Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het lichaam andermaal

toebereid

Daaschfeest

Is Kerstfeest het feest van Christus' komen in de wereld, Paschen is het feest van zijn wederkomen tot haar. Een wederkomen, dat op Hemelvaartsdag wel tijdelijk weer afstand neemt, omdat Hij zijn operatiebasis in Gods eigen troon zal gaan nemen, maar dat toch, juist van dat oriëntatiepimt uit, des te krachtiger wordt, totdat het eindelijk zijn voltooiing vindt in de wederkomst ten oordeel.

Nu, „komende in de wereld", had Hij zijnen psahn gereed. Want zóó zegt van Hem de Schrift: „Want, komende in de wereld, zegt hij: slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar — Gij hebt mij het lichaam toebereid". Bij zijn komst in de wereld zegt Hij: offer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid". EEN LICHAAM BEREID. (Hebr. 10 : 5).

Deze woorden zijn genomen uit een psalm. Hel is de veertigste uit zijnen eeuwenouden bundel. Daar was tevoren van Hem geschreven:

In slachtoffer noch spijsoffer hebt Gij welgevallen, ooren hebt Gij mij gegraven.

Welnu, kan de Messias ook bij zijn wederkomen tot de wereld zeggen: Gij, o God, hebt Mij een lichaam bereid? Is ook dit de glorie van Paschen, dat het bij de vleeschwording toebereide lichaam nu andermaal wordt toebereid? Toebereid voor de komende taak?

Dat de psahn op Kerstfeest ziet, is"tot nu toe door vrijwel allen geloofd. De veertigste psalm had David doen betuigen, dat de HEERE hem „ooren had gegraven". Niet, dat de ooren, die h ij a 1 h a d, waren doorboord, op de manier, waarop vroeger een slaaf aan de deurpost van het huis van zijn heer gepriemd werd met een prik in het oor, ten teeken van zijn levenslange onderwerping aan den heer, en van het toebehooren van den slaaf aan diens huis, ingeval die slaaf n.l. voor altijd aan dien heer verbonden wilde bltjven. Ex. 21 : 5, 6. Neen, aan die symbolische handeling denkt psalm 40 niet. Die psalm steekt diex)er af. Niet één oor, dat er al was, werd doorpriemd, maar beide ooren, die er nog komen moesten, heeft God de HEERE zijn knecht David „gegraven". Hij heeft ze hem gegeven, ze zijn Gods maaksel, heel en al. Welaan, met de ooren HOORT men. Davids HOORENDE ooren heeft zijn Bondsgod gegraven, hij wil en kan dus nu dien Bondsgod HOOREN, hij wil heelemaal GE-HOOR voor Heip wezen. En aangezien God HOOREN beteekent: antwoord geven op Gods ROEPEN, daar is tegenover .de „roeping" het „hooren" niets anders dan geloof, niets anders dan ap-per-ceptie, d.w.z. aan-neming, tot-zich-neming, in-zich-opneming, zooals profeten de „boekrol" grondig „h o o r e n" en tevens ook met appetiet, d.i. met begeerte „e ten"; de boekrol waarvan psahn 40 ook al spreekt. Naar God zóó grondigexistentieel „hooren" beteekent dus gehoor-zaam, en gehoorzaam zijn. Ten dienste stasCn. Heelemaal ten dienste staan. Ooren gegraven krijgen beteekent hetzelfde als handen (om God-aan te grijpen) ontvangen hebben; een mond (om Gods rol te eten) gekregen hebben; het is een van die beelden, waaronder de geloofsfunctiè wordt afgebeeld naar haar origine; en het geloof is immers door de liefde, die apperceptie, dien ap-petitus, wérkende?

