Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Het is voor ons Calvinistisch politieke leven in de vorige eeuw, en nog, hoezeer het tot goede ontwikkeling kwam, toch tot schade geweest, dat het niet gelukte bij de herleving van meet af in innige aanraking te komen met hetgeen de mannen der groote Reformatie, Calvijn en zijn jongeren, mochten geven voor de rechte kennis van het staatsieven. Ik noem naast Calvijn, mannen als Du Plessis Mornay, Hottman en Althusius. Groen van Prinsterer kende hun geschriften wel, dat blijkt uit zijn , , Ongeloot en Revolutie", maar minde ze niet al te zeer. Hij kon zich in hun opvatting, zoo zegt hij, van de betrekking tusschen overheid en onderdaan niet vinden. Hij komt een paar bladzijden verder op dit oordeel eenigermate terug als hij verklaart: „misschien heb ik reeds te veel toegegeven, toen ik zeide, dat de Calvinisten, om de omstandigheden, somwijlen tot gevoelens kwamen, die met de eerbiediging der overheid niet strookefi". Met dat al, het bezwaar lag er. En het was ook te verklaren.

"Vooreerst was de positie der reformatoren zoo, geheel anders. Zij" zagen de revolutie beginnen van boven af aan, van den kant der overheden, van de machtigen der aarde, die zich bekleed waanden met Goddelijk gezag, zich dus absolute macht toeëigenden, die zij dan nog verstonden als de meest ergerlijke willekeur, gevoed als zij waren met de wijsheid van Macchiavelli. Zij behoefden, als het om der wille van hun macht ging, geen middel, hoe gemeen ook, te schuwen. Vergif behoorde tot hun geliefkoosde wapenen.

Zij beroemden er zich dan ook nog op, dat zij regeerden bij de gratie Gods, waarom Calvijn, die hen geeselde in. de meest krachtige taal, spottend hen toeriep', dat ook een schoenmaker aldus mocht spreken. Ook bij de gratie Gods-schoenmaker.

Wij vinden toen en later de revolutie bij de machtige vorstenhuizen, bij de goddelooze Habsburgers, Bourbons en Stuarts. Daartegen hadden de Calvinistische mannen te strijden en het was een harde strijd. Het ging dus tegen het revolutionair overheidsgezag, dat geen dit gezag gestelde grens wilde erkennen.

Groen zag echter de revolutie meer van onderen op komen. Hij had den strijd te voeren tegen de volkssouvereiniteit, tegen de miskenning van het overheidsgezag. Hij kon dus de taal der Calvinisten van de 16e eeuw moeilijk verstaan. Maar dit was het ergste niet, want Groen kende de historie te goed, dan dat hij niet metdit feit rekening zoude houden.

De Calvinisten der 16e eeuw leerden omtrent den staat veel uit de Schrift, maar voil'den voor hun Schriftuurlijke gedachten geen voor het rechtsleven op de Schrift gebouwde terminologie, of beter gezegd zij misten een Calvinistische wijsbegeerte. Zij zaten nog vast in de natuurrechtelijke beschouwingen en woorden, die zij aan de universiteiten hadden geleerd.

Tegen de oyerheidsmisdaad was er ook een humanistisch verzet. Zelfs bij de Jesu'iten, die als echte Monarchomachen den tyranniemoord wel verdedigden, misschien wel het meest als wapen voor hun contra-reformatie. De humanisten zetten de volkssouvereiniteit voorop. En nu leidde het gemis aan een Schriftuurlijke wijsbegeerte, aan goede formules voor de Schriftuurlijke •gedachten, evenals voorheen in den eersten tijd der Christelijke kerk, ook onze Calvinistische juristen er toe, om de humanistische terminologie te gebruiken. Zij dachten in menig opzicht Schriftuurlijk, zij vertolkten die gedachten in niet Schriftuurlijke taal. En het is dus niet te verwonderen, dat Groen en ook Fabius daartegenover wat vreemd stonden.

