Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Het is niet ondenkbaar, dat er onder ons ook zouden zijn, die, als zij lezen, hoe voor ons, zoo voor het goed verstaan van ons kerkelij'k als van ons staatkundig leven, noodig is te luisteren naar wat de vaderen uit den bloeitijd der reformatie van de zestiende eeuw daaromtrent leerden uit de Schrift en van de gegeven werkelijkheid, zeggen: waartoe is dat eigenijk noodig? Want wij leven in een dynamischen tijd, ij zien niet achterwaarts, maar. vooruit.

Wie zoo zoude spreken, zou daarmee toonen de eerste levensbehoeften van onzen tijd niet te kennen.

Wij leven thans in een opwerkelijke omgekeerde ereld, althans met onze gedachten. Zoo overheid als volk durven de werkelijkheid niet zien en daarom zeggen zij: we kijken vooruit. Ja, zoo zou 'Groen van Prinsterer opmerken, als hij de revolutie van hans konde aanschouwen, gij ziet vooruit naar een ata morgana en vergeet dat uw voet staat op den eg, die naar den afgrond leidt.

Er zijn schrijvers in onze dagen, ' die het druk heben over het demonische, het diabolische in ons uidige leven. Ik las bij een Amerikaanschen schrijver, dat, hoezeer men ook het bestaan van den satan oochent, de overtuiging groeit, dat het satanische en geweldig element is in het geschieden van vanaag.. Wij worden er trouwens eiken dag aan hernnerd.

En een der moderne Fransche litteratoren verklaare niet lang geleden, dat de tafel van zijn hart zoo ezet is van allen kant door duivelsche geesten, dat ij er zelf nauwelijks plaats meer vindt. En dit denkt ij goed te zijn.

Welnu — een der werken van Satan is, dat hij, e vader der leugen, ons een onwerkelijke wereld oorspiegelt.

De menschen van onzen tijd zijn na de gruwelen an den oorlog vol van goede bedoelingen, en daar is bij jong en oud na al het geleden leed een hang naar geluk, dat in wereldsch genot wordt gezocht, maar feitelijk weten zij niet wat zij willen. Zij uiten veel groote. woorden, maar durven de werkelijkheid niet zien.

Zij weten niet meer, wat Gods eisch is voor het kerkelijk en staatkundig leven. Zij hebben geen goede notie meer van kerk en staat. Wij leven in een wereld van vergissingen.

Zeg ik te veel?

Weten wij nog wat overheidsgezag beteekent en hoe de overheid het haar gegeven gezag moet handhaven?

Wie, om een enkel voorbeeld te geven, esn prijsvraag zoude uitschrijven hoe wij ons schoone Indië — dat thans, .revolutionair, ook in antirevolutionaire bladen reeds „Indonesië" wordt genoemd, op het voorbeeld van den communist — kwijt kunnen worden, zou het doen onzer regeering den hoofdprijs moeten geven. Men doet datgene, waartegen Dr Kuyper indertijd zoo waarschuwde, en denkt het revolutionaire monster zoet te kunnen houden met het suikerklontjes aan te bieden.

In het maatschappelijk leven is het niet veel anders. Ik denk nu maar aan het levensmiddelenpakket, dat de overheid ons biedt. Vooreerst is het mijn overtuiging, dat de regeering al maar waarschuwt tegen den z.g.n. gifhandel, terwijl de zwarte handel voor een niet gering deel juist door de distributie wordt bevorderd.

Maar in de tweede plaats vergissen wij ons deerlijk in de kosten van het ons door den staat aangeboden levensonderhoud. Wij betalen het slechts ten deele. De overheid past achthonderd millioen bij. Dat is noodig zegt men om de inflatie te keeren. Alsof wij daardoor niet al druk bezig zijn dit schrikkelijk kwaad over ons te halen.

Want betalen moeten wij toch. Zoo niet nu, dan straks.