Daarom is de schrijver van den Hebreeërbrief, ofschoon hij het beeld een weinig verandert, wat trouwens tevoren door anderen ook reeds geschied was, z a k e 1 ij k volkomen getrouw aan psalm 40, als hij dat woord van die gegraven „ooren" nu omzet in het andere van: het toebereide „1 i c h a a m". Gij, mijn HEERE en mijn God, hebt David uw knecht, toebereid, om U te hooren, en zoo in uw gehoorzaamheidsdienst te komen, met huid en haar. Nu hebt gij dit alles vervuld in Davids grooten Zoon. Dien hebt Gij van alle kanten toebereid tot Het volkomen gehoorzaam knechtschap. „Ooren hebt Ge Hem gegraven, hij is één en al gehoor. De rol der woorden heeft Hij „gegeten", heel en al geabsorbeerd, in zich opgenomen, eii „in zijn ingewand" is ze nu. Een „mond" hebt Gij Hem geschapen. Gij hebt Hem „oor" gemaakt. Ge hebt Hem „mond" gemaakt. Ge hebt Hem „oog" gemaakt, Hij ziet U van binnen en van buiten. Ge hebt Hem „tong" gemaakt, — bij dag en nacht „smaakt en proeft" Hij U, o God. Hij smaakt en proeft, dat Gij goedertieren zijt. En ach, ook dat Gij zeer gestreng zijt. Hij smaakt en proeft al Uwe deugden. ^

En daarom kan Hij offer z ij n. Toen David, die gezalfde knecht van U, die remplagant van Saul, zong: slachtoffers doen het niet, maar Gij hebt mij, mijn God één bonk ge-hoor(zaamheid) gemaakt, toen sprak hij jeigenUjk hetzelfde als wat Samuel, die hem gezalfd had in de plaats van Saul, den trouweloozen Saul had toegedonderd: gehoorzamen is beter dan offerande, ooren hebbenom-te-hooren, oor-zijn, is beter dan offerande brengen, opmerken is beter dan rammeijvet (1 Sam. 15 : 22). Maar wat David nog met velerlei eigen zonde en in groot gebrek toen uitsprak — (want ook een woord als van 1 Sam. 26 : 19 kwam over zijn lippen, nog wel in een dialoog met Saul) — dat is nu in Davids Zoon volkomen en tot in den wortel vervuld en waar gemaakt. Hij is heelemaal gehoorzaam. En ook heel-en-al bereid; want zijn tijdelijke existentie, zijn menschelijke natuur, waarin Hij OOR geworden is, luisterend oor, die is niet „met handen gemaakt", die is een wonderdadig tweede-kreatuur van God. Hij is geboren uit de maagd Maria, en dus heeft Hij een LICHAAM; hij is vleesch, mensch. Maar — Hij is ontvangen van den H. Geest, en dus is zijn lichaam echt en grondig TOEBE­ REID; het woord, dat hier in het grieksch gebruikt wordt komt óók voor in Psalm 8 : 3, aangehaald in Matth. 21 : 16 en in Heb. 11 : 3, Rom. 9 : 22, 1 Thess. 3 : 10. Het lichaam, het vleesch, en bloed van Davids Zoon, dat kan nu heel-en-al tot offer worden. Bij Hem is gehoorzamen hetzelfde als offerande, opmerken is identiek met dat meer-danrammenvet, hetwelk Hij op 't altaar der verzoening leggen gaat. Toen Jezus Christus werd geboren, heeft God het offerlam zichzelf voorzien, — weet ge het nog wel, Izaak, wat Abraham van Hem dorst zeggen? Heden, in den kerstnacht, is Abrahams stoute voorspelling in ons aller oor vervuld.

Maar nu, heeft dat mooie woord over het toebereide lichaam ook voor Paschen zijn beteekenis? We zeiden daar straks, dat „vrijwel" allen het op Kerstfeest betrokken hebben tot nu toe.

„Vrijwel" allen, — niet allen dus.

Ér zijn er geweest, die JUIST dit woord niet op Kerstfeest, doch op Paaschfeest, en dan vrijwel alleen op Paaschfeest (en wat daar verder volgt) lieten slaan.

Ge vindt deze opvatting bizonder bij de S o c i n i- a n en; menschen van wie de Schriftgetrouwe kerk zich steeds afgewend heeft, omdat ze niet alleen de drieeenigheid maar ook het borgtochtelijk karakter van Christus' dood ontkenden. Dien dood als z o e n-dood kenden zij dus niet. Christus' dood was voor hun besef niet meer dan het geven van een goed voorbeeld, en een opwekking derhalve voor ons, om het ook uit te houden in verzoekingen 1). De dood van Christus is dus geen betalingsmiddel, doch openbaringsmiddel. God leert ons door dien dood. Hij onderwij st ons erdoor, vergewist ons van zijn liefde en wat dies meer zij. Wij krijgen uit Christus' dood bevestiging van Gods wil2).