De Calvinistische schrijvers kwamen in vergetelheid, ^ooals heel het werk der gereformeerde vaderen, Althusius werd in de vorige eeuw weer door 'Von Gierke ontdekt, maar deze zag de woorden, en het ontbrak hem aan licht om de gedachten goed te vatten. Hij vertelde dus, dat Althusius de voorganger was van Rousseau. Zoo was er misverstand allerwege. Ook dr Kuyper heeft eerst in zijn „Antirevolutionaire staatkunde" veel aandacht geschonken aan de werken der oude Calvinisten.

Zullen wij nu die reformatoren hard vallen, dat zij te midden vén hun geweldigen kamp, steeds weer met den inzet van hun leven gestreden, niet ook konden denken aan het leggen van een goed wijsgeerig fundament? De Heere geeft steeds weer het lijkere licht in Zijn werken op Zijn tijd.

Wij kunnen hen niet hard vallen, vooral niet als wij zien hoe, nu de Heere in Zijn groote goedheid dit licht wel geeft en ons mannen schenkt, als Schilder en Dooyeweerd en "Vollenhoven, die het werk, door Kuyper aangevangen voortzetten, en al hun- gaven en krachten geven om schriftuurlijk denken en spreken in gehoorzame overeenstemming te brengen, deze mannen worden miskend en zelfs aan de • Vrije Universijeit worden ze tegengewerkt.

Men blijft daar liever hangen aan allerlei scholastieke wijsheid en weigert mee te werken, om de groote leemte, die de eeuwen door zooveel schade aan de christelijke •wetenschap en aan het staatkundig leven heeft gedaan, weg te nemen.

Men kan de wonderlijkste dingen beleven.^ Zoo werd onlangs in een proefschrift aan 'de „Vrije" positie gekozen tegen het belijden, dat de overheden regeeren bij de gratie van Christus. Dat zou — men gelooft zijn oogen haast niet — gevaarlijk zijn voor de gewetensvrijheid. Trouwens over het geweten wordt in gereformeerden kring heel wat humanistische wijsheid verkondigd.

Nu wordt eiken Zondag in onze kerken, beleden, dat de Christus is de overste van de koningen der aarde. En — een discipel van de „Vrije Universiteit" komt met de stelliilg, dat dit gevaarlijk is voor de gewetensvrijheid. Wie gevoelt niet aanstonds, dat hier iets niet in orde is?

Nu mogen wij niet vergeten, dat dr Kuyper meer dan iemand anders heeft gepoogd ons wetenschappelijk en gewoon dagelijksch spreken te ontworstelen aan den greep van de ongeloovige wijsbegeerte. En hij heeft dan ook feitelijk het fundament gelegd voor de wijsbegeerte der wetsidee. Dooyeweerd en Vollenhoven en hun leerlingen — ik noem ond^r hen mr Mekkes — bedoelen niets anders, dan met alle kracht voort te werken in de goede lijn, die dr Kuyper op geniale wijze mocht trekken. Maar terwijl nu onze mannen daarmee bezig zijn, wordt hun Kuyperverguizing verweten. Ik las dit als een verwijt aan de vrijgemaakte kerken ook in de Groningsche synodale kerkbode van de hand van een schrijver, die blijkbaar weinig notie had van de dingen om welke het hier gaat, zooals dat helaas met zoovelen het geval is. Men onderzoekt niet, maar beweert maar.

Dr Kuyper kwam echter met het werk, waarop hij doelde, niet gereed. Hij erkent dit zelf. Wat ik gaf in „Gemeene gratie', dus zegt hij is een proeve. En als hij aarzelt in , , Pro Rege" om te belijden, dat de overheden regeeren bij de gratie van Christus, omdat hij daardoor vreest te kort te doen aan den eerbied voor de Drieeenheid.Gods, merkt hij toch ook aanstonds op, dat omtrent de beteekenis van het Koningschap van Christus verder onderzoek strikt noodzakelijk is. Hij was er nog niet mee klaar. Waarom gaat men nu in gereformeerden kring en aan de Vrije Universiteit tegen het werk, dat voort wil bouwen op hetgeen Kuyper ons gaf, met zooveel ijver te keer? Waarom trachten Gereformeerde Synodes dezen gehoorzamen Schriftuurlijken denkarbeid stop te zetten? Het lijkt veel op hef bouwen van de graven der profeten.

