Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN ONDERWIJS

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

OM DEN BIJBEL.

We zijn nog een vervolg schuldig op de bespreking van eenige détails uit het referaat van Dr G. C. van Niftrik; zie onze desbetreffende vorige nummers.

Dr van Niftrik spreekt zich daarin ook over den b ij b e 1 uit. Met den bijbel heeft de Kerk te maken, en — ook de school, zoo constateert hij terecht. De vraag is nu maar, hoe de samenhang dan voorts

gedacht wordt. Dr V. Niftrik heeft onderscheiden bezwaren.

Een der voornaamste is, dat „wij er langzamerhand aan gewend geraakt zijn den bijbel als een aparte, zelfstandige grootheid met een eigen leven naast dat der kerk te bes ch ouwen."

Niet allen hoorders zal dat duidelijk zijn. Wel zal het hun voorkomen, dat deze volzin, als zij hem goed begrepen hebben, een prachtige vingerwijzing is in de goede richting. De bijbel niet apart naast de kerk (de school), doch daar in, zóó als het zuurdeeg niet apaEt naast het brood moet blijven, — is dat niet volkomen juist?

Wij gelooven het niet. Als twee hetzelfde zeggen, is het nog niet het zelfde. Dat Dr v. Niftrik den bijbel niet als aparte, zelfstandige grootheid naast de Kerk duldt, komt hier vandaan, dat zijns inziens het w e 1 waar is, dat God zich openbaart in den Bijbel, doch dat het niét waar is, dat Hij daarin geopenbaard zou z ij n. (206). De onvoltooid tegenwoordige tijd is goed; de voltooid tegenwoordige verkeerd. Openbaring IS niet geschied, doch GESCHIEDT alleenlijk. Zij is een da a d Gods in onvoltooid tegenwoordigen tijd ; ze wordt gegeven, maar i s niet gegeven; is geen gegeven-heid. , , Openbaring wordt alleen door openbaring gekend"; m. a. w. eerst in een geschiedende actueele overweldiging van mijn existentie door God wordt voor inij de Bijbel Gods Woord, d.w.z. „instrument in de hand des Geestes" (205) (vgl. 34). „Alles" is hier van het begin tot het einde in Gods handen. Openbaring wordt nooit geopenbaard h e i d. Nooit is er iets, waarop de mensch zijn hand kan leggen en zeggen: dit is nu Gods openbaring (34). Dr v. Niftrik heeft dan ook bezwaar tegen de leer der geïnspireerd - h e i d der HeUige Schrift (201). „Inspiratie is een daad Gods, — geïnspireerdheid is de toestand van het Boek. Wie de inspiratie des Bijbels gelooft, gelooft en verwacht, dat God de Heilige Geest het menscheliik Woord de= Bijbels maken zal tot Gods Woord aan ons". (201'2). „Dat de Bijbel Gods Woord is, is een daad, een act van God. In het o ogenblik des welbehagens, als Hij spreekt —, dan is de Bijbel Gods Woord. De Kerk belijdt NIET een toestand van den Biibel, maar een daad van God, als zij zegt: de Bpel is Gods Woord" (205) Met andere woorden: . er moet iets aan m ij gebeuren. Zal de Bijbel Gods Woord zijn, dan zal de inspiratie der Schrift werkelijk geschieden. De inspiratie van het profetisch en anostolisch woord is geen afgesloten handeling, vóór mij en buiten mij om geschied; want de inspiratie bevat drie saam te vatten momenten, waarvan één dit is, dat de lezers en hoorders van het in den Bijbel vervatte „getuigenis" door den H. Geest getuigenis ontvangen van de waarheid van het gelezen en gehoorde getuigenis (206). Als ik den Bijbel Gods Woord noem, is dat niet een stelling over de natuur van dat boek, zoo^ als het daar ligt (206).

Dit is alles barthiaansch. Barth werkt alles nog nader uit (b.v. in zijn leer van den bijbel als één der gestalten van „Gods Woord" en zijn bewering, dat gestalte tegenover gehalte staat), maar zijn hoofdgedachten zijn toch hier verwerkt. Het is duidelijk, dat deze opvatting van de werkelijk gereformeerde zich geheel losgemaakt heeft.