Consequentie is dus, dat Christus' opstanding nog beter openbaringsmiddel is dan zijn dood. Die opstanding leert ons, dat wie het uithoudt onder de grootste smarten, uit allen nood en dood wordt opgetrokken. Ze leert ons ook, dat Christus beschikt over een macht, die ons, gehoorzamen we Hem, het eeuwige leven schenken kan'). Die MACHT van Christus, die Hij door tusschenkomst van zijn dood verworven heeft, heeft dus veel sterker kracht-van-vergewissing aangaande Gods beloften voor ons, dan zijn dood; er is in die opstanding verreweg veel meer dan in dien dood voor ons winst gelegen (Rom. 5 : 10; 8 : 34) *).

Bij deze Socinianen (die hun geestelijke nakomelingen bij duizenden en tienduizenden nog steeds rondom ons hebben gelegerd) wordt het Paaschfeest dus wel in eere gehouden. Maar het krflgt zijn „eere" ten koste van Kerstfeest, en vooral: ten koste van GoedenVrijd a g. Het betalings karakter is den Goeden Vrijdag ontnomen; derhalve verliest de Paaschmorgen dat karakter eveneens. Dat op Goeden Vrijdag de Hemelsohe Rechter den Zoon g e- rechtelijkverdoemide, wordt niet aanvaard; maar nu vervalt meteen de paaschjubel van ons, volgens wie op dien Paaschmorgen in Jeruzalem God als Rechter den Zoon publiekrechteUjk heeft vrijgesproken, en alzoo gerechtvaardigd. Hem het recht op het eeuwige leven

voor zach. en al de zgnen heeft toegekend; en volgens wie Paschen niet maar een profetie en exempel is van de algemèene overwinning, die „de mensch", zij het ook de „religieuze" mensch, op den dood zal behalen, doch zeer bepaald een overwinning zelve van Christus, op den dood behaald, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door zij n dood verworven had, kon d e e 1- achtigmake'n. Dat is óók catechismustaai, jnaar dan van ons. Paschen, — dat is geen a a n- w ij z i n g van komende generale heerlijkwording, doch deelachtigmaking van tevoren verworven borgtochtelijke gerechtigheid. Eerst als het dit laatste is, heeft het zin, ook over dat eerste te roemen: wie heeft dien zal gegeven worden. Maar neem dat laatste weg, en ook het eerste is vervallen, want: wie niet heeft van dien wordt genomen ook wat hij heeft.

* * * Zoo werd dus tusschen socinianen en schriftgetrouwen het paaschfeest an discussie gebracht: heeft het forensische, d.w.z. gerechtigheid s beteekenis, ja dan neen? Is het een rechte- Ujke in-r e k e n i n g-brengen van Christus' dood op Goeden Vrijdag, of alleen maar een vervolg daarop? Is Paschen alleen maar „post", d.w.z. „n a." Goeden Vrijdag, zooals de Dinsdag komt „na" den Maandag, en de dag komt „na" den nacht, en het baanvak Delft-den Haag komt NA het baanvak Rotterdam-Delft? Of is Paschen ook „propter", d.w.z. VANWEGE Goeden Vrijdag ? zóó, als de vrijlating van een gevangene volgt vanwege het ondergaan hebben der opgelegde straf, de uitkeering van het loon geschiedt vanwege den verrichten arbeid ?

Om hun gansch eigenaardige Paasch-prediking Xe kunnen volhouden, moesten de Socinianen natuurlijk „afrekenen" met die ettelijke Schriftplaatsen, waaruit de kerk het borgtochtelijk karakter van Christus' dood en het slachtofferwezen van Goedep, Vrijdag placht af te leiden. /

Eén van die Schriftplaatsen nu was het bekende woord uit Hebr. 10 : 5, overgenomen uit psalm 40: Gij, o God, hebt Mij Davids Zoon, tweeden Adam, Bondsmiddelaar, een LICHAAM TOEBEREID.

Hoor, zei de kerk, daar staat het: de Rechter, die om een offer riep, heeft zich het offer- V 1 e e s c h zelf toebereid. Hij heeft het lichaam van den Menschenzoon bereid opdat het het WARE brand offer wezen zou, het ware schuldoffer.