Reeds Bilderdijk en Groen zagen de leemte, waarop ik straks wees. Wat Groen van Prinsterer betreft wijs ik op zijn bekende „Proeve van de middelen waardoor de waarheid gekend wordt". Het was een goed bedoelde, niet geheel geslaagde poging.

Groen was historicus, maar geen wijsgeerige geest. Doch hij besefte het gemis, waaraan de Christenheid

de eeuwen door heeft geleden. Hoe zocht hij naar de goede lijn voor zijn politieke denkbeelden. Hij kwam bij von Halier terecht, omdat deze zoo veel goeds zeide, naar hij dacht, over de wording der staten. Maar von Haller werd Roomsch. En Groen was met hem ook niet tevreden. Hij las De Bonald en de Maistre, en vond bij hen veel aantrekkelijks. Zoo bij De Bonald het woord, dat de revolutie begon met de rechten van den mensch en niet zal eindigen voor het recht Gods weer op den voorgrond komt te staan. Zoo bij de Maistre, in zijn beroemde avondgesprekken te St. Petersburg, het belijden van de erfzonde. Maar — _ ook in dit belijden bleef de Maistre Roomsch, wat van den man, die het Pausdom zoo krachtig verdedigde, niet behoeft te verwonderen.

Daarna heeft Groen veel aan Von Stahl gehad, maar, zoo zeide hij, deze is toch Lutheraan en ik ben Calvinist. Welk een weelde zou het Voor Groen zijn geweest, als hijjiad kunnen zien hetgeen onze God ons thans in Zijn groote genade schenkt.

Maar zie — in breeden antirevolutionairen kring wordt deze rijke winst algeheel, soms smadelijk verworpen. Ik zeg dit met evenveel smart, als de Synodalistische machthebbers voor zich reserveeren, wanneer zij bezig zijn om te schorsen en uit te bannen. Maar wij moeten de werkelijkheid onder de oogen durven te zien en -bidden om bekeering.

Want het is smartvol om aan te zien dat — nadat de eeuwen door het geweldig gemis aan een waarlijk Schriftuurlijk wijsgeerig denken zoo groot gevaar bleek voor heel de Christelijke actie op alle levensgebied en ons door Gods goedheid nu uitkomst wordt geboden, juist van den kant van gereformeerde synodes en van de zijde eener gereformeerde Universiteit zoo groote tegenstand wordt geboden, en men liever blijft hangen bij oude dwalingen en onzekerheden.

Want de arbeid van Dooyeweerd en Vollenhoven komt aan de Vrije Universiteit stellig in het gedrang. Men behoeft maar aan allerlei benoemingen te denken. Dat is de ellende van ons gereformeerde leven in deze dagen. En'wie meent, dat het bij de geschillen die thans rezen, om kleine dingen gaat en niet om de fundamenteele dingen, die laat daardoor zijn groote oppervlakkigheid zien en miskent de beteekenis van het gebeuren. De groote beteekenis der huidige Reformatie, waarvoor wij onzen God niet genoeg kunnen danken, spreekt ons vooral toe, uit het feit, dat de strijd feitelijk vooral loopt over de beteekenis van het v^erbond der genade. En dan ook over het verbond der werken.

Wij moeten erkennen dat onze Calvinistische Vaderen stellig niet dat rijke inzicht hebben gehad, dat ons inzonderheid door den kerkstrijd dezer dagen wordt ge- Schonken. Ik behoef nu alleen maar te noemen hetgeen de professoren Greijdanus en Schilder ons daaromtrent mogen bieden. Maa'r onze Calvinistische vaderen hebben ook voor het politieke leven zeker uit de kracht van het verbond geleefd, en dat heeft voor het staatsieven een reformeerend gevolg gehad, dat ons thans nog met •verwondering vervult. Daarover met elkander te spreken is zeker de moeite waard.

Maar dit dan in een volgenden brief, zoo de Heere dit geeft. Inmiddels met hartelijke groeten en heilbede

uw toegenegen MARNIX.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's