, kan die niet meer tot vasten troost dienen voor de ouders, noch voor de kinderen, zoolang zij niet overtuigd zijn uitverkozen, wedergeboren te wezen en stellig zalig te zullen worden. En móeten en kunnen zij die overtuiging bekomen buiten den doop om, dan valt daarmee voor hen de noodzakelijk van den doop weg. Wat zij buiten hun doop om verkrijgen kunnen en moeten, behoeven wij uit hun doop niet meer te zoeken.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's