Maar de Socinianen schudden het hoofd. Ze doen het vandaag nog, al dragen ze ook andere namen. Hun verwanten doen het b.v. naar de wijze van prof. dr F. W. A. Korff, als hij de schijnbaar anselmiaansche spreekwijze van „verzoening", ja, plaatsbekleeding vasthoudt, maar uitdrukkehjk verklaart, dat dit niet ansehniaansch bedoeld is, want... dat die voldoening voor God geldt, " d a ar m e e kan hij zich niet vereenigen; de spits — nu komen de mooie maar in hun suggestieve werking zoo gevEiarlijke beelden weer —• de spits der anseltniaansche voldoeningsleer is OP GOD gericht, doch de spits der lijdensgeschiedenis naar de opvatting van dr Korff is OP ONS gericht: dat is te zeggen: „de Hjdensgeschiedenis is een stuk, en wel het meest importante stuk van Gods OPENBARING. En Gods openbaring is uiteraard NAAR ONS gekeerd" 8). Zulke moderne herleving van sociniaansche denkbeelden onderscheidt zich daarin van de sociniaansche zelf, dat eerstgenoemde niet meer het feit der opstanding als vaststeiande in rekening doet komen: het EENIGE feit, dat met betrekking tot de Opstanding vaststaat, heet bij Korff het GE­ LOOF aan de opstanding'). Over de gradueele verschillen in openbaringskracht en volheid tusschen dood en opstanding behoeft men op dit neo-sociniaansch standpunt zich het hoofd niet meer te breken: wie eenmaal op het hellend vlak staat, breekt de neerwaartsche vaart niet Ucht. Geen wonder, dat in het register op Korff's werk zoowel psahn 40 als Hebr. 10 : 5 vruchteloos gezocht wordt. Maar de Socinianen zelf geven zich allen nog moeite, klaar te komen met beide Schriftplaatsen. Dat „toebereide lichaam", wat is dat ?

En nu komen ze los. Dat toebereide lichaam is, zoo verzekeren ze, een toekomstig lichaam; het is n i e t het lichaam van den kerstnacht, maar dat VEin den paaschmorgen, en daarna. „K omende in de werel d", zegt Christus: Gij hebt mij een lichaam bereid? Zeker, zeker. Maar dat „komen in de wereld" is een komen in de toekomende wereld, niet in de tegenwoordige; het is een komen in die wereld, waarin Christus hemelsch Hoogepriester is geworden; want er staat immers in Hebr. 8:4: indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er (hier) priesters zijn om volgens de wet de gaven te offeren? ''). Daarom is dai „lichaam", dat den Christus „toebereid" werd, geen ander, dan het onsterfe- 1 ij k e lichaam.; het is geen geboorte-, doch het hemelvaartslichaam 8). Staat er niet in Hebr. 1 : 6, dat Gcod, als Hij den eerstgeborene in de wereld brengt, tot de engelen zegt: Hem moeten alle engelen Gods huldigen? Dat is een woord uit Psalm 97 : 7; buigt u neder voor Hem, alle gij goden. „Goden" zijn hier: engelen; eigenlijk roepen we den engelen toe, als wij zingen, b.v. op Paschen:

Knielt voor Hem, al gij goón! Zwicht voor den Opperheer: Buigt u met ootmoed neer Voor zijn geduchten troon!

Welnu, aldus Socinus (F.), ook in die psalmwoorden worden de engelen vermaand, niet tot een kerstlied, als in Efrata's velden, doch tot een hemelvaartslied; niet het komen in onze tegenwoordige, doch de intrede in de voor ons nog toekomende wereld was aanleiding en reden voor dat goddelijk bevel van eerbetoon aan Christus, gegeven aan de engelen").

En geheel dienovereenkomstig worden nu ook die woorden: „Gij hebt mij een lichaam toebereid" („ap^ tasti mihi") opgevat in dezen zin: Gij hebt mij het lichaam geschikt gemaakt. Ge hebt het mij volkomen (perfect) gemaakt, Ge hebt het j gezet in staat van bevrijding, van verlossing 10). Zoo waa het ook bedoeld in psalm 40 immers? De dichter van dien psalm was uit modderig slijk, uit grooten nood opgetrokken, en zong daarvan een nieuw lied. Aldus is in volkomenheid de Christus opgetrokken uit süjk en verderf; Hij kon van den dood niet gehouden worden, doch de doodssmarten zijn Hem ontbonden, Hand. 2 : 24, 31, 33. Dus beteekent dit loflied: „Gij hebt mij een lichaam toebereid", niets anders dan: Gij hebt mij met onsterfelijkheid bekleed. Niet het offervleesch is toebereid, doch het KoningsHjf"). Toebereiden, — dat beduidt volgens den Sociiiiaan CrelUus, aangeheiald uit een vertaling, „een saecke ALLE SIJNE LEDEN EN VOLKOMENTLIJCKE DEELEN GEVEN, ENDE DESELVE BEQUAMELIJCK EN GE- VOEGHLIJCK AEN MALKANDEREN HECH­ TEN EN TE SAMEN VOEGEN, EN DIE SAECKE VOLTRECKEN OFTE VOLMAECKEN"; als dus Christus in den geest van psalm 40 roemt over het hem „toebereide lichaam", welnu, „wat kan" de hier in psalm 40 bedoelde verlossing „dan anders beduyden, als sijne verlossinge uyt den doodt en OVERVOERINGE TO'f HET EEUWIGE LE­ VEN? " i^).