Nu kan men zeggen: dit is vooreerst noodzakelijk. Ik antwoord: goed, maar laten wij ons dan toch rekenschap geven van hetgeen er wezenlijk gebeurt, Rekenschap geven van de werkelijkheid, en ons leven daarnaar gaan inrichten.

Ieder zegt te begrijpen, dat het maatschappelijk leven weer op goeden gang moet komen. Maar wij zijn op weg het zoo noodige initiatief allerwege dood te drukken door een groeiende bureaucratie.

Wij moeten krom liggen, verklaart de minister van financiën.

Is dit misschien de kromte in een luxe auto, zou ik geneigd zijn te vragen?

Er is misverstand allerwege.

De revolutie van 1789 bestond hierin, dat de menschen riepen: geen God, geen meester. Weg met het gezag, met de overheid; het volk zal zelf regeeren.

Die van thans draagt een ander karakter. Het is alsof de volkeren samenscholen voor het gebouw der overheid en roepen: geef ons geluk, geef' ons wat wij behoeven. De overheid antwoordt af en toe: wonderlijke rebel, ik doe immers mijn best. Maar dan klinkt uit de massa de schreeuw: wij kuhnen het beter. Het is de socialist of de communist, die zijn slag tracht te slaan. En wie zal zeggen of het hem niet gelukt? Maar — wat wacht ons dan?

In onzen eigen kring vernemen wij klanken, men spreekt dan, van de „jongeren", die het ook al druk hebben over een radicaal sociaal program, dat feitelijk neerkomt op een al meer verlangen van den staat, wat geen staat ooit geven kan.

Want oorzaak en gevolg staan in nauw verband en de werkelijke causaliteit is deze, dat God de Heere Zijn ordinantiën handhaaft.

Hij ^heeft ons het staatsieven gegeven met het doel, het menschelijk leven mogelijk te maken, opdat het zich zou kunnen richten in al zijn levenskringen naar het gebod Gods, zooals ons dit in het Woord des Heeren is geopenbaard.

Maar als wij de taak en de grens van het staatsieven niet meer verstaan en onzen eigen weg willen gaan, stooten wij ons hoofd tegen den harden muur der werlielijkheid. En het ontwaken uit den dwazen droom van onzen tijd zal vrêeselijk zijn.

Het is nu daarom de taak van den Schriftgeloovige om juist nu getrouw te getuigen voor de waarachtige beginselen, naar welke, kerk en staat en maatschappij moeten leven.

En het zijn dan, juist de gereformeerde vaderen, die geleerd hadden dicht bij de Schrift te leven, in de kracht van het Verbond te gelooven, die ons in menig opzicht den juisten weg kunnen wijzen.

Zij hadden ook hun vergissing, maar fundamenteel was die niet.

Zij zagen in den staat een gave Gods om der zonde wil. Zij leerden niet zooals wijsgeeren in onzen tijd het aandurven, dat deze levensordening zelve zondig is, wijl zij nauwlettend wisten te onderscheiden in alle menschelijk leven tusschen wat het werk Gods is, dat het leven staande houdt, en wat van den mensch zelve is, dat is het kwaad en het misbruik en het verkeeren van Gods weldaden in het tegendeel. Zij zagen overheid en volk allereerst als--een eenheid, geen tegenstelling; en het fundament van die eenheid, dat steeds voor onze aandacht behoort te staan, is het vetbond van beide met den Drieeenigen God, den Potentaat aller potentaten, zooals onze groote Oranje het placht te zeggen. Van dat fundament sprak ik reeds, alsook van het doel van het staatsieven, waarin de vrijheid van het Woord Gods, de vrijheid der kerk, en dus haar onafhankelijkheid het voornaamste deel moet geacht.

In de tweede plaats spraken de Calvinistisclie eeraars van een verbond tusschen overheid en volk.

Juist hier kon licht misverstand rijzen.

Immers ook de humanistische geleerden maakten an zulk een verbond gewag.

Hobbes, de man van den absoluten staat, den „Leiathan", voor op. • Het ging hier dan om datgene wat ousseau zoude noemen het „contrat social", dat het ontstaan zou verklaren.