Want volgens haar kan men slechts bij sacramenteele spreekwijze zeggen: de Bijbel IS Gods Woord (223). Sacramenteele spreekwijze, — men weet wat dit is. Het sacramenteele teeken is natuurlijk in zichzelf heel wat- anders dan de zaak, de onzienlijke zaak, die er door wordt voorgesteld en afgebeeld. Lichamelijke wassching (in den doop) is immers heel wat anders dan de geestelijke wassching, die er door wordt afgebeeld. Alleen maar, —-^ de Schrift en de belijdenis noemen soms de beteekende zaak met den naam van het teeken, en dat is dan de sacramenteele spreekwijze. Tot zoover loopt alles g'oed. Zegt men evenwel: nu is die geschreven biibel TEEKEN, en Gods eigenlijke Woord BETEEKENDE ZAAK, en als 't erop aankomt, is dat teeken van die beteekende zaak heel verschillend, zoozeer verschillend, als die lichame- Mjke reiniging verschilt van de geestelijke, welnu, dan is de Bijbel niet meer het Woord van God. Dan is dit zeggen slechts beeldspraak. Eigenlijk is het dan heelemaal niet waar.

Geen wonder dan ook, dat Dr v. Niftrik de verhouding tusschen het menschelijke en het goddelijke in den bijbel, of tusschen het boek zelf en het werkelijke Woord van God, vergelijkt met de verhouding tusschen de twee naturen van Christus, de goddelijke en de menschelijke. Dr H. W. v. d. Vaart Smit heeft zijn ongereformeerde Schriftopvatting al eens willen verdedigen, of aannemelijk maken met dit beeld, en Dr K. Dijk heeft dat op zijn manier ook gedaan. We hebben destijds daartegen in ons blad ons uitgesproken, en mogen daarnaar verwijzen. We achten die parallel tusschen de twee naturen van den Heiland eenerzijds en de Schrift tegenover Gods Woord anderzijds een gevaarlijke vermenging van terreinen, en een vondst, waarmee allerlei kwaads van den Bijbel (geschreven boek) te zeggen valt, onder gelijktijdige lofprijzing voor Gods Woord als niet-geschreven grootheid.

Dr V. Niftrik is dan ook overtuigd, dat het eerste het beste pamflet van „De Dageraad" ons ervan overtuigien kan, dat er„„gewoon menschelijke fouten en vergissingen in den Bijbel staan. Zijn aanvechtbaarheid strekt zich zelfs over zijn religieuzen en theologi-schen inhoud uit." (204).

* * * Dat deze beschouwingen van de gereformeerde zich ver verwijderen, behoeven we niet te bewijzen. Dr V. Niftrik legt er den nadruk op, dat de bijbel een , , vreemd boek" is, „even vreemd, als de Jood onder de volkeren". Maar Calvijn ziet in den bijbel God met ons spreken zoo als een gouvernante met haar kinderen, een vader met zijn jongens: „het woord is nabij u, in uw mond en in uw hart". (Deut. 30,

Rom. 10). Daarom is ook de klacht van Dr v. Niftrik over de onderwijzers de onze niet. Hij klaagt, dat „als de christelijke onderwijzer uit den bijbel gaat vertellen, hij dan gaat vertellen van een God, dien hij bij de kinderen toch eigenlijk bekend veronderstelt." Inderdaad, wij gelooven aan den bekenden God. Wij gelooven, dat zijn openbaring is gegeve»" naar onze bevatting, en waarheid bevatte en beva+. En als Dr v. Niftrik meent, dat Ds K. H. Kroor terecht sprak over het „christelijk-verveelde Eurona", is dat niet vanwege de leer van den bekende" God, maar wegens de veronachtzaming van d'e leer. Wegens het niet meer zien van de majesteit van God i n zijn bekend-zijn. Wegens het niet meer leggen van de dingen onder den maatstaf van zijn Woord; wegens het niet meer ee'^en •"•an Hem als Rechter b.v. Maar ik geloof, dat Europa zich veel gauwer vervelen zal onder de ^arthiaansche tautologieën, die God almaar buiten het historische leven plaatsen, en toch van Hem He oiidé klanken probeeren door te geven aan de menschen.