Geen Kerst-, doch Paaschtekst dus, — met alle hardnekkigheid wordt door de Socinianen dit gevoelen volgehouden, ook nadat het bestreden is, b.v. door Hugo de Groot i'). De toebereiding van een lichaam voor Christus zou, aldus Crellius, desnoods nog wel met den naam „heiligmaking" kunnen worden aangeduid, mits dan maar dit woord heilig bedoeld is in den zin van Hebr. 7 : 26, n.l. als „heilig, onnoozel, afgescheiden van de zondaren"; en dit' laatste ziet hij dan weer als een aanduiding van Qwistus' verheerlijking; dei „z o n d a r e n" staan bloot aan Ujden en dood, maar Christus' lichaam is „toebereid" in dien zin, dat Hij de onsterfelijkheid verkregen heeft, en niet meer van Ujden verzocht kan worden. En onsterfeUjkheid verkrijgen beteekent in de Nederl. Geloofsbelijdenis: Paschen i*).

Zoo staan beide opvattingen vierkant tegenover elkander. De strijdbijl kan niet begraven worden, • want de Sociniaansche grondgedachten, deels door de Remonstranten in hun Catechismus overgenomen, leven nog altijd voort. En vooral, — tusschen beide meeningen ligt de ergernis en de dwaasheid van Christus' kruis, Christus' priesterschap willen de Socinianen natuurlijk met den mond bUjven beUjden; zijn offerande ook. Maar, aldus hun broeder Wolzogen, Christus' eigenlijke offerande geschiedde dan ook niet aan het kruis, doch bij zijn hemelvaart. Is offeren hetzelfde als slachten? Geen sprake van! Offeren wil zeggen: God iets aanbieden, en dit „iets" Hem heiligen. Niet het slachten van het dier was het eigenhjke offer, doch het dragen van zijn bloed in het heiligdom: dé hsindeling van den priester. Zoo was ook niet Golgotha, en niet de slachting, het heilig offer: doch het ingaan van Christus als Hoogepriester in den hemel. Golgotha was het offer niet, doch slechts de voorbereiding van het offer 15).

En nu wordt ons wel heel duidelijk, waarom Socinianen den uitroep: „Gij hebt Mij een lichaam toebereid", principieel niet kunnen betrekken op Kerstfeest, op de vernedering, doch alleen op het vervolg van Paaschfeest: de VERHOOGING. Golgotha was het eigenhjke niet; het was maar voorbereiding, onvermijdelijk voorportaal.

Daar staan we nu: Kerst-, dan wel Paasohmotief ? Een vemederings-, dan wel het verhoogingslichaam? „Hoedanig is dan de zin van deeze plaets? ", zoo vraagt de sociniaansche leerling, en wij vragen het met hem. Moeten we het socmiaansche antwoord overnemen, als het heet: „Dat God Jesu soodanighen lighaem bereyd heeft, 't welk tot het uytvoeren van zijnOver-Priesters ampt in den heemeL geschikt en b e q u a e m w a s ? " i^).