Men wilde daarmede doen zien, höe de toenschen op de gedachten waren gekomen den staat te vormen ter beveiliging van hun leven en hun goed.

Zoo moeten wij echter het tweede door ons genoemde verbond niet bezien. Het was een verbond tusschen een volk, dat zijn bestaan, zijn plaats, te midden der volkeren wist te hebben ontvangen van God, en een overheid, die erkende met gezag over dit volk bekleed te zijn, ook al werd zij, zooals dit onder Israël was .gezien, door het volk gekozen.

En nu beloofde het volk deze overheid te zullen gehoorzamen in alles waartoe zij recht en plicht had te gebieden, en de overheid legde d§ belofte af, dat zij de. rechten, die God het volk in heel zijn leven wilde schenken, zou eerbiedigen.

Dit nu alles was naar de Schrift en volkomen werkelijkheid.

Zoo leeft een staat goed en zal deze gave een volk zegenen.

Maar elke afwijking van deze grondbeginselen zal het staatsieven doen dalen en het in groot gevaar brengen.

Het zal bij volkomen miskenning van zijn beteekenis gekeerd worden tegen het doel, waartoe het is gezet.

Het is gegeven mede om te zorgen, dat de kerk Gods vrij is in haar werk.

Het staatsieven is geen stuk zonde in zich zelve, al wordt het gevormd door zondige menschen. En het is goddeloos, als deze levensordening zelve zonde wordt genoemd.

Gods werk, dat het leven der menschheid in stand houdt, de historie doet voortgaan tot haar einde, mogen wij niet zonde noemen.

Wij moeten met ons staatsieven staan aan den kant van het Koninkrijk Gods. Wie de antithese loochent, loochent den wezenlijken grondslag van het echte doel van den staat. In den grooten strijd aller eeuwen, tusschen God en satan, het Koninkrijk Gods en het koninkrijk der wereld, moet de staat naar zijn bestemming staan aan den kant van het Koninkrijk Gods. Zoo zagen de Calvinistische vaderen het en zij zagen het goed. Alleen, als zij daaruit de conclusie trokken, dat de overheden nu ook behoorden te doen wat alleen aan de kerk werd opgedragen, was hun oordeel verkeerd, en dat heeft het leven zeker ongemeene schade en veel verdriet aangedaan.

Maar het beginsel, dat zij hier aanwezen, was juist. De revolutie, die zich keert tegen het Evangelie, beteekent dan ook, dat de staat geplaatst wordt aan den kant van den satan, van het koninkrijk der wereld, en zich dus richt tegen het Woord Gods en tegen de kerk van Christus, tegen alle orde, die God voor het leven heeft gegeven.

Wie dit niet belijdt, kent het karakter der revolutie niet.

En wie meent, dat hij voor het politieke leven geen keuze tusschen christelijk en anti-christelijk beginsel behoeft te doen, omdat zulke keuze op het gebied van het staatsieven geen rol mag spelen, wie dus de antithese op het gebied van den staat loochent, die stelt zich aan den kant van het koninkrijk der wereld, die kiest positie tegen de kerk des Heeren, hoe vroom hij ook deze keuze moge inkleeden.

Wij kunnen dit niet scherp genoeg zeggen, niet om menschen te grieven, maar uit gehoorzaamheid aan Gods Woord en uit liefde voor allen, die afdwalen op den weg der wereld en der miskenning van het staatsieven; die groote zonde juist van onzen dag.

Alleen in fiet belijden van een verbond tusschen overheid en volk, zooals onze vaderen dit mochten doen, liggen onze vrijheden vast, vindt een vertegenwoordiging van het volk bij de overheid goeden grond, kan het leven in allen kring vrij, d.w.z. naar Gods orde, zich ontplooien.

En daarom moet, naar Kuypers woord, onze antirevolutionaire politiek waarlijk Calvinistische, d.w.z. zuiver Schriftuurlijke politiek zijn. Indien zij dat niet vermag te zijn, verliest zij haar beteekenis.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen Marnix.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's