De dilemma's van de barthiaansche onvattinp^ knnnen we niet als juist accenteeren. De bijbel is •''reem'ü. en niet vanzelfsprekend. Ald"^ Dr V. Niftrik. Alsof dat een dilemma was. Mijn snijsvertering* is allerminst vanzelfsnrekend. maa^heelemaal niet vreemd. Mijn denkfunctie evenmin.

En als Dr v. Niftrik er over bezwaard is, dat in ins christelijk vertellen van de bijbelsche geschiedenissen het besef van de verborgenheid Gods is zoek geraakt, dan stellen wij er tegenover, dat. INDIEN er ooit iemand zou kunnen gevonden worden, die werkelijk in staat was, barthiaansch te „vertellen" (ik moet den man nog ontmoeten) uit het vertellen van dezen man het geloof aan God"! geopenbaard-heid izou zoek ge'raakt zijn. Want, het hooge woord moet er maar uit: we gelooven. dat God zich openbaart in den onvoltooid tegenwoordigen, doch ook dat Hij zich geooeiibaard HEEFT in den voltooid tegenwoordigen tijd. Dr v. N. wil een nauwere samenwerking tusschen den vertel-kunstenaar en den theoloog'. Ik ook. Maar dan moet die theoloog' gereformeerd theoloog zijn, d.w.z. gelooven dat God in de Schrift gesproken heeft, dat die Schrift Gods Woord IS, ongeacht, wat zij in mij doet; dat Hij met kinderen en volwassenen beide omgaat als die gouvernante van daarnet uit CaMjns honderdmaal herhaalde slagwoord; en dat de fouten die gemaakt worden door onze vertel-technici haar ontstaan te wijten hebben niet aan het orthodoxe Schriftgeloof, doch' aan het geloof, dat de bijbel pas recht verstaan wordt uit een of andere grootheid dan de Schrift zelf. Bij Dr v. N. is die andere grootheid de kerk (welke? ). Bij ons staat het zoo, dat de Schrift zich zelf uitlegt. De kerk onder de Schrift. De school eveneens. Het kan. En het moet.

K. S.

ONZE TIJD EN DE OPVOEDING ONZER KINDEREN, 2.

B. De invloed van onzen tijd op de jeugd.

Wij hebben gezien, dat de oorlogs- en bezettingstijd aan ons, ouderen, niet ongemerkt is voorbijgegaan. In nog sterkere mate is dat het geval met onze kinderen en onze opgroeiende jeugd. Meer nog dan de volwassenen hebben zij den invloed van onzen bewogen tijd ondergaan. De jeugd reageert gemakkelijker, -is ontvankelijker voor beïnvloeding, van welken aard die ook moge zijn.

Hoe hebben onze kinderen het gehad in de jaren, die achter ons liggen? Hoe reageerden ze op de gebeurtenissen, die zich afspeelden in oorlogs- en bezettingstijd? Zou die tijd ongemerkt aan hen voorbijgegaan zijn, uitgezonderd dan de beperkingen, die ook hun werden opgelegd, tengevolge van de tijdsomstandigheden? Zeker, zij hebben gedeeld in de ontberingen, die de •vijand ons deed lijden. Schraler voeding, slechtere kleeding, geen feestjes, geen uitstapjes, geen lekkernijen, geen cadeautjes op verjaardagen enz., was allereerst de tol, die ze hadden te betalen. Sommigen werden zelfs geëvacueerd, moesten vluchten voor den vijand en werden bij vreemden ondergebracht. Maar overigens hebben ze gespeeld als tevoren.

Hun spelletjes droegen meermalen duidelijk het stempel van den oorlog. Krijgertje-spelen, elkaar te lijf gaan met stokken en knuppels en straten en plein onveilig maken. Groote menschen, die dit zagen, hebben wel eens het hoofd geschud. Die kinderen toch! Ze maken ook overal een spelletje van!