Neen, dat zullen weniet doen. Wij zullen tot de oudere en jongere socinianen NEEN zeggen, , inzooverre ZIJ neen zeggen tot degenen, die mèt ons Goeden Vrijdag eeren, niet als dag-van-sléchts-voorbereiding-tot-het-offer, doch als den dag van de Groote Offerande zelf. Wij zullen vasthouden aan, het rechtskarakter van Christus' betalingsdood; want alzoo beveelt ons' de Schrift in menigerlei getuigenis, en alleen alzóó ook kunnen wij ons Paaschfeest in vreugde vieren: het is ons nu het feest van de groote rechtvaardigmaking van Gods kinderen, die in de legitieme Vrijspraak van Christus door den Rechter van hemel en aarde gegrond is en ons daarin wordt gepredikt, en die d«or het geloof in den tijd-van-ons-heden ónze rechtvaardigmaking worden moet. Wij zullen voTEoTOei^ Stat "Christus' komen in de wereld a 11 e r e e-t'S't'zijn v Ie e s c h- wording is geweest, en dat de kerstnacht begrafenisnacht begon te zijn, en daarin ook zijn zin had: God heeft den Zoon een lichaam bereid, dat geschikt was tot het doen van zijn officium, zijn ambtstaak. Lijden, sterven, betalen, geslacht worden, dat alles behoorde tot die taak in de eerste plaats.

Maar als wij tegenover deze Socinianen onzen eigen schriftuurlijken rijkdom hebben herwonnen in een versche geloofsacte, dan worden wij, al rijker, en zij gaandeweg armer. Dat beteekent ditmaal: dan kunnen wij, met verwerping van hun dilemma (niet Kerst-, MAAR Paaschmotief), nu jubelen: é n Kerst- é n Paaschmotief. GIJ HEBT MIJ EEN LICHAAM BEREID, dat is geschied de eerste maal voor den ambtsdienst der vernedering, doch de tweede maal voor den ambtsdienst der v e r h o o g i n g. Niet bij wijze van tegenstelling tusschen het een en het ander, doch in het geloof Eian de verbondenheid van het een aan het ander, zeggen nu wij op ónze beurt den Sociniaan na: dat God den Christus „zoodanigen lichaam bereid heeft, 't welk tot het uitvoeren van zijn overpriestersambt In den hemel geschikt en bekwaam was". Ja, maar we gaan verder. Zoodanig een lichaam, hetwelk geschikt was, eerst voor de slachting, en voor de miskenning, en voor de vernedering in al zijn ambten, en daarna voor zijn dienst hierboven, als verhoogde, wederom in al zgn ambten, profeet, priester, koning. Wij willen ons Hugo de Groot wel laten zeggen, dat de uitdrukking „komende in de w e r e 1 d" in Hebr. 10 : 5 ziet op Christus' o p e n- 1 ij k optreden onder de menschen, vgl. Joh. 1:9, op 2djn beslag leggen op „het zijne""). En „het zijne", — dat was in de dagen van zijn vernedering Israël, doch na Paschen, nu de wee van zijn verhooging daar is, nu zal „het zijne" zoo breed zijn als de wereld. Komende in de wereld, de eerste, én de tweede maal, zegt Hij één èn andermaal: Gij hebt een lichaam mij bereid; den éénen keer geschikt voor het of f er-zijn, den anderen keer voor het offer-offreerend Priester zijn. Den éénen keer om te klagen: waarom, waarom hebt Gij mij verlaten; den anderen keer om de d a a r o m's van uwe Rechten en Verbonden uit te roepen over het rond der aarde, o God, Vader der geesten en van alle vleesch, ook van het Mijne, te allen tijde. Een Uchaam hebt Gij mij bereid, om de gevangenis in te gaan als aller slaaf, een wormenlichaam, den anderen keer om de gevangenis gevangen te nemen, het Prinsenlichaam van den Koning aller eeuwen.

Zóó voegt de profetie van David zach in onzen geest naar haar en zijn verbanden. Ook David zKi: God heeft mijn lichaam mij bereid, opdat ik geheel en al Hem dien e. De dienst van Christus Jezus duurt voort, verdrukte schaar. Houd daarom moed: Hij is geheel en al bekwaam tot zijnen dienst. Tot eiken dienst. Ook den r e s t e e r e n d e n. Hij is als Priester geheel geschikt geweest voor de vernedering: dus werd het lichaam van het Subject Priester geschikt om object van zijn eigen priesterdaad te zijn: het werd zelf tot offerande, en het werd gansch verteerd. Doch Hij is n li ook heel-en-al geschikt gemaakt om te verkeeren in de groote verhooging. Niet maar om verhoogd te z ij n, des Vaders Eerste Gedecoreerde, doch ook om in den staat van verhooging actief, vrij, rechtvaardig en in rechten te verkeeren, om die verhooging dadeüjk tot zich te nemen, zich te assumeeren. In de rpl des boeks is ALLES van Hem geschreven, zijn vernedering èn ook zijn verhooging. En HEEL dit boek heeft Hij gegeten ; op Paschen groef God Hem andermaal oore», om te hóóren de woorden bijvoorbeeld van den tweeden psalm, van pottebakkersvaten, die vermorzeld, van een Antichrist, die verdelgd, van een zachtmoedig volk, dat verlost moest worden.

Hij heeft dat boek gegeten, en Hij eet het ook vandaag. Het is in zdjn tot rust gebrachte ingewand. Schuldoffer is 'Hij niet meer, maar Hij laat het gebrachte schuldoffer dageUjks hierboven gelden. Brandoffer is Hij nog steeds, maar Hij wordt niet verteerd. Hij is in dienst, Gods Eerste Officiant, doch Hij is daarin vrij. Hij was vrij om zijn bereide lichaam af te leggen, en om het op Paschen wederom aan te nemen, opnieuw „b e r e i d".

Daan> m wederkomende tot de wereld, zegt Hij: Gij hebt mij andermaal het lichaam bereid; om U van den Troon af te gaan dienen, o mijn God. Houd mij daarom niet vast, gij magdaleensche, ik ben nog niet opgevaren tot mijn Vader, maar ik ben al bezig. Een toebereid lichaam is een tempel van den Geest; en die Geest is thans van Hemelvaart en Pinksteren en van den Oordeelsdag. O dat uiterste werkprogram: te oordeelen de levenden en de dooden. Maar Ik kan het werk wel aan, o God, en Ik kom om uwen wil te doen: Gij hebt ook voor dat laatste werkprogram'^ het lichaam mij bereid. En mijn vrienden zullen mijn toebereide paaschlichaam eenmaal zien in al zijn schoonheid: hün ga ik ook het lichaam bereiden.

1) Catechesis Eaeoviensis, ed. G-. L. Oederus, Franeof & Upsiae, 1739, q.'SSO, p. 707.

2) Catechesis, a.w., q. 383, p. 716.

3) Catechesis, q. 384, p. 717.

4) Catechesis, q. 385/6, p: 721/2. Vgl. Socinus, Disp. de Jesu Christo Servatore, BiW. fr. Pol., II, 145.

5) Korff, Christologie, II, 1941, bl. 186/7.

6) Korff, a.w. .217.

7) Catechesis, a.w. q. 130, p. 209. •

8) Catechesis, q. 155, 156, p. 285.

9) Faustus Socinus, Ohristianae Beligionia brevissima Institutie, Irenipoli, 1656, Bibl. fr. Pol. I, 658, 6.

10) F. Socinus, Chr. Kei. br. Inst., a.w., 659, a.

11) F. Socinus, Ohr. Bel.- br. Inst., 659, a, t.

12) Significat alicui rei omnia membra & omnes artus dare, eosque inter se apte connectere, & sic rem aliquam absolvere seu perficere Quae liberatio......' quid aliud significare potest, quam ipsius e morte liberationem, & ad aeternam illam vitam translationem? Joh. Crellii' Franci Comm. in ep. ad Hebr., Bibl. fr. Pol., IV, Crellii Operum Eexeget. torn. sec. Eleutheropoli, 1656, 170, h; vgl. Joann. Crellii Franci Uytlegginge over den Sendt-Brief aen de Hebr., uyt het Latijn vertaelt, 1658, bl. 231.

13) Ad Librum Hugonis órotiï quem de satisfactione Christi adversus F. Socinum scripsit, responsie, Bibl. f r. Pol, ni (Joh. Crellii Fr. Op. t. IV), 226, 6, 227 a.

14) CrelUus, Ad librum H. G., 227, a; vgl. P. de Witte, Wederlegginge der Sociniaensche Dwalingen, 1662, II, 167, 6.

15) Ludovici Wolzogenii, Comp. Bel. Chr., Irenipoli, 1656, p. 11, opgenomen achter dl. VII v. d.Bibl. fr. Pol., bl..ll, a.

16) Catechismus Poolse Gemeenten, (ed.. Crellius, Schlict ting, Buarus, uit het Latijn, Vrijburg by Hieronymus Veedemond, 1667, bl. 59, vgl. 55.

17) Hug. Grotii, Annotationes in Epist. Apost., Operum Theol. t. III, Basileae, 1732, i. 1., p. 1046, a.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's