Trokken ze er zich niets van aan, dat hun ouders zorgen hadden, dat hun broers moesten onderduiken of gearrestcM-d waren, dat er zulke verschrikkelijke dingen gebeurden, dat ons volk zijn vrijheid verloor?

Ik herinner me nog als den dag van gisteren den tienden Mei op school. Opgewonden waren ze, de jongens en de meisjes, de jongens vooral! Ik trachtte hun de ernst van den tiid, de historische beteekenis van dien dag voor ons land te doen gevoelen, maar het gelukte niet. De kleintjes waren wel onder den indruk, maar bij de grooteren was de spanning van de gezichten af te lezen. Er was oorlog! Ze hadden er vaak over hooren vertellen. Mooie verhalen vonden ze dat! Maar 't was niet echt! Nu zou het echt wórdegi! Nu zouden ze wat beleven! Hoe zou de oorlog afloopen? Zouden wij 't vnnnen? Duitschland was zoo sterk, maar Engeland zou helpen. Zouden onze mannen en jongens goed vechten? Zouden ze 't nog zoo goed kunnen als vroeger in de geschiedenis?

Binnen enkele dagen kregen ze antwoord op al die •"ragen, die in hen leefden. Straks kwamen de Duitschers in parade-pas en met groot vertoon onze steden en dorpen binnenrukken. De jongens maakten het mee, intens. Dat was wat! Er viel van alles te beleven: de soldaten werden ingekwartierd in de scholen en de kinderen waren vrij, of op zijn mooist moesten ze halve dagen naar school. Pijn! Nu hadden ze ti^id, om alles mee te maken! Eiken dag gebeurde er wat! 't Was altijd de moeite waard met de kameraden er. op uit te trekken. Van alles kon ie beleven! Ze werden, als de grooten, OTD sensatie belust. De rust, de regelmaat, ging al meer weg uit hun leven. De straat werd de groote op- •"oeder van onze jeugd. Ze werd ruw en onverschilii.g, bandeloos en meer nog dan anders op avonturen belust. Thuis werd hèt onderwerp van gesprek, "'aarover men nooit uitgepraat raakte: , , Wat zullen we eten en wat zullen we drinken en waarmee •^"llen we ons kleeden? Zoo werd langzamerhand het accent van de waarden van het leven verlegd. In zulk een klimaat ademde een groot deel van onze ieugd. Natuurlijk waren er uitzonderingen, vooral op het platteland.

Er waren gezinnen, die door den nood van den tiid vuriger dan vroeger de gemeenschap zochten met Hem, die alleen uitkomst geven kon uit den verschrikkelijken nood, waarin land en volk geraakt waren, waar het gebedsleven verdiepte, het persoonlijke leven meer gods^vrucht vertoonde, waar ernstige pogingen gedaan werden, den kinderen een taak te geven en ze aan huis te binden enj 't gelukte goeddeels ze te onttrekken aan den verderfe- Uiken invloed van de straat. Maar — dat bleef min of meer uitzondering, althans in de groote steden, In 't algemeen verwilderde onze jeugd en wie zijn ooren open heeft en zijn oogen de kost geeft, ziet, welke afmetingen die verwildering heeft aangenomen. Als gé 't niet gelooft, gaat u dan

maar eens naar de gerechtshoven, dan kunt u zich overtuigen, hoeveel kinderen en jonge menschen in onze dagen met den strafrechter in aanraking komen.

Algemeen ziet men in, dat hiertegen iets gedaan moet vi^orden. 't Is maar de vraag, wat! Het ligt in den geest van den tijd om congressen te beleggen, doormiddel waarvan men komen wil tot moreel herstel van onze jeugd. _ i

Hoewel ik de goede bedoelingen daarvan gaarne | respecteer, ben ik toch van meening, dat andere v/egen moeten worden ingeslagen, om onze ontspoorde jeugd te redden.

Groningen.

K. VAN HUIZEN.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's